ECLI:NL:GHARL:2022:1443

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
22 februari 2022
Publicatiedatum
24 februari 2022
Zaaknummer
200.303.580
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bepaling van het belanghebbende begrip in ondertoezichtstelling en gezag bij ouders

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 22 februari 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de ondertoezichtstelling van een minderjarige, [de minderjarige], geboren in 2020. De moeder, die alleen het gezag over de minderjarige heeft, heeft hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van de rechtbank Gelderland, die de minderjarige onder toezicht heeft gesteld van de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering. De vader, die geen gezag heeft, heeft verzocht om gezamenlijk gezag en omgang, maar werd door de rechtbank niet als belanghebbende aangemerkt. Het hof heeft de procedure in eerste aanleg en de bestreden beschikking van de rechtbank Gelderland besproken, waarbij het hof de argumenten van de moeder en de raad voor de kinderbescherming heeft overwogen.

Het hof heeft vastgesteld dat de vader niet als belanghebbende kan worden aangemerkt in de zin van artikel 798 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, zoals eerder is geoordeeld door de Hoge Raad. De moeder heeft in haar grieven aangevoerd dat de vader ten onrechte niet als belanghebbende is aangemerkt, maar het hof heeft deze grief verworpen. Het hof heeft geconcludeerd dat de ondertoezichtstelling van de minderjarige noodzakelijk is vanwege de ernstige bedreiging van zijn ontwikkeling, veroorzaakt door de problematische situatie tussen de ouders, waaronder huiselijk geweld en emotionele instabiliteit. De moeder heeft vrijwillige hulpverlening geaccepteerd, maar deze is onvoldoende gebleken om de bedreiging voor de ontwikkeling van de minderjarige weg te nemen. Het hof heeft de bestreden beschikking van de rechtbank bekrachtigd, waarbij de ondertoezichtstelling van de minderjarige is gehandhaafd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.303.580
(zaaknummer rechtbank 394565)
beschikking van 22 februari 2022
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. A.M. Veldhuis te Doetinchem
en
de raad voor de kinderbescherming,
gevestigd te Arnhem,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de raad,
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering,
gevestigd te Amsterdam,
verder te noemen: de GI.
Als informant is aangemerkt:
[de vader],
wonende te [woonplaats2] ,
verder te noemen: de vader.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Gelderland, locatie Zutphen, van 26 oktober 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer, verder ook te noemen: de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties van de moeder, ingekomen op 19 november 2021;
- het verweerschrift van de raad;
- een journaalbericht van mr. Veldkamp van 5 januari 2022 met producties 7 tot en met 14, en
- een brief van mr. G.P.G. Willemse-Schoenmakers, namens de vader, van 12 januari 2022.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 18 januari 2022 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- een vertegenwoordiger van de raad;
- een vertegenwoordiger van de GI, en
- de vader.

3.De feiten

3.1
De moeder en de vader zijn de ouders van [de minderjarige] , geboren [in] 2020 te [plaats] . De moeder is alleen belast met het gezag over [de minderjarige] .
3.2
De vader heeft een verzoek tot gezamenlijk gezag en omgang ingediend bij de rechtbank Gelderland. Bij beschikking van 2 juni 2021 heeft de rechtbank de raad verzocht onderzoek te doen en de rechtbank te adviseren over gezag, omgang en of onderzoek naar een kinderbeschermingsmaatregel nodig is. Er heeft in die zaak op 17 januari 2022 een mondelinge behandeling plaatsgevonden.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de kinderrechter [de minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI met ingang van 26 oktober 2021 tot 26 oktober 2022.
4.2
De moeder is met drie grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De moeder verzoekt het hof, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende de verzoeken van de raad af te wijzen.
4.3
De raad voert verweer en verzoekt het hof het hoger beroep af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
De moeder stelt in haar eerste grief dat de vader door de rechtbank ten onrechte is
aangemerkt als belanghebbende. De Hoge Raad heeft in het arrest van 12 september 2014 (ECLI:NL:HR:2014:2665) geoordeeld dat de niet met gezag beklede ouder in een procedure over een ondertoezichtstelling niet als belanghebbende in de zin van artikel 798 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) wordt beschouwd. De rechten en plichten van deze ouder worden niet rechtstreeks geraakt door de ondertoezichtstelling.
5.2
In de onder 2.1 genoemde brief van mr. Willemse-Schoenmakers verzoekt zij namens de vader hem aan te merken als belanghebbende in plaats van als informant. In het geval dat de vader als belanghebbende wordt aangemerkt, zal zij zich voor de vader stellen.
5.3
Artikel 798 lid 1 Rv bepaalt - voor zover hier van belang - dat onder belanghebbende wordt verstaan: degene op wiens rechten of verplichtingen de zaak rechtstreeks betrekking heeft. In aanvulling daarop is in de rechtspraak (verdere) betekenis gegeven aan de uitleg van dit begrip.
5.4
Het hof overweegt ten aanzien van de eerste grief van de moeder als volgt. Gelet op de uitspraken van de Hoge Raad van onder andere 30 maart 2018 (ECLI:NL:HR:2018:463 en ECLI:NL:HR:2018:488) ziet het hof geen aanknopingspunten om de vader in de onderhavige procedure aan te merken als belanghebbende zoals bedoeld in artikel 798 lid 1Rv. Daarmee slaagt de eerste grief van de moeder.
5.5
Op dezelfde grond heeft het hof, voorafgaand aan de mondelinge behandeling, op het verzoek van mr. Willemse-Schoenmakers beslist dat de vader niet als belanghebbende dient te worden aangemerkt.
5.6
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling indien die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW, in staat zijn te dragen.
5.7
Het hof acht aannemelijk dat bij het uitblijven van de verzochte ondertoezichtstelling [de minderjarige] zodanig zal opgroeien dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd en de zorg die in verband met het wegnemen van die bedreiging noodzakelijk is voor de [de minderjarige] of voor de moeder, door de moeder niet of onvoldoende wordt geaccepteerd. De verwachting is gerechtvaardigd dat de moeder binnen een voor (de ontwikkeling van) [de minderjarige] aanvaardbaar te achten termijn in staat is de verantwoordelijkheid voor zijn verzorging en opvoeding te dragen. Daartoe overweegt het hof het volgende.
5.8
Uit de stukken en hetgeen ter mondelinge behandeling aan de orde is gekomen, blijkt dat sprake is van een ernstige bedreiging van de ontwikkeling van [de minderjarige] . Hij verkeert al sinds jonge leeftijd in een stressvolle en onveilige situatie. Zowel de raad als de GI hebben ter zitting benadrukt dat beide ouders daarin een aandeel hebben. Bij de vader is sprake van een paranoïde stoornis en beide ouders hebben problemen met het reguleren van hun emoties. Toen de moeder en de vader nog samenwoonden was er sprake huiselijk geweld tussen hen. Tussen de ouders speelt ex-partnerproblematiek en de moeder en de vader zijn niet in staat op enigerlei wijze constructief met elkaar te communiceren. De vader uit ernstige dreigementen richting de moeder en haar gezin. De moeder en de vader zoeken elkaar op via sociale media en meerdere keren per week zijn er incidenten. De moeder heeft trauma opgelopen als gevolg van de handelwijze van de vader maar haar behandeling daarvoor bij GGNet kan niet starten zolang de onrust voortduurt. Het lukt de moeder niet om uit de strijd te blijven waardoor zowel de moeder als haar drie kinderen (waarvan [de minderjarige] de jongste is) voortdurend in angst en onrust leven. Dit is schadelijk voor [de minderjarige] en vormt een ernstige bedreiging van zijn ontwikkeling.
Het hof acht professionele en deskundige hulp voor [de minderjarige] dan ook dringend geboden en dat hulpverlening in een vrijwillig kader effect zal hebben is niet aannemelijk. Hoewel de moeder vrijwillige hulpverlening van [naam1] en het wijkteam accepteert, is die hulp onvoldoende gebleken om de ontwikkelingsbedreiging voor [de minderjarige] weg te nemen. Tot twee maal toe is bovendien de vrijwillige hulpverlening van Humanitas Begeleide Omgangsregeling (BOR) ingezet maar ook die heeft tot niets geleid. Zoals de raad ter zitting heeft benadrukt moeten de moeder en de vader leren de belangen van [de minderjarige] voorop te zetten. Het is nodig dat iemand vanuit een gedwongen kader met de ouders duidelijke afspraken kan maken waarbij de belangen van [de minderjarige] voorop staan. De vrijwillige hulpverlening voor de moeder is met name gericht op háár belangen en dat moet zo blijven. Van deze hulpverlening kan niet worden verwacht dat zij ook de belangen van [de minderjarige] en die van de vader behartigt, aldus de raad. Het hof onderschrijft dit standpunt van de raad.
Het hof overweegt voorts het volgende. Zoals uit het voorgaande genoegzaam blijkt, is de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] niet enkel gericht op het tot stand brengen van omgang tussen [de minderjarige] en de vader. Omdat het de moeder en de vader zelfstandig niet lukt om in een vrijwillig kader te komen tot een omgangsregeling, is ook daarom het gedwongen kader van een ondertoezichtstelling nodig. Met de hulp van de GI kan worden bezien wat de mogelijkheden zijn voor omgang.
Daarmee falen de tweede en derde grief van de moeder.

6.De slotsom

De eerste grief is weliswaar terecht voorgesteld, maar kan niet leiden tot vernietiging van de bestreden beschikking. Nu de overige grieven falen zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, locatie Zutphen, van 26 oktober 2021.
Deze beschikking is gegeven door mrs. I.G.M.T. Weijers-van der Marck, R. Feunekes en
T. Hermans, bijgestaan door de griffier, en is op 22 februari 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.