Uitspraak
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
- het hoger beroepschrift, ter griffie ontvangen op 4 oktober 2021 met de stukken van eerste aanleg en producties, waarbij het hof conform het verzoek van mr. De Waard geen kennis heeft genomen van productie T
3.Samenvatting en beslissing
4.De motivering van de beslissing in het hoger beroep
“(…) Perspectief is een krachtig geneesmiddel: als onderdeel van die vervolggesprekken kan dan ook de re-integratie gepland worden. (…)”
“(…) een perspectiefvol gesprek om te kunnen re-integreren, wat is daarvoor nodig? (…)”Daarop heeft de gemachtigde van [verzoekster] ten behoeve van een vervolggesprek op 12 september 2019 per e-mail van diezelfde datum een lijst toegestuurd met tien punten. In de aanhef wordt vermeld:
ik vind dit geen manier van met mekaar omgaan. Dus mijn vertrouwen is weg. (…) mijn mededeling is dat ik er geen vertrouwen meer heb dat het goed gaat komen tussen ons. (…)” In het gesprek zegt [naam1] [verzoekster] aan dat, indien het niet lukt om in de mediation een oplossing te vinden, hij werkzaamheden bij [verzoekster] zal weghalen en dat re-integratie in de eigen functie dan niet meer aan de orde is.
“(…) Daar gaat mijn voorkeur ook naar uit omdat ik oprechte twijfels heb of terugkeer in je eigen functie mogelijk is, niet alleen vanwege de bij jou bestaande beperkingen maar ook vanwege het niet-opgeloste arbeidsconflict en de vertrouwensbreuk. Als manager en leidinggevende is een soepele samenwerking en vertrouwensband met mij als [de functie2] -er van essentieel belang. (…)”
“(…) Ik doe dit omdat ik duidelijk wil maken dat het arbeidsconflict en de vertrouwensbreuk die wij hebben voor mij serieus zijn en omdat ik met je in gesprek wil over de toekomst. (…) Daar hoort wat mij betreft ook bij dat we kijken naar herplaatsingsmogelijkheden. Ik wijs je dan ook op een vacature als teamleider vergunningen bij VTH (…) Ik zal je medewerkers zelf verder informeren. (…)”Ruim een uur later heeft [naam1] het team bericht dat [verzoekster] is vrijgesteld van werk. In reactie op de vrijstelling heeft [verzoekster] op 9 november 2020 aan [naam1] bericht dat geen sprake is van een arbeidsconflict laat staan van een vertrouwensbreuk.
wat [naam1] betrefternstig en duurzaam was. Dit volgt ook uit zijn mededeling dat er teveel is gebeurd om de arbeidsverhouding te herstellen (zie de mail van 28 augustus 2020). Blijkens zijn brief van 9 november 2020 doelt [naam1] daarmee op het arbeidsconflict en de vertrouwensbreuk. [verzoekster] betwist dat sprake is van verstoorde arbeidsverhoudingen met de gemeente.
nade vrijstelling van werkzaamheden en haar mededeling dat gestreefd wordt naar ontbinding tot de eerste beslissing van de kantonrechter alleen vacatures doorgestuurd aan [verzoekster] . Zij heeft dit gedaan op 9, 21, 23 december 2020, 8 en 18 januari 2021. Niet is gebleken dat de gemeente toen heeft onderzocht of die functies passend zijn op grond van opleiding, ervaring en capaciteiten van [verzoekster] . Ook is niet gebleken dat de gemeente bij haar beoordeling of binnen de gemeente een passende functie beschikbaar is of zal komen binnen de hiervoor genoemde redelijke termijn, de in artikel 9 lid 1 Ontslagregeling genoemde arbeidsplaatsen heeft betrokken. Samengevat zijn dat de arbeidsplaatsen die bezet worden door tijdelijke arbeidskrachten of werknemers die met pensioen gaan. Verder is niet gebleken dat de gemeente toen heeft onderzocht of functies met behulp van scholing voor [verzoekster] passend zijn te maken binnen de hiervoor genoemde redelijke termijn.
De verstoorde arbeidsverhouding’. Uit de tussen [naam1] en [verzoekster] uitgewisselde e-mailberichten van vóór 19 mei 2020 blijkt niet van een vertrouwensbreuk. De gemeente verwijt [verzoekster] dat zij zich in de e-mails van 2 juni 2019 (4.4) en 12 september 2019 (4.8) te kritisch richting [naam1] heeft uitgelaten. Het hof volgt dat niet. In de eerstgenoemde e-mail schrijft [verzoekster] dat “er” geen vertrouwen meer is en geen ruimte om het vertrouwen weer op te bouwen. Daarin staat niet dat dit specifiek bij [verzoekster] het geval zou zijn en zij heeft aangegeven dat zij hiermee een signaal namens het team wilde afgeven. In de e-mail van de gemachtigde van [verzoekster] van 12 september 2019 staan weliswaar enkele kritische punten richting [naam1] , maar deze moeten worden bezien in de context van de re-integratie. Door het (onrechtmatige) besluit van de gemeente was daarover discussie ontstaan en gezocht werd naar een perspectiefvolle oplossing. De e-mail was bedoeld als input voor een gesprek later die dag en daarin stond wat er voor [verzoekster] nodig was voor een dergelijke oplossing. Na het uitspreken van de vertrouwensbreuk op 19 mei 2020 is er geen wezenlijke verandering in de samenwerking met [verzoekster] opgetreden. Wederom wordt verwezen naar wat is overwogen onder de kop ‘
De verstoorde arbeidsverhouding’. Op grond van de brief van de rechtbank kon indiening van stukken bij de rechtbank tijdens het mediationtraject worden verwacht: [verzoekster] had van de rechtbank in de bestuursrechtprocedure daarvoor een termijn gekregen die ook de gemeente bekend was. Bovendien is aannemelijk dat [verzoekster] hiertoe wel in staat is geweest omdat zij daarin werd bijgestaan door een advocaat en omdat dit een andere (mentale) inspanning vergt dan het doen van een mediationtraject met haar leidinggevende [naam1] , wiens mededeling zij in juni 2019 had ervaren als een klap in haar gezicht. Maar bovenal was het niet aan de gemeente om zich een oordeel te vormen over waartoe [verzoekster] wel of niet in staat was. De bedrijfsarts had immers duidelijk aangegeven dat er een medische belemmering was waardoor de mediation on hold moest worden gezet. Dat had de gemeente te respecteren. Uit het hiervoor onder 4.10 aangehaalde telefoongesprek blijkt dat [naam1] dat ten onrechte niet heeft gedaan.