ECLI:NL:GHARL:2022:2517

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
29 maart 2022
Publicatiedatum
1 april 2022
Zaaknummer
21/00237
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake navorderingsbevoegdheid en kwade trouw bij belastingaanslag

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland, die op 7 januari 2021 de uitspraken op bezwaar van de Inspecteur heeft vernietigd. De Inspecteur had een navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd voor het jaar 2015, waarbij belanghebbende een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 22.456 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 1.289 had opgegeven. Belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen de aanslag en de beschikking belastingrente, maar de Inspecteur handhaafde deze. De rechtbank oordeelde dat de Inspecteur niet bevoegd was om de navorderingsaanslag op te leggen, omdat er geen sprake was van kwade trouw van belanghebbende. In hoger beroep stelt het Hof vast dat de Inspecteur de navorderingsaanslag wel degelijk mocht opleggen, omdat belanghebbende te kwader trouw was. Het Hof oordeelt dat belanghebbende opzettelijk onjuiste gegevens heeft verstrekt door kosten van een oogoperatie als aftrekbare zorgkosten op te voeren, terwijl deze kosten niet onder de aftrekbare zorgkosten vallen. Het Hof vernietigt de uitspraak van de rechtbank en vermindert de navorderingsaanslag tot een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 11.343 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 1.289. Tevens wordt de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Arnhem
nummer 21/00237
uitspraakdatum:
29 maart 2022
Uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende]te
[woonplaats](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank) van 7 januari 2021, nummer AWB 20/3151, in het geding tussen belanghebbende en
de
inspecteurvan de
Belastingdienst/Kantoor Amsterdam(hierna: de Inspecteur)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1
Aan belanghebbende is over het jaar 2015 een navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 22.456 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 1.289. Tevens is bij beschikking € 104 belastingrente in rekening gebracht.
1.2
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de aanslag en de beschikking belastingrente. De Inspecteur heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de navorderingsaanslag en de beschikking belastingrente gehandhaafd.
1.3
Het tegen deze uitspraken op bezwaar door belanghebbende ingestelde beroep is door de Rechtbank bij uitspraak van 7 januari 2021 gegrond verklaard. De Rechtbank heeft de uitspraken op bezwaar vernietigd met instandhouding van de rechtsgevolgen ervan.
1.4
Belanghebbende heeft op 16 februari 2021 tegen die uitspraak hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5
Het onderzoek ter zitting in hoger beroep heeft plaatsgevonden op 6 januari 2022. Daarbij zijn verschenen en gehoord: mr. M. [naam3] als gemachtigde van belanghebbende, alsmede mr. drs. [naam1] en [naam2] namens de Inspecteur.
1.6
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.De vaststaande feiten

2.1
Belanghebbende, geboren in 1946, was brildragend. Zij heeft in verband met cataract (grauwe staar) op 20 januari 2015 en 3 februari 2015 een tweetal oogoperaties ondergaan. Daarbij is belanghebbende behandeld middels de zogenoemde ‘Femtophaco-techniek’. Dit betreft een techniek waarbij de ooglenzen wordt opengesneden, de eigen lenzen worden verpulverd en deze vervolgens worden vervangen door twee plastic lenzen. Belanghebbende heeft er daarbij voor gekozen de eigen lenzen te laten vervangen door multifocale (kunst)lenzen, zodat zij na de operatie geen bril meer behoefde te dragen.
2.2
In verband met de onder 2.1 bedoelde operatieve ingreep zijn door “Eyescan, brilvervangende chirurgie” aan belanghebbende met dagtekening 20 januari 2015 respectievelijk 3 februari 2015 middels twee facturen een bedrag van in totaal € 7.045 in rekening gebracht.
De factuur van 20 januari 2015 luidt, voor zover hier van belang:
067 - Vervanglens Multifocaal torisch (…) € 2.300,00
091- Catalys: Femtophaco OS € 1.490,00
Actie e.d.
€ - 335,00
€ 3.455,00
De factuur van 3 februari 2015 luidt, voor zover hier van belang:
066 - Vervanglens Multifocaal torisch (…) € 2.300,00
090- Catalys: Femtophaco OD € 1.490,00
Actie e.d.
€ - 200,00
€ 3.590,00
Blijkens een door de verzekeringsmaatschappij [de verzekeringsmaatschappij] aan belanghebbende verstrekt kostenvergoedingsoverzicht is in 2015 aan belanghebbende ter zake van bovenstaande facturen een bedrag van € 300 vergoed.
2.3
Belanghebbende heeft voor het jaar 2015 aangifte IB/PVV gedaan. In de aangifte IB/PVV 2015 is, zonder nadere specificatie, € 14.403 in aftrek gebracht vanwege specifieke zorgkosten. Dit bedrag is als volgt opgebouwd:
Aftrek specifieke zorgkosten Bedrag in 2015
Genees- en heelkundige hulp € 25
Uitgaven voor vervoer i.v.m. ziekte of invaliditeit € 100
Voorgeschreven medicijnen € 88
Uitgaven voor hulpmiddelen
€ 6.745
Totaal (vóór verhoging) € 6.958
Verhoging vanwege pensioengerechtigde leeftijd van 113%
(6.19, eerste lid onder a, Wet IB 2001)
€ 7.835
Totaal uitgaven specifieke zorgkosten € 14.793
Drempel (6.20, eerste lid onder b, Wet IB 2001)
€ 390
Totaal aftrekbaar specifieke zorgkosten € 14.403
2.4
De aangifte van belanghebbende is ingediend door haar gemachtigde en berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 8.003 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 1.289. De gemachtigde is werkzaam bij Werkkollektief Hoorn (WKH). Naar aanleiding van een analyse door de Inspecteur van de aangiften van het WKH begin 2015, is geconcludeerd dat bij aangiften die zijn ingediend door deze gemachtigde een verhoogd risico op afwijkingen in de aangiften bestond. Als gevolg hiervan is een steekproef gedaan en zijn op 30 juni 2015 in 173 zaken vragenbrieven verzonden. Naar aanleiding van de resultaten van deze steekproef is geconcludeerd dat het onderzoek moest worden uitgebreid en zijn begin 2016 alle digitaal ingediende aangiften van het WKH waarbij aftrekposten boven een bepaald bedrag uitkwamen onderzocht. Op basis van dit onderzoek is geconcludeerd dat alle door WKH ingediende aangiften nader moesten worden onderzocht, waarbij de voor het onderzoek bepaalde ondergrens van het bedrag aan aftrekposten is verlaagd.
2.5
De aan belanghebbende opgelegde aanslag IB/PVV 2015 is op 23 december 2016 overeenkomstig de aangifte vastgesteld.
2.6
Naar aanleiding van de in 2.4 weergegeven conclusie van het in 2.2 bedoelde onderzoek is in maart 2017 ook de aangifte IB/PVV 2015 van belanghebbende onderzocht.
2.7
De Inspecteur heeft belanghebbende bij brief van 14 maart 2017 vragen gesteld over de aangifte IB/PVV 2015. Belanghebbende heeft daarop gereageerd bij brief van 2 juni 2017. In deze brief heeft belanghebbende onder meer het in aftrek gebrachte bedrag van € 6.745 toegelicht en aangegeven dat het bedrag kosten betrof die zij had gemaakt voor het laten uitvoeren van een operatie voor het verhelpen van staar enerzijds, en anderzijds op het (verder) verbeteren van haar zicht en wel op een zodanige wijze dat zij na de operatie geen bril meer zou hoeven dragen. Belanghebbende wilde namelijk geen bril meer dragen, omdat haar bril door overmatige transpiratie regelmatig besloeg, waardoor zij in onveilige situaties terecht kwam. Verder staat in de brief geschreven:
“Toen ik voor de aangifte 2015, met al deze kosten aan kwam zetten, wees de heer [naam3] mij op het feit dat het inmiddels niet meer mogelijk was brillen, lenzen e.d. als aftrekpost op te voeren. Omdat ik van mening was en ben dat het hier bijzondere ziektekosten betreft heb ik hem verzocht het toch een kans te geven en de post wel in de aangifte te verwerken.”
Bij de brief zijn ook de in 2.2 bedoelde facturen overgelegd.
2.8
Naar aanleiding van de reactie van belanghebbende heeft de Inspecteur met dagtekening 19 augustus 2017 de onderhavige navorderingsaanslag IB/PVV 2015 opgelegd. Daarbij heeft de Inspecteur het bedrag van € 6.745 niet in aftrek toegelaten en voor het overige de aftrek specifieke zorgkosten vastgesteld op nihil, omdat het drempelbedrag voor aftrek van € 391 niet wordt overschreden. Op het bezwaar van belanghebbende heeft de Inspecteur bij uitspraak op bezwaar van 29 april 2020 de navorderingsaanslag gehandhaafd. In de aan de gemachtigde van belanghebbende gerichte uitspraak op bezwaar schrijft de Inspecteur onder meer:

Kwade trouw
U heeft uw cliënte verteld dat de aftrek met betrekking tot haar oogoperatie niet aftrekbaar is. Uw cliënte heeft verklaard u te hebben verzocht de kosten van haar oogoperatie toch in aftrek te brengen in haar aangifte. U heeft aan haar verzoek gehoor gegeven zonder de kosten uitdrukkelijk aan de orde te stellen. Uw cliënte weet dus dat er een aanmerkelijke kans is dat de aangifte wel eens fout kon zijn waardoor te weinig belasting is geheven. Ik ben dan ook van mening dat uw cliënte te kwader trouw is ten aanzien van haar aangifte IB/PVV 2015.
Verder heeft u de operatie, wat een geneeskundige behandeling is, opgenomen als een hulpmiddel waardoor ook nog eens ten onrechte een verhoging van 113% van de kosten in aftrek is gebracht. Aangezien u wist dat de kosten niet aftrekbaar waren en u deze toch opgenomen heeft in de aangifte en daarnaast een verhoging heeft geclaimd waarvan u ook wist dat daar geen recht op bestond, ben ik van
mening dat u eveneens te kwader trouw bent ten aanzien van de aangifte IB/PVV 2015 van uw cliënte. Aangezien u betrokken geweest bent bij het indienen van de aangifte IB/PVV 2015 van uw cliënte, kan uw kwader trouw aan uw cliënte worden toegerekend.”
2.9
Op het door belanghebbende ingestelde beroep heeft de Rechtbank – kort gezegd, en voor zover hier nog van belang – geoordeeld dat sprake is van kwade trouw bij belanghebbende doordat zij, ook nadat haar gemachtigde haar erop had gewezen dat aftrek van kosten van brillen, lenzen en dergelijke niet meer mogelijk was, die kosten toch in aftrek heeft gebracht. Daardoor is, aldus de Rechtbank, minst genomen sprake van voorwaardelijk opzet van belanghebbende. Het beroep van belanghebbende op het zogenoemde ‘pleitbaar standpunt’ heeft de Rechtbank verworpen.
2.1
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.

3.Het geschil

3.1
In hoger beroep is nog in geschil het antwoord op de vraag of de Inspecteur de onderhavige navorderingsaanslag aan belanghebbende mocht opleggen, en – indien deze vraag bevestigend dient te worden beantwoord – het antwoord op de vraag of en zo ja, tot welk bedrag belanghebbende recht heeft op aftrek van specifieke zorgkosten. Voor wat betreft de bevoegdheid van de Inspecteur om aan belanghebbende de in geschil zijnde navorderingsaanslag op te leggen is tussen partijen niet in geschil dat sprake is van een ambtelijk verzuim van de Inspecteur.
3.2
Belanghebbende stelt in hoger beroep dat de Inspecteur niet bevoegd is de navorderingsaanslag IB/PVV 2015 aan haar op te leggen nu sprake is van een ambtelijk verzuim van de Inspecteur en geen sprake is van kwade trouw van belanghebbende.
3.3
De Inspecteur stelt zich op het standpunt dat hij de onderhavige navorderingsaanslag aan belanghebbende mocht opleggen omdat er bij belanghebbende met betrekking tot de aan de navordering ten grondslag liggende feiten sprake is van kwade trouw. Belanghebbende heeft – zo stelt de Inspecteur verder – op grond van de wettelijke bepalingen voor 2015 geen recht op aftrek van zorgkosten.
3.4
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en vernietiging van de navorderingsaanslag.
3.5
De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4.Beoordeling van het geschil

Kwade trouw
4.1
Op grond van artikel 16, eerste lid, van de AWR kan, indien enig feit grond oplevert voor het vermoeden dat een aanslag ten onrechte achterwege is gelaten of tot een te laag bedrag is vastgesteld, de inspecteur de te weinig geheven belasting navorderen. Een feit dat de inspecteur bekend was of redelijkerwijs bekend had kunnen zijn, kan geen grond voor navordering opleveren, behoudens in de gevallen waarin de belastingplichtige ter zake van dit feit te kwader trouw is.
4.2
Niet in geschil is dat de Inspecteur ter zake van de onderhavige navordering niet beschikt over een zogenoemd nieuw feit.
4.3
De Inspecteur stelt dat hij niettemin is gerechtigd de onderhavige navorderingsaanslag aan belanghebbende op te leggen omdat belanghebbende te kwader trouw is geweest als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de AWR. Indien een belastingplichtige bij het doen van aangifte gebruik maakt van de diensten van een derde, zoals in de onderhavige situatie, dient de kwade trouw van die derde aan de belastingplichtige te worden toegerekend (zie onder meer HR 23 januari 2009, nr. 07/10942, ECLI:NL:HR:2009:BD3566). De Inspecteur heeft in beroep en in hoger beroep met betrekking tot het – naar zijn mening ten onrechte – in aftrek brengen van de kosten van de oogoperatie en van de kosten van de lenzen, in afwijking in zoverre van zijn standpunt zoals verwoord in de uitspraak op bezwaar (2.8) uitsluitend nog gesteld dat er bij belanghebbende sprake is van kwade trouw. Dat – zoals de Inspecteur ter zitting nog wel heeft verklaard – de gemachtigde “had moeten weten” dat in dit geval geen aftrek mogelijk was, maakt nog niet dat sprake is van kwade trouw bij de gemachtigde die aan belanghebbende zou moeten worden toegerekend. Daarentegen heeft de Inspecteur ter zitting van het Hof wel gesteld dat de gemachtigde wist of moet hebben geweten dat operatiekosten geen ‘hulpmiddelen’ zijn, waardoor – zo het begrijpt Hof de stelling van de Inspecteur – voor wat betreft het in aanmerking nemen van de verhogingsfactor van 113% op de operatiekosten wel sprake is van kwade trouw van de belastingadviseur van belanghebbende die aan belanghebbende moet worden toegerekend.
4.4
Van kwade trouw is sprake als de belastingplichtige bij het doen van aangifte opzettelijk onjuiste gegevens of inlichtingen verstrekt of opzettelijk de juiste gegevens of inlichtingen aan de inspecteur onthoudt. Er dient een causaal verband te bestaan tussen het gedrag te kwader trouw en het ten onrechte niet of te weinig heffen van belasting. Onder opzet valt tevens voorwaardelijke opzet, te weten het zich willens en wetens blootstellen aan de aanmerkelijke kans dat te weinig belasting wordt geheven en het bewust aanvaarden van die kans. (vgl. onder meer HR 11 juni 1997, nr. 32.299, ECLI:NL:HR:1997:AA2160, en HR 31 januari 2003, nr. 37.511, ECLI:NL:HR:2003:AE8092).
4.5
Het Hof zal hierna eerst beoordelen of belanghebbende bij het doen van aangifte opzettelijk onjuiste gegevens of inlichtingen heeft verstrekt dan wel zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat te weinig belasting wordt geheven en deze kans bewust heeft aanvaard (voorwaardelijk opzet). De bewijslast hiervan rust op de Inspecteur.
4.6
Artikel 6.17 van de Wet IB (tekst 2015), voor zover hier van belang, luidt:
1. Uitgaven voor specifieke zorgkosten zijn de uitgaven die wegens ziekte of invaliditeit zijn gedaan voor:
a. genees- en heelkundige hulp, met uitzondering van ooglaserbehandelingen ter vervanging van bril of contactlenzen;
b. vervoer;
c. farmaceutische hulpmiddelen verstrekt op voorschrift van een arts;
d. andere hulpmiddelen, voor zover deze hulpmiddelen van een zodanige aard zijn dat zij hoofdzakelijk door zieke of invalide personen worden gebruikt;
(…)
2. Als ander hulpmiddel als bedoeld in het eerste lid, onderdeel d, worden in ieder geval niet aangemerkt:
1e brillen, contactlenzen en overige hulpmiddelen ter ondersteuning van het gezichtsvermogen;
(…)
9. Voor de toepassing van het eerste lid, onderdeel a, wordt onder genees- en heelkundige hulp verstaan:
a. een behandeling door een arts;
b. een behandeling op voorschrift en onder begeleiding van een arts door een paramedicus;
c. een behandeling door een bij ministeriële regeling aan te wijzen paramedicus, mits voor de behandeling een verklaring door de paramedicus is afgegeven die voldoet aan bij ministeriële regeling te stellen voorwaarden.
4.7
Ter zitting van het Hof heeft de gemachtigde desgevraagd verklaard dat toen belanghebbende bij hem kwam en melding maakte van haar uitgaven voor een staaroperatie aan beide ogen, hij in eerste instantie heeft aangegeven dat die kosten niet aftrekbaar waren. Belanghebbende heeft vervolgens een toelichting gegeven op de aanleiding voor de staaroperatie, namelijk hypohydrosis, hetgeen bovenmatig zweten veroorzaakt. Hypohydrosis is een ziekte waarvoor belanghebbende medicatie kreeg voorgeschreven. Van de medicatie kreeg belanghebbende echter nare bijwerkingen. Als belanghebbende enkel een reguliere staaroperatie zou laten uitvoeren zou ze daarna nog steeds een bril hebben moeten dragen. Omdat de bril regelmatig besloeg door het hevige transpireren ontstonden soms levensgevaarlijke situaties. Belanghebbende wilde derhalve van de bril af en heeft voor een brilvervangende operatie gekozen, waarbij multifocale lenzen in haar ogen zijn geplaatst in plaats van monofocale lenzen zoals gebruikelijk bij een staaroperatie. Er lag dus volgens belanghebbende een ziekte ten grondslag aan de keuze om van de bril af te willen. De gemachtigde heeft gelet op deze toelichting de kosten opgevoerd als ‘ander hulpmiddel’. Er was op dat moment, aldus de gemachtigde, geen jurisprudentie waaruit voortvloeide dat aftrek in deze specifieke situatie niet mogelijk was. Het was daarom pleitbaar dat de kosten zijn afgetrokken. Van kwade trouw is geen sprake. Verder heeft belanghebbende ter zitting desgevraagd verklaard dat zij niet weet waarom die kosten niet door haar zorgverzekeraar zijn vergoed en dat zij ook niet meer weet hoe het contact met de verzekeraar destijds, bijna zeven jaar geleden, is verlopen. Ze heeft voor de multifocale lenzen gekozen zodat ze na de operatie geen bril meer nodig had.
4.8
Op grond van de stukken van het geding en de door de gemachtigde en belanghebbende ter zitting gegeven toelichting, die het Hof geloofwaardig acht, is het Hof van oordeel dat belanghebbende ter zake van haar aangifte IB/PVV 2015 niet opzettelijk onjuiste gegevens of inlichtingen heeft verstrekt of opzettelijk de juiste gegevens of inlichtingen aan de inspecteur heeft onthouden. Belanghebbende heeft zich voor het doen van haar aangifte IB/PVV 2015 gewend tot haar gemachtigde die zij ter zake kundig mocht achten. Zij heeft in 2015 kosten gemaakt voor genees- en heelkundige hulp, die – op € 300 na, welk bedrag ook niet in aftrek is gebracht – niet werden vergoed. Dat de gemachtigde na zijn aanvankelijke bedenkingen tegen het opvoeren van de betreffende zorgkosten, op grond van de door belanghebbende gegeven toelichting (4.7) van oordeel was dat aftrek niettemin mogelijk was, althans dat in zoverre minst genomen sprake was van een pleitbaar standpunt, maakt onder de gegeven omstandigheden niet dat er bij belanghebbende sprake was van kwade trouw. Dat belanghebbende zich ten tijde van het doen van aangifte bewust was van een mogelijk onjuiste categorie waaronder de opgevoerde kosten van de operatie werden vermeld (‘andere hulpmiddelen’ in plaats van ‘genees- en heelkundige hulp’) is door de Inspecteur niet aannemelijk gemaakt. Ten aanzien van de overige in aanmerking genomen zorgkosten van in totaal € 213 heeft de Inspecteur evenmin aannemelijk gemaakt dat belanghebbende te kwader trouw is geweest. De omstandigheid dat belanghebbende die overige kosten niet (geheel) met schriftelijke bescheiden aannemelijk heeft kunnen maken, is daartoe niet voldoende.
4.9
De Inspecteur stelt verder nog dat de kosten van de oogoperaties niet op belanghebbende drukten en dat – zo begrijpt het Hof de stelling van de Inspecteur –belanghebbende zich daarvan ten tijde van het doen van de aangifte bewust was. Nog daargelaten of belanghebbende voor de betreffende kosten inderdaad voor een grotere of zelfs gehele vergoeding in aanmerking kwam, acht Hof tegenover de gemotiveerde betwisting door belanghebbende niet aannemelijk gemaakt dat belanghebbende zich – buiten de door [de verzekeringsmaatschappij] toegekende vergoeding van € 300 – bewust is geweest van ruimere vergoedingsmogelijkheden. Dat belanghebbende mogelijk meer en betere informatie over eventuele vergoedingsregeling had moeten inwinnen, maakt nog niet dat belanghebbende op dit punt te kwader trouw is.
4.1
Dat op de in de onderdelen 4.8 en 4.9 besproken onderdelen sprake zou zijn van kwade trouw van de gemachtigde is door de Inspecteur in beroep en in hoger beroep niet (meer) gesteld.
4.11
Artikel 6.19 van de Wet IB (tekst 2015), voor zover hier van belang, luidt:
1. Het bedrag aan uitgaven, bedoeld in artikel 6.17, eerste lid, onderdelen b tot en met g, wordt verhoogd met:
a. 113%, indien de belastingplichtige bij het begin van het kalenderjaar de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet, heeft bereikt
4.12
In de aangifte IB/PVV 2015 van belanghebbende zijn zowel de kosten van de operaties (2.2, vermeld onder Femtophaco OS respectievelijk Femtophaco OD) als de kosten van de multifocale ooglenzen vermeld onder “hulpmiddelen’ zodat op het totale bedrag de verhoging van 113% van artikel 6.19, eerste lid, onderdeel a. Wet IB 2001 kon worden toegepast. Desgevraagd heeft de gemachtigde ter zitting van het Hof verklaard dat alle tijd en uren die door Eyescan zijn gefactureerd verband houden met de implantaten. De behandeling is nodig om de lenzen te kunnen plaatsen, aldus belanghebbende. De operatiekosten horen daarom bij het hulpmiddel. De Inspecteur heeft ter zitting gesteld dat de gemachtigde wist of moet hebben geweten dat de operatiekosten geen hulpmiddelen zijn.
4.13
Het Hof acht de door de gemachtigde voorgestane uitleg van de bepalingen van artikel 6.17, eerste lid, onderdeel d Wet IB 2001 juncto artikel 6.19, eerste lid, onderdeel a Wet IB 2001, niet getuigen van een pleitbaar standpunt in de zin dat de gemachtigde ten tijde van het doen van die aangifte – naar objectieve maatstaven gemeten – redelijkerwijs kon en mocht menen dat deze uitleg en daarmee de door hem gedane aangifte op dit onderdeel juist was. Belanghebbendes gemachtigde is fiscaal geschoold en heeft ter zitting van het Hof verklaard dat de operatiekosten in de aangifte werden vermeld om zodoende daarover de verhoging van 113% te kunnen toepassen. Daarmee heeft de gemachtigde, zoals de Inspecteur ter zitting heeft gesteld (zie r.o. 4.3) willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat te weinig belasting wordt geheven en het bewust aanvaarden van die kans maakt dat de gemachtigde ten aanzien van dat feit te kwader trouw is, welke kwade trouw aan belanghebbende dient te worden toegerekend.
4.14
Uit al het voorgaande volgt naar het oordeel van het Hof dat de Inspecteur alleen kan navorderen voor zover het betreft de in de aangifte IB/PVV 2015 van belanghebbende ten onrechte opgevoerde verhoging van 113% over het bedrag van de operatiekosten van in totaal € 2.980 (€ 1.490 + € 1.490). Met betrekking tot de overige bij de navordering aangebrachte correcties beschikt de Inspecteur evenwel niet over een navordering rechtvaardigend nieuw feit (vergelijk Hoge Raad, 20 januari 1954, nr. 11 634, BNB 1954/85).
4.15
De in aanmerking te nemen zorgkosten voor het jaar 2015 van belanghebbende dienen derhalve als volgt te worden vastgesteld:
Aftrek specifieke zorgkosten Bedrag in 2015
Genees- en heelkundige hulp € 25
Uitgaven voor vervoer i.v.m. ziekte of invaliditeit € 100
Voorgeschreven medicijnen € 88
Uitgaven voor genees- en heelkundige hulp € 2.980
Uitgaven voor hulpmiddelen
€ 3.765
Totaal (vóór verhoging) € 6.958
Verhoging vanwege pensioengerechtigde leeftijd van 113% van € 3.978 €
4.495
Totaal uitgaven specifieke zorgkosten € 11.453
Drempel (6.20, eerste lid onder b, Wet IB 2001)
€ 390
Totaal aftrekbaar specifieke zorgkosten € 11.063
Op grond hiervan dient de navorderingsaanslag te worden verminderd tot een navorderingsaanslag, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 11.343 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 1.289.
Slotsom
Op grond van het voorgaande is het hoger beroep van belanghebbende gegrond.

5.Proceskosten

Het Hof stelt de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het hoger beroep redelijkerwijs heeft moeten maken overeenkomstig het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) vast op € 1.518 (2 punten (hogerberoepschrift en bijwonen zitting)  wegingsfactor 1  € 759) ter zake van beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Opmerking verdient dat de Rechtbank belanghebbende reeds een proceskostenvergoeding heeft toegekend voor de bezwaar- en beroepsfase. Die beslissing wordt in hoger beroep in stand gelaten.

6.Beslissing

Het Hof:
– vernietigt de uitspraak van de Rechtbank, behoudens de beslissingen met betrekking tot de vergoeding van proceskosten, de vergoeding voor immateriële schade en het griffierecht,
– vernietigt de uitspraken van de Inspecteur,
– vermindert de navorderingsaanslag IB/PVV 2015 tot een, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 11.343 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van €1.289,
– vermindert de beschikking inzake de belastingrente dienovereenkomstig,
– veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten aan de zijde van belanghebbende ter zake van het hoger beroep, vastgesteld op € 1.518, en
– gelast dat de Inspecteur aan belanghebbende vergoedt het door deze in hoger beroep bij het Hof betaalde griffierecht van € 134.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.G.J.M. van Kempen, voorzitter, mr. R. den Ouden en mr. R.A.V. Boxem, in tegenwoordigheid van mr. J.H. Riethorst als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op:
29 maart 2022
De griffier, De voorzitter,
(J.H. Riethorst) (M.G.J.M. van Kempen)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 30 maart 2022.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raadwww.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.