In deze zaak gaat het om een geschil tussen Piluha B.V., eigenaresse van een melkveebedrijf, en [pachter] over een hoevepachtovereenkomst. De grond waarop het melkveebedrijf werd geëxploiteerd, was in 1995 grotendeels in economische eigendom overgedragen aan een derde partij, [bedrijf X], onder voorbehoud van een persoonlijk gebruiksrecht. In 2007 heeft Piluha haar melkveehouderij ter beschikking gesteld aan [pachter] tegen betaling. Later bleek dat Piluha de grond die in economische eigendom was overgedragen, ook juridisch moest leveren aan [bedrijf X]. Dit leidde tot een gerechtelijke procedure waarin [pachter] schadevergoeding vorderde omdat hij de hoevepachtovereenkomst niet volledig kon nakomen. De pachtkamer heeft de vordering toegewezen, en het hof bekrachtigt dit vonnis. Het hof oordeelt dat Piluha schadeplichtig is omdat zij de verpachte gronden niet meer kan ter beschikking stellen aan [pachter]. De verplichting om de A-gronden in gebruik te geven kan zij niet meer nakomen, wat leidt tot een tekortkoming in de overeenkomst. Het hof wijst erop dat de schade in een volgende procedure moet worden vastgesteld, maar dat de mogelijkheid van schade aannemelijk is gemaakt door [pachter]. Het hof legt de kosten van het hoger beroep bij Piluha neer, die ook in de nakosten wordt veroordeeld. Het arrest is gewezen op 15 maart 2022.