In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 29 maart 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vermogensrendementsheffing in box 3 voor de jaren 2017 en 2018. Belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen de aanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) die waren opgelegd door de Inspecteur van de Belastingdienst. De aanslagen betroffen een belastbaar inkomen uit werk en woning van respectievelijk € 82.041 en € 82.847, en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 22.027 en € 19.300. De Inspecteur had de bezwaren van belanghebbende ongegrond verklaard, waarna belanghebbende in beroep ging bij de rechtbank Gelderland. De rechtbank verklaarde de beroepen ongegrond, waarna belanghebbende hoger beroep instelde.
Het Hof oordeelde dat de box 3-heffing op stelselniveau in strijd is met artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM en artikel 14 EVRM, zoals eerder vastgesteld door de Hoge Raad in het kerstarrest van 24 december 2021. Het Hof concludeerde dat rechtsherstel geboden is en dat voor de jaren 2017 en 2018 alleen het werkelijke rendement in de heffing mag worden betrokken. Het Hof heeft het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen voor 2017 verminderd tot € 3.576 en voor 2018 tot € 2.041. Het verzoek van belanghebbende om schadevergoeding werd afgewezen, omdat de door hem betaalde box 3-heffing niet rechtstreeks samenhangt met de onderhavige aanslagen.
De uitspraak van de rechtbank werd vernietigd, evenals de uitspraken van de Inspecteur. Het Hof gelastte de Inspecteur om het betaalde griffierecht aan belanghebbende te vergoeden. Deze uitspraak is van belang voor de rechtspraktijk, omdat het bevestigt dat de huidige box 3-heffing niet in overeenstemming is met de Europese mensenrechten.