ECLI:NL:GHARL:2018:1778

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
22 februari 2018
Publicatiedatum
23 februari 2018
Zaaknummer
WAHV 200.191.484 en 200.191.487
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Strafprocesrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • mr. Wijma
  • mr. Huizenga
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen administratieve sancties voor verbod om stil te staan met motorrijtuig

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de beslissingen van de kantonrechter van de rechtbank Den Haag, waarbij de betrokkene, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, in beroep ging tegen twee administratieve sancties die hem waren opgelegd voor het in strijd met verkeersvoorschriften parkeren van zijn voertuig. De sancties waren opgelegd op 12 april 2014, waarbij de betrokkene tweemaal was bekeurd voor het negeren van het verbod om stil te staan, aangegeven door bord E2. De kantonrechter had het beroep van de betrokkene ongegrond verklaard, waarop de gemachtigde hoger beroep instelde en vergoeding van kosten verzocht.

Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft de zaak beoordeeld en vastgesteld dat de klacht van de gemachtigde over het ontbreken van proces-verbaal van de zittingen feitelijke grondslag mist. Het hof oordeelt dat de gedragingen van de betrokkene zijn vastgesteld en dat de sancties terecht zijn opgelegd. Echter, het hof komt tot de conclusie dat de omstandigheden waaronder de tweede gedraging heeft plaatsgevonden, het opleggen van een administratieve sanctie niet billijken. Het hof matigt de sanctie in de zaak met CJIB-nummer 181168627 tot nihil, terwijl het verzoek tot vergoeding van kosten in de zaak met CJIB-nummer 181168418 wordt afgewezen.

De beslissing van het hof bevestigt de eerdere uitspraak van de kantonrechter in de eerste zaak, maar vernietigt de beslissing in de tweede zaak, waarbij de betrokkene wordt gecompenseerd voor de gemaakte proceskosten. Het hof benadrukt dat weggebruikers verplicht zijn om gevolg te geven aan verkeerstekens, maar dat in dit specifieke geval de omstandigheden van de tweede overtreding niet tot een sanctie leiden.

Uitspraak

WAHV 200.191.484 en 200.191.487
22 februari 2018
CJIB 181168418 en 181168627
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
zittingsplaats Leeuwarden
Arrest
op het hoger beroep tegen de beslissingen
van de kantonrechter van de rechtbank Den Haag
van 8 april 2016
betreffende
[betrokkene] (hierna te noemen: betrokkene),
wonende te [A] ,
voor wie als gemachtigde optreedt mr. [B] ,
kantoorhoudende te [C] .

De beslissingen van de kantonrechter

De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de door de Centrale Verwerking Openbaar Ministerie namens de officier van justitie genomen beslissingen ongegrond verklaard.
Het procesverloop
De gemachtigde van de betrokkene heeft tegen de beslissingen van de kantonrechter hoger beroep ingesteld. Tevens is verzocht om vergoeding van kosten.
De advocaat-generaal is in de gelegenheid gesteld verweerschriften in te dienen. Hiervan is geen gebruik gemaakt.
Op 25 januari 2018 zijn nog twee brieven van de gemachtigde ontvangen.

Beoordeling

1. De gemachtigde stelt dat de beslissingen van de kantonrechter moeten worden vernietigd, omdat de dossiers geen proces-verbaal van de zittingen bevatten.
2. Het hof stelt vast dat de klacht van de gemachtigde feitelijke grondslag mist.
In beide zaken maakt het proces-verbaal van de openbare zitting van de kantonrechter deel uit van de stukken.
3. Aan de betrokkene is als kentekenhouder bij inleidende beschikkingen een tweetal administratieve sancties á € 90,- opgelegd ter zake van “verbod stil te staan (bord E2)”, welke gedragingen zouden zijn verricht op 12 april 2014 om 09:11 uur en om 13:55 op het Trekvlietplein te Den Haag met het voertuig met het kenteken [00-YYY-0] .
4. De gemachtigde stelt zich op het standpunt dat er sprake was van één gedraging, waarvoor twee sancties zijn opgelegd. Het voertuig is namelijk niet verplaatst. Pas bij terugkomst bij het voertuig ontdekte de betrokkene dat hij was bekeurd. Verder had de kantonrechter het beroep gegrond moeten verklaren, omdat de officier van justitie niet heeft gemotiveerd waarom van het horen van de gemachtigde is afgezien. Artikel 7:26 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) verplicht de officier van justitie daar wel toe.
5. Uit de artikelen 7:26, eerste lid, van de Awb en 7:17 Awb, volgt dat de officier van justitie – wanneer hij geen hoorzitting houdt – moet motiveren waarom dat niet is gebeurd.
Uit de stukken blijkt dat de gemachtigde bij de kantonrechter niet over schending van dit artikel heeft geklaagd. De kantonrechter hoeft niet ambtshalve aan dit voorschrift te toetsen, omdat het voorschrift niet van openbare orde is. Gelet daarop was er voor de kantonrechter geen aanleiding om vanwege deze reden het beroep gegrond te verklaren en slaagt deze klacht van de gemachtigde niet.
6. De onder 1. genoemde gedragingen betreffen overtredingen van artikel 62 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens (RVV 1990) jo bord E2 uit bijlage 1 van het RVV 1990. Artikel 62 van het RVV 1990 houdt in:
“Weggebruikers zijn verplicht gevolg te geven aan de verkeerstekens die een gebod of verbod inhouden.”
Het bord E2 uit bijlage 1 van het RVV 1990 duidt een verbod om stil te staan aan.
7. Het zaakoverzicht inzake CJIB-nummer 181168418 bevat een verklaring van de verbalisant die de eerste sanctie heeft opgelegd. Deze verklaring komt er kort gezegd op neer dat de verbalisant heeft waargenomen dat het voertuig van de betrokkene op voormelde datum om 09:11 uur in strijd met het bord E2 stond geparkeerd. Het zaakoverzicht inzake CJIB-nummer 181168627 bevat een verklaring met een gelijke strekking van de verbalisant die in die zaak de sanctie heeft opgelegd, maar dan voor een waarneming om 13:55 uur.
8. Gelet op de stukken in het dossier en in aanmerking genomen dat wordt erkend dat het voertuig op beide tijdstippen in strijd met het bord E2 stond geparkeerd, is komen vast te staan dat de gedragingen zijn verricht. Gelet op het gevoerde verweer dient het hof te beoordelen of sprake is van omstandigheden die het opleggen van een sanctie niet billijken dan wel matiging van de sanctie rechtvaardigen (vgl. artikel 9, tweede lid, van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften).
9. Het verweer van de gemachtigde is een beroep op het ‘ne bis in idem’-beginsel, wat inhoudt dat niemand tweemaal behoort te worden gesanctioneerd voor dezelfde gedraging. Ook in zaken als de onderhavige is dit (van oorsprong strafrechtelijke) beginsel van toepassing. Het verweer slaagt echter niet. Gelet op de strekking van het overtreden verkeersvoorschrift kan in beginsel op ieder tijdstip waarop wordt geconstateerd dat een motorrijtuig in strijd met een bord E2 staat geparkeerd, een sanctie worden opgelegd (zie het arrest van het hof in een vergelijkbare zaak van 22 augustus 2017, gepubliceerd op rechtspraak.nl met vindplaats ECLI:NL:GHARL:2017:7239).
10. De stelling van de gemachtigde dat de betrokkene tussen het tijdstip van de eerste en van de tweede gedraging zijn voertuig niet heeft verplaatst en pas bij terugkeer bij het voertuig op de hoogte raakte van de (eerste) sanctie, is door de advocaat-generaal niet weersproken en zal door het hof als vaststaand worden aangenomen. Het hof is van oordeel dat de omstandigheden waaronder de tweede gedraging is verricht in dit specifieke geval het opleggen van een administratieve sanctie niet billijken.
11. Gelet op het voorgaande wordt beslist als hierna vermeld.
12. Nu de betrokkene in de zaak met zaaknummer WAHV 200.191.484 niet in het gelijk wordt gesteld, zal het hof het verzoek tot vergoeding van kosten in die zaak afwijzen.
13. Naar het oordeel van het hof komen de kosten voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand in de zaak met zaaknummer WAHV 200.191.487 voor vergoeding in aanmerking. De vergoeding van deze kosten is in het Besluit proceskosten bestuursrecht forfaitair bepaald per proceshandeling. De gemachtigde van de betrokkene heeft de volgende proceshandelingen verricht: het indienen van een administratief beroepschrift, een beroepschrift bij de kantonrechter en een hoger beroepschrift. Aan het indienen van een beroepschrift dient telkens één punt te worden toegekend. Per 1 januari 2018 bedraagt de waarde per punt € 501,-. Gelet op de aard van de zaak past het hof wegingsfactor 0,5 (gewicht van de zaak = licht) toe. Aldus zal het hof de advocaat-generaal veroordelen in de kosten tot een bedrag van € 751,50 (= 3 x € 501,- x 0,5).

Beslissing

Het gerechtshof:
bevestigt de beslissing van de kantonrechter in de zaak met CJIB-nummer 181168418;
wijst het verzoek tot vergoeding van kosten inzake WAHV 200.191.484 af;
vernietigt de beslissing van de kantonrechter in de zaak met CJIB-nummer 181168627;
verklaart het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie d.d. 11 augustus 2014 gegrond en vernietigt die beslissing, alsmede de beschikking waarbij onder CJIB-nummer 181168627 de administratieve sanctie is opgelegd;
bepaalt dat hetgeen in de zaak met CJIB-nummer 181168627 tot zekerheid is gesteld aan de betrokkene wordt gerestitueerd;
veroordeelt de advocaat-generaal tot het vergoeden van de proceskosten van de betrokkene inzake WAHV 200.191.487, ter hoogte van € 751,50.
Dit arrest is gewezen door mr. Wijma, in tegenwoordigheid van mr. Huizenga als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting.