ECLI:NL:GHARL:2022:2601

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
5 april 2022
Publicatiedatum
5 april 2022
Zaaknummer
200.296.070
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid in hoger beroep en doorbreking van de appelgrens in civiele zaken

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 5 april 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ontvankelijkheid van de Stichting Claimant. De zaak betreft een schadevergoeding na een aanrijding in 2019, waarbij de auto van de heer [de betrokkene] werd aangereden door [geïntimeerde]. De heer [de betrokkene] heeft zijn vordering tot schadevergoeding gecedeerd aan Claimant, die vervolgens de schade heeft gevorderd bij de verzekeraar van [geïntimeerde], ASR. ASR heeft een deel van de schade vergoed, maar Claimant vorderde nog € 1.188,60 voor niet-vergoede schadeposten, waaronder administratiekosten. De kantonrechter heeft een deel van de vordering toegewezen, maar de administratiekosten afgewezen.

Claimant is in hoger beroep gegaan tegen deze afwijzing, ondanks dat de totale vordering onder de appelgrens van € 1.750,- valt, zoals bepaald in artikel 332 lid 1 Rv. Claimant stelde dat er redenen waren om het appelverbod te doorbreken, onder andere vanwege een vermeende schending van artikel 6 EVRM. [geïntimeerde] heeft in het incident gevorderd Claimant niet-ontvankelijk te verklaren in haar vordering, stellende dat de vordering onder de appelgrens valt en dat de door Claimant aangehaalde jurisprudentie niet van toepassing is.

Het hof oordeelde dat de ratio achter de appelgrens is dat hoger beroep niet openstaat voor zaken met een relatief gering financieel belang. Het hof volgde Claimant niet in haar stelling dat er bijzondere omstandigheden waren die het appelverbod konden doorbreken. Het hof verklaarde Claimant niet-ontvankelijk in haar hoger beroep en veroordeelde haar in de proceskosten van [geïntimeerde].

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.296.070
(zaaknummer rechtbank Gelderland, zittingsplaats Nijmegen: 7869173)
arrest van 5 april 2022
in de zaak van
de stichting
Stichting Claimant,
gevestigd te Heumen,
appellante,
bij de rechtbank: eiseres,
hierna: Claimant,
advocaat: mr. P.A.J.M. Lodestijn,
tegen:
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
bij de rechtbank: gedaagde,
hierna: [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. W.A.M. Rupert.

1.Het geding in eerste aanleg

Voor de procedure bij de rechtbank verwijst het hof naar de inhoud van de vonnissen van 4 september 2020 en van 5 februari 2021, die de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Nijmegen, heeft gewezen.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep van 3 mei 2021,
- de memorie van grieven,
- de akte met niet-ontvankelijkheidsincident ex artikel 332 lid 1 Rv van [geïntimeerde] ,
- de antwoordakte in het incident van Claimant.
2.2.
Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.

3.De motivering van de beslissing in hoger beroep

3.1.
Het hof gaat in hoger beroep uit van de feiten zoals beschreven in de rechtsoverwegingen 2.1 t/m 2.11 van het vonnis van 4 september 2020. In de kern gaat het om het volgende.
3.2.
In 2019 is de auto van de heer [de betrokkene] (hierna: [de betrokkene] ) aangereden door [geïntimeerde] . [de betrokkene] heeft zijn vordering tot vergoeding van de schade door de aanrijding gecedeerd aan Claimant, die op haar beurt Schade Alert Verzekerden Hulpdienst B.V. (hierna: Schade Alert) heeft ingeschakeld. Schade Alert heeft namens Claimant de geleden schade, onderverdeeld in diverse schadeposten, gevorderd bij ASR, de verzekeraar van [geïntimeerde] . ASR heeft de schade gedeeltelijk vergoed.
3.3.
Claimant heeft bij de rechtbank betaling door [geïntimeerde] gevorderd van € 1.188,60 voor de door ASR niet vergoede schadeposten. De kantonrechter heeft een deel van de vordering ter hoogte van € 624,73 toegewezen en onder meer de schadepost ‘administratiekosten’ van € 275,- afgewezen.
3.4.
Claimant is van dit vonnis in hoger beroep gekomen en is in haar memorie van grieven opgekomen tegen de afwijzing van de gevorderde administratiekosten. Zij heeft daartoe aangevoerd dat zij op de hoogte is van het feit dat haar vordering niet meer beloopt dan € 1.750,- en daarom op de voet van artikel 332 lid 1 Rv geen hoger beroep van het vonnis openstaat, maar dat er reden bestaat voor doorbreking van het appelverbod. Claimant legt daaraan ten grondslag dat het oordeel van de kantonrechter tot afwijzing van de gevorderde administratiekosten in strijd is met artikel 6 EVRM omdat er geen sprake is geweest van een
‘fair hearing’en een
‘impartial tribunal’en dat een dergelijke schending volgens jurisprudentie van de Hoge Raad een doorbrekingsgrond van het appelverbod oplevert.
3.5.
[geïntimeerde] heeft in dit incident gevorderd Claimant niet-ontvankelijk te verklaren in haar vordering. Zij legt daaraan ten grondslag dat zowel de oorspronkelijke vordering van € 1.188,60 als de vordering in hoger beroep van € 275,-, ruim onder de appelgrens van € 1.750,- van artikel 332 lid 1 Rv vallen. [geïntimeerde] voert voorts aan dat de door Claimant aangehaalde doorbrekingsjurisprudentie, ook waar die ziet op schending van fundamentele rechtsbeginselen, niet geldt voor het appelverbod van artikel 332 lid 1 Rv. Indien er al sprake zou zijn van schending van fundamentele rechtsbeginselen – wat [geïntimeerde] betwist – had Claimant op grond van artikel 80 lid 1 RO cassatieberoep moeten instellen.
3.6.
Het hof oordeelt als volgt.
3.7.
De ratio achter de appelgrens van artikel 332 liv 1 Rv is dat geen hoger beroep behoort open te staan in zaken waarvan het betrekkelijk geringe financiële belang niet opweegt tegen de tijd en kosten die gemoeid zijn met de behandeling van de zaak in hoger beroep. De uitsluiting van hoger beroep wordt in dit geval niet doorbroken door doorbrekingsgronden die hoger beroep wel mogelijk maken daar waar dat in bijzondere wetsbepalingen is uitgesloten. Ook een schending van fundamentele rechtsbeginselen is, anders dan Claimant stelt, geen grond voor doorbreking van de appelgrens van artikel 332 lid 1 Rv. Uit jurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat in een cassatieberoep op grond van artikel 80 lid 1 RO ruimte wordt geboden voor klachten over schending van fundamentele rechtsbeginselen en het daarom niet onaanvaardbaar is dat tegen een beslissing in een zaak met een waarde onder de appelgrens geen hoger beroep kan worden ingesteld. [1] Claimant heeft in haar akte voorts nog aangevoerd dat het achterliggende belang voor haar een grote financiële waarde vertegenwoordigt en het voor haar van belang is om te weten of de administratiekosten die zij standaard in rekening brengt (in andere gevallen) voor vergoeding in aanmerking komen. Vanwege deze bijzondere omstandigheid kan het appelverbod volgens Claimant worden doorbroken. Het hof volgt Claimant niet in haar stelling. Voor beantwoording van de vraag of de appelgrens van € 1750,- is gehaald, is enkel de totale vordering waarover de rechter in eerste aanleg in de betreffende procedure diende te oordelen van belang. Eventuele vorderingen met eenzelfde grondslag uit andere procedures worden niet meegewogen.
3.8.
Gelet op het voorgaande zal Claimant niet-ontvankelijk worden verklaard in haar hoger beroep.
3.9.
Claimant heeft het hof tot slot verzocht om de zaak ‘door te geleiden aan de cassatierechter’ op grond van artikel 80 lid 1 RO indien Claimant niet-ontvankelijk zou worden verklaard. Op grond van artikel 80 lid 1 RO kan alleen een procespartij cassatieberoep instellen. Het hof kan geen zaken waarin een onjuist rechtsmiddel is ingesteld doorverwijzen naar de Hoge Raad.
3.10.
Als de in het ongelijk te stellen partij zal het hof Claimant in de kosten van het hoger beroep veroordelen. De kosten aan de zijde van [geïntimeerde] worden begroot op:
- griffierecht € 338,-
- salaris advocaat € 393,50 (1/2 punt x appeltarief I)

4.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
verklaart Claimant niet-ontvankelijk in haar hoger beroep tegen de vonnissen van 4 september 2020 en 5 februari 2021 van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Nijmegen;
veroordeelt Claimant in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [geïntimeerde] vastgesteld op € 338,- voor griffierecht en € 393,50 voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. S.C.P. Giesen, D.M.I. de Waele en M.S.A. van Dam en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 5 april 2022.

Voetnoten

1.Hoge Raad 16 maart 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ1490.