In de brief van 6 juli 2016 stelt Deutsche Bank verder dat [appellant] ten onrechte een debetstand heeft laten ontstaan op rekening [nummer4] op naam van [appellant] Agriculture. Ook wat deze rekening betreft is tussen partijen niet in geschil dat [appellant] niet de vrijheid had om op die rekening debet te staan. Zoals gezegd, betaalde [appellant] de onder de privélening verschuldigde rente vanaf deze rekening. [appellant] zuiverde de rekening aan uit rekening [nummer3] .
Kennelijk deed [appellant] dat niet systematisch. Uit het afschrift betreffende rekening [nummer4] gedateerd 28 november 2014 blijkt, immers, het volgende. Die rekening had tevoren een batig saldo van € 1.893,37. Per 1 november 2014 werd van die rekening € 2.111,40 afgeboekt wegens de onder de privélening verschuldigde rente. Toen ontstond een debetstand van € 218.03. Kennelijk heeft [appellant] met die afschrijving geen rekening gehouden, want per 3 november 2014 heeft hij met de omschrijving “overboeking saldo” hetzelfde bedrag van € 1.893,37 naar rekening [nummer3] overgeboekt. Toen stond rekening [nummer4] dus € 2.111,40 negatief. Wegens de debetstand op rekening [nummer3] kon [appellant] daaruit rekening [nummer4] niet meer aanzuiveren.
Eind 2017, echter, toen Deutsche Bank [appellant] had gecompenseerd in het kader van het UHR, was zowel op de rekening [nummer3] als op de rekening [nummer4] geen debetstand meer. Zou Deutsche Bank de compensatie niet pas eind 2017, maar al ten tijde van het afschrijven van de gestelde negatieve waarde van de renteswap-overeenkomst hebben betaald, dan zouden de beide debetstanden niet zijn ontstaan of in ieder geval al in 2014 zijn recht gezet. Dan zou daarmee ook de betaling van rente onder de privélening via de automatische incasso zijn doorgelopen. Redengevende feiten die zodanige aanzuivering van de debetstanden in de weg zouden hebben gestaan, heeft Deutsche Bank niet gesteld en zijn anderszins niet gebleken.
De conclusie is dat weliswaar op de rekening [nummer4] op naam van [appellant] Agriculture in 2014/2015 een debetstand was ontstaan en [appellant] niet heeft gezorgd voor aanzuivering van die rekening, maar dat achteraf gezien van een debetpositie geen sprake is geweest. Gezien deze omstandigheden is het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar dat Deutsche Bank zich op de rechtsgevolgen van deze debetstand beroept. Daarbij overweegt het hof onder verwijzing naar 6.9 nog dat [appellant] niet had afgelost op de privélening. Het batige saldo van (162.000,- min 159.027,30, derhalve) € 2.972,70 stond weliswaar op de rekening van de privélening, maar – zoals gezegd – in de rede ligt het om dat saldo toe te rekenen aan rekening [nummer4] op naam van [appellant] Agriculture die negatief stond. In ieder geval zou dus per 6 juli 2016 op rekening [nummer4] feitelijk hooguit een debetstand van (5.976,51 min 2.972,70, derhalve) € 3.003,81 hebben bestaan, een relatief gering bedrag.