ECLI:NL:GHARL:2022:11129

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
8 december 2022
Publicatiedatum
23 december 2022
Zaaknummer
P22-267
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep terbeschikkingstelling met voorwaarden en maximale duur

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 8 december 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 11 augustus 2022, die de terbeschikkingstelling (TBS) van de terbeschikkinggestelde met twee jaar verlengde. De terbeschikkinggestelde, geboren in 1994, was in behandeling in een instelling en had beroep aangetekend tegen de beslissing van de rechtbank, die de TBS met voorwaarden had gemaximeerd tot vier jaar. Het hof heeft de ontvankelijkheid van de officier van justitie in het hoger beroep bevestigd en geoordeeld dat de wet een maximale termijn van negen jaar voor terbeschikkingstelling met voorwaarden voorschrijft. De advocaat-generaal stelde dat de terbeschikkingstelling met voorwaarden niet beperkt kan worden tot vier jaar, terwijl de raadsman van de terbeschikkinggestelde betoogde dat de verlenging met twee jaar onterecht was, omdat de TBS gemaximeerd was tot vier jaar. Het hof oordeelde dat de rechtbank op goede gronden had beslist, maar dat de beperking van de duur van de terbeschikkingstelling tot vier jaar in het opleggingsvonnis niet correct was. Het hof bevestigde de beslissing van de rechtbank, maar met verbetering van gronden, en oordeelde dat de terbeschikkingstelling met verpleging na omzetting beperkt is tot vier jaar. De uitspraak benadrukt de noodzaak van rechtszekerheid en de juiste interpretatie van de wetgeving omtrent terbeschikkingstelling.

Uitspraak

TBS P22/267
Beslissing d.d. 8 december 2022
De kamer van het hof als bedoeld in artikel 67 van de Wet op de Rechterlijke Organisatie heeft te beslissen op het beroep van
[terbeschikkinggestelde],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1994,
verblijvende in [instelling] te [plaats] .
Het beroep is ingesteld tegen de beslissing van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 11 augustus 2022. Deze beslissing houdt in een verlenging van de terbeschikkingstelling met een termijn van twee jaar.
Het hof heeft gelet op de stukken, waaronder:
- het proces-verbaal van het onderzoek in eerste aanleg;
- de beslissing waarvan beroep;
- de akte van beroep van de officier van justitie van 16 augustus 2022 en de appelmemorie van 23 augustus 2022;
- de aanvullende informatie van de Reclassering Nederland advies en Toezichtunit 2 Zuid van 3 november 2022.
Het hof heeft ter zitting van 24 november 2022 gehoord de terbeschikkinggestelde, bijgestaan door zijn raadsman mr. A.J. Sprey, advocaat te Haarlem, en de advocaat-generaal mr. J.J.T.M. Pieters.

Overwegingen:

Het standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in het hoger beroep. Aan de voorwaarden voor verlenging van de maatregel is voldaan. Blijkens de informatie van de reclassering wordt de kans op terugval in middelengebruik en impulsief gedrag bij het wegvallen van het huidige kader ingeschat als zeer groot. Hij heeft het huidig kader nodig om stabiel te blijven. Bij deze stand van zaken is een verlenging van de maatregel met twee jaren aangewezen.
Het appel is dan ook niet gericht tegen de verlenging van de terbeschikkingstelling met een termijn van twee jaren, maar tegen de beslissing van de rechtbank dat de terbeschikkingstelling met voorwaarden is gemaximeerd tot vier jaar. De advocaat-generaal heeft zich - anders dan het oordeel van de verlengingsrechter - op het standpunt gesteld dat de terbeschikkingstelling met voorwaarden op grond van de wet gemaximeerd is tot negen jaar. Wanneer de tekst van de wet wordt gevolgd, kan een terbeschikkingstelling met voorwaarden niet worden gemaximeerd tot vier jaar (zie ECLI:NL:GHARL:2022:1699). De parlementaire geschiedenis van de totstandkoming van deze wet bevat ook geen aanwijzingen voor een andere uitleg. Voorts mag de opleggingsrechter niet in afwijking van de wet beslissen over de maximale duur van de terbeschikkingstelling (zie ECLI:NL:HR:2013:BZ1404 en bevestigd in ECLI:NL:HR:2021:760). Gelet op deze uitspraken van de Hoge Raad kon bij de terbeschikkinggestelde door hetgeen met betrekking tot de duur van de maatregel in het opleggingsvonnis is overwogen niet een gerechtvaardigde verwachting ontstaan dat de terbeschikkingstelling met voorwaarden in zijn geval maximaal vier jaren zou duren. Ook blijkt uit de stukken niet dat de deskundigen er de afgelopen jaren van uit zijn gegaan dat de maatregel vier jaar zou duren, noch dat daar in het behandelplan van de terbeschikkinggestelde rekening mee is gehouden. Er is daarom geen sprake van bij de terbeschikkinggestelde gewekt gerechtvaardigd vertrouwen dat de maatregel de termijn van vier jaar niet te boven zou gaan. In dat verband wijst de advocaat-generaal naar een uitspraak van dit hof van 22 september 2016 (ECLI:NL:GHARL:2016:10783). De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot vernietiging van de beslissing waarvan beroep voor wat betreft de totale duur van de terbeschikkingstelling met voorwaarden en tot bevestiging wat betreft de duur van de verlenging.
Het standpunt van de terbeschikkinggestelde
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de terbeschikkingstelling niet met twee jaar, maar met één jaar moet worden verlengd. Bepleit is dat de maatregel is gemaximeerd en daarmee beperkt tot vier jaar, zodat deze bij een verlenging met twee jaar na afloop van die termijn expireert. Daartoe is aangevoerd dat door de opleggingsrechter expliciet is overwogen dat de terbeschikkingstelling maximaal vier jaar kan bedragen. In het opleggingsvonnis wordt geen onderscheid gemaakt tussen een terbeschikkingstelling met voorwaarden of een terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege. Er is daarom geen sprake van onduidelijkheid over de maximale duur. Dit hof heeft op 21 april 2022 (ECLI:NL:GHARL:2022:3216) nog geoordeeld dat de terbeschikkinggestelde ondanks het arrest van de Hoge Raad van 25 mei 2021 (ECLI:NL:HR:2021:760) in zijn specifieke zaak er gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat de hem in het opleggingsarrest opgelegde maatregel gemaximeerd is. Een andere beslissing zou een schending van de rechtszekerheid met zich brengen, aldus het hof. Een zelfde redenering is ook in de zaak van de terbeschikkinggestelde aan de orde. De terbeschikkinggestelde, de kliniek, de reclassering en de psychiater zijn er allemaal van uitgegaan dat de maatregel gemaximeerd is. De officier van justitie heeft tegen het vonnis geen hoger beroep ingesteld of om een herstelvonnis gevraagd. De terbeschikkinggestelde kon niet voorzien dat in zijn geval de maatregel niet gemaximeerd is tot vier jaar. Er is daarom sprake van een rechtens relevante en te respecteren verwachting bij de terbeschikkinggestelde dat de maatregel gemaximeerd is tot vier jaar. Een ander oordeel is bovendien strijdig met artikel 5, eerste lid van het Europese Hof voor de rechten van de Mens (EHRM). De vrijheidsberoving is niet rechtmatig indien de maatregel toch langer kan duren dan vier jaar. In dat verband wordt gewezen op het arrest inzake Van der Velden vs. Nederland waaruit volgt dat de voorwaarden voor vrijheidsbeneming duidelijk omschreven moeten zijn en dat voorzienbaar is op welke wijze de toepassing van het recht plaatsvindt (zie EHRM 31 juli 2012, nr. 21202/10 onder punt 31).
Het oordeel van het hof
Ontvankelijkheid van de officier van justitie
Het hof overweegt dat het hoger beroep tegen de beslissing van de verlengingsrechter, zoals uit de akte hoger beroep blijkt, onbeperkt en tijdig is ingesteld. Voor zover de advocaat-generaal ter terechtzitting in hoger beroep heeft bedoeld de verlenging van de maatregel met twee jaar van het beroep uit te sluiten en het beroep te beperken tot de maximering van de maatregel geldt het volgende. De wet kent niet de mogelijkheid om het hoger beroep ter zitting in hoger beroep te beperken, zodat aan de mededeling van de advocaat-generaal moet worden voorbij gegaan nu een akte van partieel intrekken van het hoger beroep ontbreekt. Daar voegt het hof nog aan toe dat bij beroep tegen de beslissing van de rechtbank op een vordering tot verlenging van de maatregel terbeschikkingstelling het niet is toegelaten de verlengingsbeslissing zelf aan het beroep te onttrekken.
Uitgangspunt verlengingsduur
Het hof heeft als uitgangspunt dat de terbeschikkingstelling verlengd dient te worden met een termijn van twee jaren wanneer aannemelijk is geworden dat de behandeling en resocialisatie van de terbeschikkinggestelde in het bestaande juridisch kader meer tijd in beslag zal nemen dan de tijd die resteert bij verlenging van de terbeschikkingstelling met een termijn van een jaar. Hoewel het hof oog heeft voor de vooruitgang die de terbeschikkinggestelde heeft geboekt ten gevolge waarvan hij onlangs is overgeplaatst naar [instelling] , oordeelt het hof deze positieve ontwikkeling thans onvoldoende zwaarwegend om van dit uitgangspunt af te wijken.
Bevestiging
Het hof is van oordeel dat de rechtbank op goede gronden heeft geoordeeld en op juiste wijze heeft beslist, met uitzondering van het volgende.
Maximale duur van de maatregel
De bestreden beslissing
Het vonnis van de opleggingsrechter van 4 augustus 2020, waarbij de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden werd opgelegd, bevat onder meer de volgende overweging:
” De rechtbank overweegt voorts dat de maatregel van terbeschikkingstelling, gelet op het arrest van het Gerechtshof Arnhem van 30 mei 2011 (UN: BQ6616), niet wordt opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. De totale duur van de TBS maatregel kan daarom maximaal vier jaar bedragen”.
De beslissing van de verlengingsrechter van 11 augustus 2022 bevat onder meer de volgende overweging:
“De rechtbank is van oordeel dat de tekst van het vonnis waarbij de tbs met voorwaarden is opgelegd, juridisch gezien onvoldoende duidelijk is. Wanneer de tekst van de wet wordt gevolgd, dan kan een tbs met voorwaarden niet worden gemaximeerd tot 4 jaar. De uitspraak van de Hoge Raad met kenmerk ECLI:NL:HR:2021:760 bevestigt ook dat de rechter die de straf oplegt niet in afwijking van de wet mag beslissen over de maximale duur van de tbs.
Echter, wanneer de tekst in het vonnis letterlijk wordt gelezen dan staat er dat de tbs maatregel in zijn totaliteit niet langer zal duren dan 4 jaar. De rechtbank constateert dat in de afgelopen jaren alle deskundigen ervan uit zijn gegaan dat deze tbs met voorwaarden maximaal 4 jaar kan duren. Dit is volgens [terbeschikkinggestelde] ook telkens zo met hem besproken. Bovendien is er in de hele behandeling van [terbeschikkinggestelde] en bij het plannen van alle vervolgstappen rekening mee gehouden. Onder die omstandigheden mocht [terbeschikkinggestelde] er gerechtvaardigd op vertrouwen dat de tbs maximaal 4 jaar zou duren. In lijn met de uitspraak van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (ECLI:NL:GHARL:2022:3216) zal de rechtbank de tekst van het vonnis met het oog op de rechtszekerheid in het voordeel van [terbeschikkinggestelde] uitleggen. Zij bepaalt daarom dat de tbs van [terbeschikkinggestelde] in zijn totaliteit maximaal 4 jaar mag duren”.
Het wettelijk kader
De wet bepaalt de termijn voor een terbeschikkingstelling met voorwaarden op ten hoogste negen jaar.
Een dergelijke maximale termijn kan de opleggingsrechter niet verkorten (zie ECLI:NL:HR:2013:BZ1404 en HR ECLI:NL:HR:2021:760). De wet eist niet dat bij een terbeschikkingstelling met voorwaarden in het vonnis wordt bepaald of het indexdelict een misdrijf is dat dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen (artikel 38e lid 1 van het Wetboek van Strafrecht (Sr).
De rechtspraak van de Hoge Raad heeft ten behoeve van de rechtszekerheid ingeval van omzetting alsnog de eis gesteld dat ook bij een terbeschikkingstelling met voorwaarden de opleggingsrechter dient te bepalen of het indexdelict een misdrijf is dat dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Bovendien moet ervan worden uitgegaan dat de verlengingsrechter voor wat betreft de vaststelling of er sprake is van een misdrijf als bedoeld in artikel 38e lid 1 Sr is gebonden aan het opleggingsvonnis.
Oordeel hof
Zowel de verlengingsrechter in eerste aanleg als die in hoger beroep is gebonden aan de vaststelling van de opleggingsrechter dat het indexdelict geen misdrijf is als bedoeld in artikel 38e lid 1 Sr. Voor zover dit in de bestreden beslissing in eerste aanleg tot uitdrukking is gebracht en daaraan de conclusie is verbonden dat de terbeschikkinggestelde daarop moet kunnen vertrouwen is dat juist.
Voor zover in de bestreden verlengingsbeslissing aan de hierboven geciteerde tweede zin uit het vonnis van de opleggingsrechter de conclusie wordt verbonden dat de terbeschikkinggestelde erop moet kunnen vertrouwen dat de terbeschikkingstelling met voorwaarden niet langer kan duren dan vier jaren is die conclusie onjuist.
De door de verlengingsrechter letterlijk genomen, naar het oordeel van het hof minder gelukkige, bewoordingen in de beslissing van de opleggingsrechter moeten worden gelezen in de context van de wet en de rechtspraak, zoals hierboven onder wettelijk kader weergegeven. De beperking van de duur van de terbeschikkingstelling tot vier jaren in het opleggingsvonnis kan niet anders betekenen dan dat een terbeschikkingstelling met verpleging na (eventuele) omzetting van de terbeschikkingstelling met voorwaarden beperkt is tot vier jaar.
Anders dan de verlengingsrechter heeft overwogen acht het hof voorts niet aannemelijk dat in het kader van de (planning van de) behandeling van de terbeschikkinggestelde er steeds rekening mee is gehouden dat de duur van de terbeschikkingstelling met voorwaarden in het onderhavige geval is beperkt tot vier jaren. Daar komt nog bij dat door of namens de terbeschikkinggestelde bij een daartoe bevoegde instantie, zoals het openbaar ministerie of het ministerie van justitie en veiligheid, geen inlichtingen zijn ingewonnen over de duur van de terbeschikkingstelling met voorwaarden. Gelet hierop is het bij de terbeschikkinggestelde opgewekte vertrouwen niet gerechtvaardigd.
Het hof zal de beslissing waarvan beroep met die verbetering en met overneming van de overige gronden bevestigen.

Beslissing

Het hof:
Bevestigt met verbetering van grondende beslissing van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 11 augustus 2022 met betrekking tot de terbeschikkinggestelde
[terbeschikkinggestelde].
Aldus gedaan door
mr. M.J. Vos als voorzitter,
mr. M. Keppels en mr. P.C. Vegter als raadsheren,
en drs. E.M.M. Mol en dr. W.J. Canton als raden,
in tegenwoordigheid van mr. J.P. Fuchs-van Dis als griffier,
en op 8 december 2022 in het openbaar uitgesproken.
mr. Vegter en de raden zijn buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.