In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 15 februari 2022 uitspraak gedaan in een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De zaak betreft de vraag of belanghebbende recht heeft op een vrijstelling van overdrachtsbelasting bij de verkrijging van een woning, die zij samen met haar partner heeft aangeschaft. Belanghebbende heeft in december 2017 een bedrag van € 4.100 aan overdrachtsbelasting voldaan na de levering van de woning door haar partner. De Inspecteur van de Belastingdienst heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard, wat leidde tot een rechtsgang die uiteindelijk bij de Hoge Raad is beland. De Hoge Raad heeft het beroep in cassatie gegrond verklaard en de zaak verwezen naar het Hof voor verdere behandeling. Het Hof heeft vastgesteld dat belanghebbende en haar partner gedurende hun samenwoning een gemeenschappelijk vermogen hebben opgebouwd, ondanks dat zij een samenlevingsovereenkomst hadden waarin werd gesteld dat er geen gemeenschap van goederen zou zijn. Het Hof concludeert dat belanghebbende op 1 maart 2012, het moment van levering van de woning, voor 40% economisch eigenaar was van de woning, en dat zij recht heeft op de vrijstelling van overdrachtsbelasting. De uitspraak van de rechtbank is vernietigd en de Inspecteur is veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van belanghebbende.