Uitspraak
[appellant],
1.[geïntimeerde1] ,
[geïntimeerden] c.s.,
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 15 maart 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vordering van [appellant] tot opheffing van een erfdienstbaarheid van weg. De erfdienstbaarheid was gevestigd ten behoeve van de percelen van [geïntimeerden] c.s. en [appellant] stelde dat er geen redelijk belang meer was voor [geïntimeerden] c.s. bij de uitoefening van deze erfdienstbaarheid. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de vordering van [appellant] op grond van artikel 5:78 BW niet kon worden toegewezen, en dat er ook geen grond was voor opheffing op basis van artikel 5:79 BW, omdat [geïntimeerden] c.s. een redelijk belang hadden bij de uitoefening van de erfdienstbaarheid. Het hof bevestigde dit oordeel en oordeelde dat de erfdienstbaarheid niet alleen betrekking had op perceel 5710, maar ook op de percelen 5709 en 1192. Het hof concludeerde dat [geïntimeerden] c.s. een redelijk belang hebben bij het behoud van de erfdienstbaarheid, ook al hadden zij een oprit gemaakt. De vordering van [appellant] werd afgewezen, en hij werd veroordeeld in de proceskosten. Het hof benadrukte dat de erfdienstbaarheid een waarde vertegenwoordigt en dat de belangen van [geïntimeerden] c.s. niet konden worden genegeerd.