In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden is behandeld, gaat het om een geschil tussen twee vennoten van een vennootschap onder firma (vof) over de beëindiging van hun samenwerking en de financiële afwikkeling daarvan. De appellante, vertegenwoordigd door mr. D. Roesink, heeft in eerste aanleg gevorderd dat de geïntimeerde, vertegenwoordigd door mr. R.S. Schouten, wordt veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 16.768,75, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten. De geïntimeerde heeft in voorwaardelijke reconventie een vordering ingesteld tot betaling van € 20.981,25, eveneens vermeerderd met rente en kosten. De rechtbank heeft in eerste aanleg de vordering van de appellante afgewezen en haar in de proceskosten veroordeeld, terwijl de vordering van de geïntimeerde in reconventie is toegewezen.
Het hof heeft in hoger beroep de feiten vastgesteld op basis van eerdere rechtsoverwegingen en heeft de appellante toegelaten tot bewijslevering over de stelling dat zij en de geïntimeerde zijn overeengekomen dat de waarde van de vennootschap in 2011 € 140.000,- bedroeg. De appellante stelt dat zij haar onderneming in de vof heeft ingebracht en dat de geïntimeerde zich voor € 100.000,- heeft ingekocht. De geïntimeerde betwist deze stelling en heeft bewijsstukken overgelegd ter ondersteuning van zijn verweer. Het hof heeft de appellante in de gelegenheid gesteld om bewijs te leveren, hetzij door middel van getuigen, hetzij door bewijsstukken, en heeft verdere beslissingen aangehouden.