Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
verzoekster in hoger beroep,
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 22 februari 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de ondertoezichtstelling van een minderjarige, [de minderjarige], geboren in 2020. De moeder, die alleen het gezag over de minderjarige heeft, heeft hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van de rechtbank Gelderland, die de minderjarige onder toezicht heeft gesteld van de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering. De vader, die geen gezag heeft, heeft verzocht om gezamenlijk gezag en omgang, maar werd door de rechtbank niet als belanghebbende aangemerkt. Het hof heeft de procedure in eerste aanleg en de bestreden beschikking van de rechtbank Gelderland besproken, waarbij het hof de argumenten van de moeder en de raad voor de kinderbescherming heeft overwogen.
Het hof heeft vastgesteld dat de vader niet als belanghebbende kan worden aangemerkt in de zin van artikel 798 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, zoals eerder is geoordeeld door de Hoge Raad. De moeder heeft in haar grieven aangevoerd dat de vader ten onrechte niet als belanghebbende is aangemerkt, maar het hof heeft deze grief verworpen. Het hof heeft geconcludeerd dat de ondertoezichtstelling van de minderjarige noodzakelijk is vanwege de ernstige bedreiging van zijn ontwikkeling, veroorzaakt door de problematische situatie tussen de ouders, waaronder huiselijk geweld en emotionele instabiliteit. De moeder heeft vrijwillige hulpverlening geaccepteerd, maar deze is onvoldoende gebleken om de bedreiging voor de ontwikkeling van de minderjarige weg te nemen. Het hof heeft de bestreden beschikking van de rechtbank bekrachtigd, waarbij de ondertoezichtstelling van de minderjarige is gehandhaafd.