ECLI:NL:GHARL:2021:5101

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
27 mei 2021
Publicatiedatum
27 mei 2021
Zaaknummer
Wahv 200.267.688/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursstrafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • A. Sekeris
  • M. Smeitink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake geslotenverklaring en verkeershandhaving

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de beslissing van de kantonrechter die het beroep van de betrokkene niet-ontvankelijk heeft verklaard. De betrokkene, vertegenwoordigd door mr. M. Lagas, heeft hoger beroep ingesteld tegen deze beslissing, die betrekking heeft op een sanctie opgelegd voor het negeren van een geslotenverklaring op het Wilhelminaplantsoen in Bussum. De kantonrechter oordeelde dat de betrokkene niet had voldaan aan de verplichting tot zekerheidstelling, maar het hof oordeelt dat de beslissing van de kantonrechter op onjuiste gronden is genomen. Het hof stelt vast dat de brieven van de officier van justitie niet voldeden aan de wettelijke eisen, waardoor de betrokkene ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard.

Het hof heeft de beslissing van de kantonrechter vernietigd en de zaak zelf beoordeeld. De betrokkene had een sanctie van € 95,- opgelegd gekregen voor het negeren van de geslotenverklaring, die van kracht was op 24 oktober 2018. De gemachtigde van de betrokkene voerde aan dat de gedraging niet had plaatsgevonden, omdat de kenbaarheid van het bord onvoldoende was. Het hof oordeelt echter dat de geslotenverklaring voldoende kenbaar was en dat de betrokkene zich niet aan de regels heeft gehouden. De ambtenaar die de sanctie oplegde, had geen mogelijkheid om de bestuurder staande te houden, waardoor de sanctie aan de kentekenhouder kon worden opgelegd.

Uiteindelijk heeft het hof het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie ongegrond verklaard en het verzoek om proceskostenvergoeding afgewezen. De uitspraak benadrukt de verplichtingen van weggebruikers om zich aan verkeersborden te houden en de rol van de ambtenaar bij het opleggen van sancties.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

zittingsplaats Leeuwarden
Zaaknummer
: Wahv 200.267.688/01
CJIB-nummer
: 221465170
Uitspraak d.d.
: 27 mei 2021
Arrestop het hoger beroep inzake de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv) tegen de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank
Midden-Nederland van 4 september 2019, betreffende

[de betrokkene] (hierna: de betrokkene),

wonende te [A] .
De gemachtigde van de betrokkene is mr. M. Lagas, kantoorhoudende te Amsterdam.

De beslissing van de kantonrechter

De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de beslissing van de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard.

Het verloop van de procedure

De gemachtigde van de betrokkene heeft hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de kantonrechter. Er is gevraagd om een proceskostenvergoeding.
De advocaat-generaal heeft een verweerschrift ingediend.
De gemachtigde van de betrokkene heeft de gelegenheid gekregen het beroep schriftelijk nader toe te lichten. Van die gelegenheid is geen gebruik gemaakt.

De beoordeling

1. De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene niet-ontvankelijk verklaard, omdat de betrokkene niet heeft voldaan aan de verplichting tot zekerheidstelling en niet gebleken is dat dit de betrokkene niet kan worden toegerekend.
2. De gemachtigde van de betrokkene voert aan dat redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de betrokkene in verzuim is geweest, nu de zekerheidsbrieven van de officier van justitie niet aan de daaraan te stellen eisen voldoen.
3. In het dossier bevinden zich de brieven van de officier van justitie aan de betrokkene en de gemachtigde, waarin mededeling is gedaan van de verplichting om zekerheid te stellen voor de betaling van de administratieve sanctie en de administratiekosten, te weten van 15 mei 2019 en 1 juni 2019. Het hof stelt vast dat deze brieven niet voldoen aan de eisen zoals door het hof uiteengezet in zijn arrest van 30 november 2018 (vindplaats op rechtspraak.nl ECLI:NL:GHARL:2018:10471). Ook heeft de advocaat-generaal erop gewezen dat in deze zaak de tweede zekerheidsbrief niet is verzonden.
4. De kantonrechter heeft het beroep daarom op onjuiste gronden niet-ontvankelijk verklaard, zodat deze beslissing niet in stand kan blijven. Het hof zal de beslissing van de kantonrechter vernietigen.
5. Gebleken is dat de betrokkene op 25 oktober 2019 alsnog zekerheid heeft gesteld. Nu door de gemachtigde van de betrokkene aan het hof is verzocht de zaak zelf af te doen, zal het hof de bezwaren tegen de beslissing van de officier van justitie beoordelen. De officier van justitie heeft het beroep ongegrond verklaard.
6. Aan de betrokkene is als kentekenhouder bij inleidende beschikking een sanctie opgelegd van € 95,- voor: “als bestuurder handelen in strijd met een gesloten verklaring in beide richtingen.” Deze gedraging zou zijn verricht op 24 oktober 2018 om 18:17 uur op het Wilhelminaplantsoen (ter hoogte van nr. 7) in Bussum met het voertuig met het kenteken [0-YYY-00] .
7. De gemachtigde van de betrokkene voert in hoger beroep aan dat de gedraging niet is verricht. De kenbaarheid van het bord C1 op het Wilhelminaplein is onvoldoende. Het betreft een miniversie van bord C1 dat rechts bovenaan in een groter bord staat. Een bord C1 is bovendien niet de juiste manier om venstertijden op een parkeerplaats te handhaven. Daarvoor dient men een bord E4 te gebruiken met een onderbord met daarop de tijden van de markt. Bij overtreding daarvan is de feitcode R97F. Het bord C1 wordt buiten de venstertijden van de markt niet gehandhaafd. De betrokkene is buiten de venstertijden de parkeerplaats opgereden. De ambtenaar heeft niet waargenomen dat de betrokkene de geslotenverklaring heeft genegeerd. Als de ambtenaar de gedraging, die gewoonlijk rijdend wordt verricht, heeft zien gebeuren, dan is geen gegronde reden gegeven voor het niet staandehouden. Het is dan praktisch onmogelijk dat er niemand bij het voertuig is gezien.
8. Artikel 62 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (RVV 1990) luidt: "Weggebruikers zijn verplicht gevolg te geven aan de verkeerstekens die een gebod of een verbod inhouden.” Bijlage 1 van het RVV 1990 houdt in dat bord C1 betekent: “gesloten in beide richtingen voor voertuigen, ruiters en geleiders van rij- of trekdieren of vee."
Artikel 1 van het RVV 1990 bepaalt dat in het RVV 1990 en de daarop berustende bepalingen onder geslotenverklaring wordt verstaan: “verbod de betrokken weg in te rijden of in te gaan alsmede de betrokken weg te gebruiken.”
Verder is in artikel 67, eerste lid, onder a, van het RVV 1990 bepaald dat onder verkeersborden aangebrachte onderborden een nadere uitleg van het verkeersbord kunnen inhouden.
9. De ambtenaar die de sanctie heeft opgelegd heeft in een proces-verbaal van 13 februari 2019 het volgende verklaard:
“Ik zag daar toen op de openbare weg, het Wilhelminaplantsoen in Bussum bovengenoemd voertuig op het parkeerterrein geparkeerd staan. Op dit terrein geldt een tijdelijke maatregel in verband met de weekmarkt. Er is dan een geslotenverklaring van kracht voor alle verkeer vanaf woensdag 18:00 uur tot donderdag 19:30 uur. Dit verbod is duidelijk aangegeven op de beide toegangswegen naar dit parkeerterrein toe. In de bijlage treft u een foto van deze bebording. Gezien het feit dat er bij het afgesloten voertuig geen personen aanwezig waren, was het voor mij niet mogelijk om een staandehouding te verrichten en heb ik een op kenteken uitgeschreven kennisgeving van beschikking opgemaakt. (…).”
10. Als bijlage bij het proces-verbaal zijn foto’s gevoegd. Op één daarvan is te zien dat op de toegangsweg onder het straatnaambordje Wilhelminaplantsoen een rechtshoekig bord hangt met rechts bovenin de hoek het bord C1 en daaronder de tekst: “Wilhelminaplantsoen afgesloten van wo. 18.00 u. tot do. 21.00 u. i.v.m. markt.” Onder dit bord hangt een kleiner bordje met daarop het symbool en de tekst “wegsleepregeling van kracht.”
11. Het hof is van oordeel dat de geslotenverklaring ter plaatse voldoende kenbaar is. Op grond van die geslotenverklaring en het onderbord mocht op 24 oktober 2018, een woensdag, vanaf 18:00 uur met het voertuig van de betrokkene niet meer het plantsoen worden opgereden en mocht het voertuig daar ook niet meer staan. De omstandigheid dat de bestuurder mogelijk al vóór 18:00 uur het plantsoen is opgereden en dat de ambtenaar hem niet heeft zien rijden, is daarom niet relevant. De gedraging kan daarom worden vastgesteld. Het is aan de wegbeheerder om te bepalen met welke verkeersmaatregelen het door hem gewenste doel het best kan worden bereikt. Met een bord E4 kan het rijden op het Wilhelminaplantsoen op voormelde tijden niet worden verboden.
12. De gemachtigde stelt zich verder onder verwijzing naar het arrest van het hof van 30 april 2019 ( ECLI:NL:GHARL:2019:3738) op het standpunt dat geen verkeersbesluit is genomen, althans dat het besluit onbevoegdelijk is genomen, zodat voor het niet opvolgen ervan geen sanctie mocht worden opgelegd. Zou dat besluit er wel zijn, dan kan de betrokkene dit gelet op de jurisprudentie niet opvragen en verkeert hij in bewijsnood. Het is dan aan de officier van justitie dit stuk als een op de zaak betrekking hebbend stuk over te leggen.
13. Dit verweer treft geen doel. De Hoge raad heeft bij uitspraak van 16 juni 2020, vindplaats op rechtspraak.nl: ECLI:NL:HR:2020:1055, anders dan het hof eerder oordeelde, bepaald dat de omstandigheid dat een verkeersteken dat een gebod of verbod inhoudt, niet met inachtneming van de daarvoor geldende wettelijke voorschriften is geplaatst, niet kan worden aangemerkt als een omstandigheid als bedoeld in artikel 9 lid 2, aanhef en onder b, Wahv, dat wil zeggen noch als een omstandigheid waaronder de gedraging heeft plaatsgevonden, noch als een omstandigheid waarin de betrokkene verkeert.
14. Uit artikel 5 van de Wahv volgt het uitgangspunt dat wanneer een gedraging wordt geconstateerd, de ambtenaar de bestuurder staande houdt en zijn identiteit vaststelt, zodat hem een sanctie kan worden opgelegd. Slechts wanneer er geen reële mogelijkheid is geweest om de identiteit van de bestuurder vast te stellen, mag de sanctie aan de kentekenhouder worden opgelegd.
15. De verklaring van de ambtenaar houdt genoegzaam in dat zich geen reële mogelijkheid tot staandehouding van de bestuurder heeft voorgedaan. Hij kon volstaan met het opleggen van de sanctie aan de kentekenhouder.
16. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie ongegrond.
17. Nu de betrokkene niet in het gelijk wordt gesteld, zal het verzoek om een proceskostenvergoeding worden afgewezen (vgl. de arresten van het hof van 28 april 2020 en 1 april 2021, vindplaatsen op rechtspraak.nl: ECLI:NL:GHARL:2020:3336 en 2021:1786).

De beslissing

Het gerechtshof:
vernietigt de beslissing van de kantonrechter;
verklaart het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie ongegrond;
wijst het verzoek om vergoeding van proceskosten af.
Dit arrest is gewezen door mr. Sekeris, in tegenwoordigheid van mr. Smeitink als griffier en op een openbare zitting uitgesproken.