ECLI:NL:GHARL:2022:2127

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
15 maart 2022
Publicatiedatum
21 maart 2022
Zaaknummer
200.293.880/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake kinderalimentatie en wijziging van omstandigheden

In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende de kinderalimentatie tussen de man en de vrouw, die de ouders zijn van twee minderjarige kinderen. De man verzoekt om nihilstelling of verlaging van de kinderalimentatie, die oorspronkelijk is vastgesteld op € 650,- per kind per maand. De rechtbank Midden-Nederland had eerder de verzoeken van de man afgewezen, wat de man in hoger beroep aanvecht. Het hof wijst op artikel 21 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, dat partijen verplicht om alle relevante feiten volledig en waarheidsgetrouw aan te voeren. Het hof constateert dat beide partijen selectief zijn geweest in het overleggen van stukken, wat een goede beoordeling bemoeilijkt. De man heeft onvoldoende inzicht gegeven in zijn financiële situatie, waardoor het hof niet kan vaststellen of het voor hem onaanvaardbaar is om aan de overeengekomen kinderalimentatie te worden gehouden. Het hof concludeert dat de kinderalimentatie in stand blijft, omdat er geen overtuigende redenen zijn om deze te wijzigen. De beslissing van de rechtbank wordt bekrachtigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.293.880/01
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 505237)
beschikking van 15 maart 2022
inzake
[verzoeker](de man),
wonende te [woonplaats1] ,
verzoeker in hoger beroep,
advocaat: mr. P.W.M. Splinter te Huizen,
en
[verweerster](de vrouw),
wonende te [woonplaats2] ,
verweerster in hoger beroep,
advocaat: mr. W.A. van der Stroom-Willemsen te Rotterdam.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, van 14 augustus 2020 en 3 februari 2021 (verder ook: de bestreden beschikking), uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met bijlage(n), ingekomen op 3 mei 2021;
- een journaalbericht namens de man van 19 mei 2021 met bijlage(n);
- een journaalbericht namens de vrouw van 27 mei 2021 met bijlage(n);
- een journaalbericht namens de vrouw van 8 juni 2021;
- een journaalbericht namens de man van 8 juni 2021 met bijlage(n);
- een journaalbericht namens de man van 24 juni 2021 met bijlage(n);
- het verweerschrift;
- een e-mail namens de man van 21 december 2021 met bijlage(n);
- een journaalbericht namens de man van 11 januari 2022 met bijlage(n);
- een journaalbericht namens de vrouw van 13 januari 2022 met bijlage(n);
- een brief namens de man van 20 januari 2022 met bijlage(n).
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 21 januari 2022 plaatsgevonden. De man is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn advocaat. De vrouw is via beeldbelverbinding verschenen, bijgestaan door haar advocaat. Mr. Splinter heeft tijdens de mondelinge behandeling het woord gevoerd aan de hand van een aan het hof verstrekte pleitnota. Mr. Van der Stroom-Willemsen heeft het woord gevoerd aan de hand van een pleitnota die voorafgaand aan de zitting digitaal is verstrekt aan het hof en de wederpartij.

3.De feiten

3.1
De man en de vrouw zijn de ouders van:
- [de minderjarige1] , geboren [in] 2008, en
- [de minderjarige2] , geboren [in] 2012,
over wie partijen gezamenlijk het ouderlijk gezag uitoefenen. De kinderen wonen bij de vrouw.
3.2
Het huwelijk van partijen is [in] 2018 ontbonden door echtscheiding. In de daaraan voorafgaande echtscheidingsbeschikking van 29 december 2017 van de rechtbank Midden-Nederland is de inhoud van het tussen partijen overeengekomen ouderschapsplan van 10 oktober 2016 alsmede de inhoud van hun vaststellingsovereenkomst/echtscheidingsconvenant van 11 december 2017 (hierna: echtscheidingsconvenant) opgenomen. Daarnaast heeft de rechtbank, overeenkomstig de door partijen gemaakte afspraken, bepaald dat de man met ingang van 11 december 2017 een bedrag van € 650,- per kind per maand voldoet aan de vrouw als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] (hierna ook: kinderalimentatie).
3.3
Voor zover hier van belang is in het voornoemde ouderschapsplan het volgende opgenomen:
Artikel 7 — Kinderalimentatie
Artikel 7.1
De ouders hebben voorlopig afgesproken dat de vader vanaf 1 mei 2016, maandelijks bij
vooruitbetaling vóór de eerste van de maand aan de vrouw een bedrag aan kinderalimentatie zal overmaken van € 1300,=.
Deze tijdelijke alimentatie van € 1300 zal de man verschuldigd zijn, totdat de ouders een definitief bedrag aan kinderalimentatie hebben vastgesteld.
Deze alimentatie zal zijn onderworpen aan de wettelijke indexering als bedoeld in artikel 1:402a BW, voor het eerst per 1 januari 2017.
[…]
Artikel 7.4
Kosten van eventuele kinderopvang vallen buiten het overeen te komen alimentatiebedrag. Indien er noodzakelijke kosten aan de orde zijn voor opvang, overleggen ouders omtrent de verdeling van die kosten en zullen zij zo mogelijk deze naar rato van hun inkomen delen.
[…]
Artikel 7.7
Bij een wijziging van de (inkomens) situatie van de man en/of de vrouw en/of de zorgregeling, zullen de ouders opnieuw in overleg treden — al dan niet met behulp van een mediator — teneinde de eventuele gevolgen daarvan onder ogen te zien.
3.4
Voor zover hier van belang is in het voornoemde echtscheidingsconvenant het volgende opgenomen:
2. KINDERALIMENTATIE
2.1.
In het Ouderschapsplan (bijlage 1) hebben de ouders in het aldaar opgenomen artikel 7. een
tijdelijke kinderalimentatie van € 1.300,=. opgenomen. Het voornoemde artikel 7. zal worden vervangen door het artikel 2.2 van dit echtscheidingsconvenant.
2.2
Met ingang van de datum van ondertekening van dit convenant betaalt de vader aan de moeder een alimentatie voor beide kinderen van € 1.300,= per maand, zijnde € 650,= per kind, maandelijks en bij vooruitbetaling, telkens voor de 1e van iedere maand.
2.3
De ouders verklaren dat zij het bedrag van € 1.300,= in onderling overleg zijn overeengekomen. De kinderalimentatie is na onderhandeling tot stand gekomen. De ouders hebben kennisgenomen van de gebruikelijke Tremanormen en Tabel Kosten Kinderen waarvan zij bij de vaststelling van deze bijdrage bewust zijn afgeweken.
Deze alimentatie zal zijn onderworpen aan de wettelijke indexering als bedoeld in artikel 1:402a BW, voor het eerst per 1 januari 2018.
[…]
2.5
Niet vergoede zorgkosten, zoals medicijnkosten, beugelkosten, de kosten van contactlenzen, een bril, etc., vallen niet onder de overeengekomen kinderalimentatie en zullen door ouders bij helften gedragen worden nadat hierover op voorhand overleg over is gevoerd. De man zal in dat verband nog een bedrag van € 32,50 voor lenzen en € 23,= voor een bril voor [de minderjarige1] derhalve in totaal € 55,50 voldoen, uiterlijk één week na ondertekening van het convenant op rekeningnummer [nummer] ten name van de vrouw.
2.6
Kosten van eventuele kinderopvang vallen buiten het overeengekomen alimentatiebedrag. Indien er noodzakelijke kosten aan de orde zijn voor opvang, overleggen ouders omtrent de verdeling van die kosten en zullen zij zo mogelijk deze naar rato van hun inkomen delen. De kinderen bezoeken [de school] . De schoolkosten van de kinderen vallen eveneens buiten het overeengekomen alimentatiebedrag. De vrouw draagt hierin jaarlijks ad € 250,= bij en de overige schoolkosten worden door de man betaald.
[…]
Bij een wijziging van de (inkomens) situatie van de man en/of de vrouw en/of de zorgregeling, zullen de ouders opnieuw in overleg treden - al dan niet met behulp van een mediator - teneinde de eventuele gevolgen daarvan onder ogen te zien.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is, voor zover in hoger beroep van belang, het verzoek van de man, tot nihilstelling, althans verlaging van de kinderalimentatie met ingang van het moment dat de man deze bijdrage is gaan voldoen afgewezen en is beslist dat partijen allebei hun eigen proceskosten moeten betalen.
4.2
De man is met vier grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De grieven zien op de door de man gestelde, maar niet door de rechtbank aangenomen, wijziging van omstandigheden, zijn ontvankelijkheid en zijn draagkracht. De man verzoekt (naar het hof begrijpt:) de bestreden beschikking gedeeltelijk te vernietigen en opnieuw rechtdoende te bepalen dat de door de man aan de vrouw te betalen kinderalimentatie met ingang van december 2017, althans een datum in goede justitie te bepalen, op nihil wordt gesteld, althans op een bedrag in goede justitie te bepalen.
4.3
De vrouw voert verweer en verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Op grond van artikel 1:401 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan een rechterlijke uitspraak of een overeenkomst betreffende levensonderhoud bij latere rechterlijke uitspraak worden gewijzigd of ingetrokken, wanneer zij nadien door wijziging van omstandigheden ophoudt aan de wettelijke maatstaven te voldoen. Op grond van artikel 1:401 lid 4 BW kan een rechterlijke uitspraak betreffende levensonderhoud ook worden gewijzigd of ingetrokken, indien zij van de aanvang af niet aan de wettelijke maatstaven heeft beantwoord doordat bij die uitspraak van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. Voorts kan op grond van artikel 1:401 lid 5 BW een overeenkomst betreffende levensonderhoud ook worden gewijzigd of ingetrokken, indien de overeenkomst is aangegaan met grove miskenning van de wettelijke maatstaven.
5.2
De man baseert zijn verzoek op het eerste lid, het vierde en het vijfde lid van artikel 1:401 BW. Het vierde lid mist hier toepassing omdat geen sprake is van een rechterlijke uitspraak, maar van een tussen partijen overeengekomen kinderalimentatie. Deze overeenkomst is weliswaar opgenomen in de beschikking van 29 december 2017, maar dit maakt niet dat deze wijzigingsgrond van toepassing is (HR 30 november 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA9619).
5.3
Door te stellen dat er sprake is van de wijzigingsgronden, genoemd in lid 1 en 5 van artikel 1:401 BW, is de man ontvankelijk in zijn wijzigingsverzoek. Vervolgens zal het hof beoordelen of het rechtens relevante wijzigingen zijn die aanpassing van de kinderalimentatie rechtvaardigen. Anders dan de rechtbank heeft beslist kan daarna geen niet-ontvankelijkheid van de man volgen, maar dient zijn verzoek te worden toe- of afgewezen.
5.4
Het is van belang om, indien is afgeweken van de wettelijke maatstaven, eerst vast te stellen of partijen ten gunste of ten nadele van de minderjarige kinderen zijn afgeweken. Is ten nadele van de minderjarige kinderen afgeweken dan geldt dat tenminste aan de wettelijke maatstaven moet zijn voldaan (HR 1 november 2019, ECLI:NL:HR:2019:1689). Is bewust ten gunste van de minderjarige kinderen afgeweken, dan is wijziging op grond van art. 1:401 lid 5 BW in beginsel niet mogelijk (HR 19 maart 2021, ECLI:NL:HR:2021:422). In dat geval kan wijziging op grond van art. 1:401 lid 1 BW plaatsvinden, maar daarbij geldt wel de veel strengere maatstaf dat de rechter slechts tot een wijziging van de kinderalimentatie zal mogen overgaan, indien de verzoeker stelt en de rechter aannemelijk oordeelt dat na het tot stand komen van de overeenkomst een wijziging van omstandigheden is ingetreden die meebrengt dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn de onderhoudsplichtige ouder nog langer aan de overeenkomst te houden (vgl. art. 6:248 lid 2 BW dan wel art. 6:258 BW) (HR 23 oktober 1987, NJ 1988, 438).
5.5
Over het tot stand komen van het echtscheidingsconvenant hebben partijen verschillende visies. Volgens de vrouw is sprake van een ‘packagedeal’, waarbij partijen bewust voor een hogere kinderalimentatie hebben gekozen en de vrouw in ruil daarvoor onder andere heeft afgezien van haar recht op partneralimentatie. Volgens de man is gekeken naar de behoefte van de kinderen en naar de inkomens van partijen. De behoefte van de kinderen is volgens de man destijds bepaald op € 699,- per kind per maand, conform de Tremanormen. Vervolgens is bij de vrouw uitgegaan van geen inkomen en vermogen, is aan haar kant geen rekening gehouden met de minimale bijdrage van € 25,- per maand, heeft geen draagkrachtvergelijking plaatsgevonden en heeft de man geen zorgkorting verzilverd. Hoewel dit zijn draagkracht te boven ging, zijn partijen het door de man te betalen bedrag van € 650,- per kind per maand overeengekomen.
5.6
Het hof stelt vast dat partijen beiden hebben betoogd dat bewust ten voordele van de kinderen is afgeweken van de wettelijke maatstaven, en dat dit op grond van de beschikbare stukken ook aannemelijk lijkt. Dit betekent dat de onder 5.4 genoemde strenge maatstaf dient te worden toegepast.
5.7
Het hof kan niet vaststellen of het voor de man onaanvaardbaar is hem nog langer aan de overeenkomst van 2017 te houden. De man verschaft onvoldoende inzicht in zijn financiën vanaf 2016 tot nu. Over 2016 heeft de man in het geheel geen inkomensgegevens overgelegd. Over de jaren 2017, 2018 en 2019 heeft hij aangiften inkomstenbelastingen overgelegd en over 2020 en 2021 jaaropgaven overgelegd. Daarnaast liggen er twee fiscale rapporten enkel over het jaar 2017, één ten aanzien van [naam1] B.V. en één van [naam2] B.V., en een overeenkomst waaruit blijkt dat de man de andere aandeelhouder in beide bv’s uitkoopt en dat de man nu enig aandeelhouder is. De fiscale rapporten zijn aangiften vennootschapsbelasting. Jaarrekeningen van de bv’s ontbreken. De financiële positie van de bv’s van de man, met name de mogelijkheid tot dividenduitkering en/of het zich toekennen van een hoger salaris, blijkt niet. De man heeft er kennelijk voor gekozen zich een lager salaris uit te laten keren dan het fiscaal geldende gebruikelijk loon. Waarom de man jarenlang voor € 39.000,- op de loonlijst van [naam2] B.V. stond en dit recent zelfs verder is teruggebracht naar € 23.000,- is door de man niet inzichtelijk gemaakt. Gelet hierop is voor het hof het inkomen van de man door de tijd heen niet te bepalen. Het hof hecht geen waarde aan de stelling van de man dat het voor hem onmogelijk is om nadere stukken van de bv’s over te leggen vanwege de aandelenoverdracht. De overeenkomst waarin de aandelenoverdracht is geregeld is van 7 november 2019. De man heeft over de jaren 2016, 2017 en 2018 ook geen nadere stukken van de bv’s overgelegd hoewel die aandelenoverdracht daaraan niet in de weg heeft kunnen staan. Het hof is dan ook van oordeel dat de man niet heeft aangetoond dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn hem nog langer aan de overeengekomen kinderalimentatie te houden.
5.8
De man heeft zich nog beroepen op het bepaalde in artikel 2.9 van het echtscheidingsconvenant, waarin staat dat partijen nader overleg zullen voeren bij een wijziging in inkomen of zorgregeling. Volgens de man zou dit meebrengen dat niet het strenge criterium van toepassing is. Het hof kan dit evenwel niet vaststellen. Geen van partijen heeft bijvoorbeeld verslagen van de onder leiding van de mediator gevoerde gesprekken of onderlinge correspondentie over de gemaakte afspraken overgelegd. Daarnaast werd tijdens de zitting duidelijk dat een financieel deskundige in het mediationtraject betrokken is geweest om de financiële stand van zaken van zowel de man als de vrouw in kaart te brengen. Op basis daarvan zijn verdere afspraken gemaakt volgens partijen. Ook deze stukken zijn niet in de procedure gebracht. Zonder nadere onderbouwing kan het hof niet vaststellen welke zin partijen over en weer redelijkerwijs aan deze bepaling in het echtscheidingsconvenant mochten toekennen en wat zij daarover redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten (de zogenoemde Haviltex-maatstaf). In ieder geval staat in de betreffende passage niet ondubbelzinnig vermeld dat een dergelijke wijziging zonder meer tot een aanpassing van de kinderalimentatie zal leiden.
5.9
Het hof wijst partijen tot slot op artikel 21 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering waarin is bepaald dat partijen verplicht zijn de voor de beslissing van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid aan te voeren. Wordt deze verplichting niet nageleefd, dan kan de rechter daaruit de gevolgtrekking maken die hij geraden acht. Beide partijen zijn uitermate selectief geweest in het overleggen van stukken. Partijen hebben daarbij in hun verzoek en verweer een alles of niets benadering gekozen. Een goede beoordeling is hierdoor in feite onmogelijk gebleken. Het hof acht gelet op het dwingendrechtelijke karakter van het bepalen van de kinderalimentatie op tenminste de wettelijke maatstaven, het meest in het belang van de kinderen dat tenminste de tussen partijen overeengekomen kinderalimentatie in stand blijft. Dit is wat partijen in 2016 redelijk achtten en er is geen aanleiding voor het hof om daar nu anders over te denken.
6. De slotsom
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen slaagt het hoger beroep niet. De rechtbank heeft de man weliswaar niet-ontvankelijk verklaard, maar dit wordt door het hof beschouwd als afwijzing van de vordering van de man, althans dit kan niet leiden tot vernietiging van de bestreden beschikking.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, van
3 februari 2021, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.P. de Jong-de Goede, C. Koopman en M. Weissink, bijgestaan door de griffier en is op 15 maart 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.