ECLI:NL:GHARL:2022:10367

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
2 december 2022
Publicatiedatum
2 december 2022
Zaaknummer
21-006931-16
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Strafprocesrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling ex-echtgenote van bestuurder Eurocommerce voor faillissementsfraude

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 2 december 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de ex-echtgenote van de bestuurder van Eurocommerce, die eerder door de rechtbank was vrijgesproken. Het hof heeft de vrouw veroordeeld tot een gevangenisstraf van achttien maanden wegens haar betrokkenheid bij faillissementsfraude. De vrouw heeft bewust meegewerkt aan de frauduleuze handelingen van haar ex-echtgenoot, waarbij miljoenen euro's aan het concern zijn onttrokken via een speciaal opgerichte stichting. Het hof oordeelde dat de vrouw, ondanks haar eerdere vrijspraak, wel degelijk op de hoogte was van de financiële problemen van Eurocommerce en dat haar handelingen gericht waren op het benadelen van schuldeisers. De zaak omvatte een reeks van juridische procedures en getuigenverhoren, waarbij het hof concludeerde dat de vrouw niet alleen passief was, maar actief heeft bijgedragen aan de frauduleuze praktijken. De uitspraak van het hof is een belangrijke bevestiging van de strafbaarheid van faillissementsfraude en de verantwoordelijkheden van betrokkenen in dergelijke situaties.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-006931-16
Uitspraak d.d.: 2 december 2022
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof ArnhemLeeuwarden, zittingsplaats Zwolle, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo van 16 december 2016 met parketnummer 08-996129-13 in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1958,
wonende te [woonplaats] , [adres] .
Het hoger beroep
De officier van justitie heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

1.Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 6 februari 2019 (regie), 13 mei 2020 (regie), 8 juni 2022, 15 juni 2022, 24 juni 2022 en
18 november 2022, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen namens verdachte door haar raadsman, mr. K. Karakaya, naar voren is gebracht.

2.Omvang van het hoger beroep

Het openbaar ministerie heeft bij appelschriftuur van 22 december 2016 en ter terechtzitting van het hof aangegeven dat het hoger beroep niet gericht is tegen de vrijspraak van het onder feit 1 tenlastegelegde. Het hof zal de officier van justitie daarom in zoverre
niet-ontvankelijk in het hoger beroep verklaren.

3.Het vonnis waarvan beroep

Verdachte is door de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, bij vonnis van
16 december 2016 integraal vrijgesproken van de tenlastegelegde bedrieglijke bankbreuk en witwassen.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen vernietigen omdat het tot een andere beslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.

4.Procesverloop in hoger beroep

De rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, heeft op 16 december 2016 vonnis gewezen. Het openbaar ministerie heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis. Het hof heeft op
7 februari 2017 het dossier van de rechtbank (grotendeels) ontvangen. Op 9 januari 2018 is het dossier gecompleteerd. Aanvankelijk stonden de zaken van verdachte en medeverdachten voor regie gepland op 17 oktober 2018. De toenmalige raadsman van verdachte, mr. F.H.H. Sijbers, heeft in de zaak van medeverdachte [medeverdachte 1] onderzoekswensen ingediend en onder meer verzocht om getuigen te horen. Hij heeft verder meegedeeld dat, gelet op de samenhang tussen de zaken, verdachte zich bij deze onderzoekswensen aansluit.
Op 18 augustus 2018 heeft mr. J.M.R. Vlaar, zich gesteld als advocaat voor medeverdachte [medeverdachte 2] . Op 8 september 2018 heeft mr. Vlaar een verzoek gericht aan de ProcureurGeneraal bij de Hoge Raad om onderzoek te doen naar de ‘ongewenst te achten samenwerking van de top van banken, de officier van justitie, curatoren en rechters bij de onwettig/onrechtmatig in een faillissement brengen en houden van Eurocommerce’. Bij het verzoek werd een groot aantal documenten overgelegd, die anoniem in de brievenbus van [medeverdachte 2] zouden zijn gedeponeerd dan wel afkomstig waren van een klokkenluider op het kantoor van de curatoren. Verder werd aangifte gedaan tegen de officier van justitie, rechters, bankdirecteuren en curatoren.
Omdat voor het openbaar ministerie vrijwel direct duidelijk was dat de inhoud van een groot aantal van de overgelegde documenten niet op waarheid kon berusten, zijn verdachte en medeverdachten aangehouden op verdenking van valsheid in geschrift en is een nieuw opsporingsonderzoek gestart onder de naam [onderzoeksnaam 1] . De overgelegde valse overeenkomsten omvatten mede huur- en gebruiksovereenkomsten met betrekking tot de echtelijke woning en een bijbehorend weiland en waren mede gesloten of ondertekend door verdachte. De rechtbank Oost-Brabant heeft verdachte inmiddels, zij het nog niet onherroepelijk, voor het opmaken en gebruiken van valse documenten veroordeeld tot een taakstraf van 100 uur.
Omdat de [onderzoeksnaam 1] -zaak van invloed was op de onderhavige zaken, is de geplande regiezitting van 17 oktober 2018 uitgesteld tot 6 februari 2019. Op 10 december 2018 hebben mrs. R.E. van Zijl en K.J. Zeegers zich gesteld voor medeverdachte [medeverdachte 2] Tijdens de zitting van 6 februari 2019 hebben de raadslieden van medeverdachte [medeverdachte 2] meegedeeld dat zij de onderzoekswensen nog niet konden toelichten omdat zij net de verdediging van medeverdachte hadden overgenomen van mr. Vlaar. Bij tussenarrest van 20 februari 2019 is de zaak verwezen naar de raadsheer-commissaris teneinde het horen van de getuigen in de zaak [onderzoeksnaam 1] en in deze zaak te coördineren. De beslissing op de onderzoekswensen van de verdediging is aangehouden. Op 21 juni 2019 heeft
mr. Karakaya zich gesteld als raadsman voor verdachte.
Tijdens de regiezitting van 13 mei 2020 heeft de verdediging van [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] onder meer verzocht om 36 getuigen en vier deskundigen te horen. Namens verdachte zijn geen zelfstandige onderzoekswensen ingediend, wel is verzocht aan te sluiten bij de getuigenverhoren die worden toegewezen in de zaken van [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] . Bij tussenarrest van 27 mei 2020 heeft het hof het verzoek tot het horen van acht getuigen en twee deskundigen toegewezen. Uiteindelijk zijn drie getuigen en de deskundigen gehoord. Vier van de door de verdediging opgegeven getuigen, die voor [bank 1] zouden hebben gewerkt, bleken onvindbaar. De verdediging heeft afstand gedaan van het horen van de curator. Nadat het onderzoek door de raadsheer-commissaris in december 2021 was afgerond, zijn de zaken, in overleg met alle betrokken raadslieden, voor inhoudelijke behandeling gepland voor vijf dagen in juni 2022.
Op 10 februari 2022 heeft mr. Van Zijl (raadsvrouw van [medeverdachte 2] ) verzocht om vóór de aanvang van de inhoudelijke behandeling nog een regiezitting te plannen teneinde een aantal nadere onderzoekswensen te behandelen waaronder het horen van negen getuigen. Ter ondersteuning van het verzoek is een aantal stukken overgelegd. De voorzitter van het hof heeft het verzoek tot het houden van een tussentijdse regiezitting voorafgaand aan de geplande inhoudelijke behandeling afgewezen. Op 31 maart 2022 heeft de raadsvrouw van [medeverdachte 2] het verzoek herhaald en opnieuw stukken bijgevoegd die een nieuw licht op de zaak zouden werpen. Het verzoek tot het houden van een tussentijdse regiezitting is opnieuw afgewezen.
Bij aanvang van de inhoudelijke behandeling op 8 juni 2022, heeft mr. Van Zijl vervolgens verzocht om 34 getuigen te horen. Mr. Karakaya heeft zich, voor zover van belang voor de zaak van verdachte, bij de onderzoekswensen aangesloten. Het betrof grotendeels getuigenverzoeken die het hof al bij tussenarrest van 27 mei 2020 had afgewezen. Nadat het hof, na beraad, alle verzoeken ter zitting had afgewezen, heeft [medeverdachte 2] het hof gewraakt.
Op 8 juni 2022 zou verder een aanvang worden gemaakt met de inhoudelijke behandeling van de zaak van verdachte en haar dochter, [medeverdachte 3] . De raadsman heeft verzocht de zaak aan te houden, omdat verdachte, gelet op haar fysieke en emotionele toestand na de gebeurtenissen in de zaak van haar echtgenoot, medeverdachte [medeverdachte 2] , niet in staat zou zijn vragen te beantwoorden. Het hof heeft daarop het onderzoek geschorst tot 10 juni 2022.
Op 10 juni 2022 deelde de raadsman mee dat verdachte de nacht ervoor onwel was geworden en ook die dag geen vragen zou kunnen beantwoorden. Uiteindelijk is in overleg met de raadsman en verdachte beslist dat de zaak zou worden aangehouden tot
24 juni 2022 en dat verdachte - indien zij dat wenste - de vragen van het hof schriftelijk zou beantwoorden. Via haar raadsman heeft verdachte de antwoorden op de vragen aan het hof toegezonden.
Op 22 september 2022 zou het onderzoek worden gesloten, maar enkele dagen daarvoor hebben zich nieuwe raadslieden gesteld voor medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] . Zij hebben op voorhand verzocht het onderzoek te schorsen. Het hof heeft het onderzoek geschorst tot 18 november 2022 om deze aanhoudingsverzoeken te behandelen.
Verzoek tot schorsing van het onderzoek
Ter terechtzitting van 18 november 2022 hebben mr. M.L. van Gessel, raadsman van
[medeverdachte 2] , en mr. M.M.H. Zuketto, raadsman van [medeverdachte 3] , verzocht het onderzoek van de zaken van hun cliënten te schorsen, zodat zij alsnog de gelegenheid krijgen een inhoudelijk verweer voor te bereiden en te voeren. Mr. T. Felix, heeft mede namens verdachte, gelet op de samenhang met (met name) de zaak van [medeverdachte 2] verzocht ook het onderzoek in de zaak van zijn cliënt en verdachte daarom te schorsen.
Verder heeft mr. Felix stukken in het geding gebracht, te weten een brief van
15 november 2022 met als bijlage een brief van [bedrijf 1] (
hierna: [bedrijf 1]) van 31 oktober 2022, gericht aan de rechtbank Gelderland met kenmerk ‘Motivering beroepschrift’. Hij heeft in de brief verzocht deze stukken te betrekken bij de beoordeling van de tenlastegelegde feiten. De raadsman van verdachte, mr. Karakaya, heeft zich bij e-mailbericht van 17 november 2022 bij dit verzoek aangesloten.
Mr. Felix heeft ter terechtzitting, mede namens verdachte, het volgende betoogd (zoals ook in zijn brief van 15 november 2022 is verwoord) -zakelijk weergegeven-:
Voor de beoordeling van de verdenking van faillissementsfraude in het privé faillissement van [medeverdachte 2] is de rekening courant vordering van FSH op haar bestuurder [medeverdachte 2] van cruciaal belang. De curator in het privé faillissement van [medeverdachte 2] , [curator 1] , betwist ineens die vordering, die tot het faillissement van [medeverdachte 2] heeft geleid. Dat blijkt uit de overgelegde brief van [bedrijf 1] , waarin namens curator [curator 1] en belastingplichtige [medeverdachte 2] de opgelegde aanslagen Inkomstenbelasting en Premies Volksverzekeringen 2009 tot en met 2012 worden betwist. In die brief stelt de accountant onder meer:
Er is een overeenkomst tussen [medeverdachte 2] en FSH. Dit document is op 3 maart 2021 onder de aandacht van de curator gebracht. Over de authenticiteit van het document is een procedure gevoerd bij de strafrechter waarbij niet is vastgesteld dat het vals is: belastingplichtige is vrijgesproken. De overeenkomst houdt in dat de vennootschap eventuele verliezen op de door belastingplichtige in privé gehouden effectenportefeuille voor haar rekening zal nemen. Dit betekent dat de door belastingplichtige in privé geleden verliezen ten laste van de vennootschap zouden komen. Dit resulteert vervolgens in een forse afname van de rekening-courantschuld van belastingplichtige aan de vennootschap. Hierdoor vervalt de basis voor de redenering van de fiscus voor het stellen van een fors deel van de uitdelingen. Volgens opgave van belastingplichtige betreft dit voor het jaar 2009 een bedrag groot € 48 miljoen.
Curator [curator 1] heeft dus in de belastingprocedure expliciet een beroep gedaan op de compensatieafspraak tussen FSH en [medeverdachte 2] , zoals vastgelegd in de notulen van een vergadering van aandeelhouders van FSH in 2007.
FSH zou de mogelijke verliezen van [medeverdachte 2] op de effectenportefeuille, die [medeverdachte 2] met het van FSH geleende geld had aangekocht, vergoeden. Die verliezen waren zo omvangrijk dat er nauwelijks een vordering van FSH op [medeverdachte 2] zou overblijven. En zonder die vordering op [medeverdachte 2] was er geen aanmerkelijke kans op een faillissement en was het faillissement niet voorzienbaar.
De raadsman heeft verzocht de inhoud van de notulen uit 2007 en het gewijzigde standpunt van de curator te betrekken bij de beoordeling van de tenlastegelegde faillissementsfraude.
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft verzocht wat door de raadsman is aangedragen, integraal buiten beschouwing te laten. Het heeft geen enkel nieuw inzicht opgeleverd. Hij heeft verder geconcludeerd tot afwijzing van het verzoek het onderzoek te schorsen.
Oordeel van het hof
In de brief van [bedrijf 1] is gesteld dat de rechtbank [medeverdachte 2] heeft vrijgesproken van het vervalsen dan wel het gebruik maken van de notulen van de Bijzondere Vergadering van Aandeelhouders (
hierna: BVA) van FSH, gedateerd 16 maart 2007. Het hof neemt aan dat de accountant doelt op de zaak [onderzoeksnaam 2] . Deze vrijspraak betrof echter de notulen van de BVA van [bedrijf 2] van 7 februari 2002 (ECLI:NL:RBOVE:2022:2539).
Dat terzijde dient het hof zich een zelfstandig oordeel te vormen over de authenticiteit van de al eerder (als bijlage 5 bij de brief van mr. van Zijl van 10 februari 2022) ingebrachte notulen van de BVA van FSH, gedateerd 16 maart 2007. Het hof is van oordeel dat deze notulen valselijk zijn opgemaakt. Dat is als volgt gemotiveerd in het ook vandaag gewezen arrest in de zaak van [medeverdachte 2] :
In hoger beroep (op 10 februari 2022) is een document overgelegd dat teruggevonden zou zijn in door de FIOD aan verdachte geretourneerde stukken. Het betreft de notulen van een BVA van FSH op 16 maart 2007. De BVA – in de persoon van verdachte – heeft volgens de notulen besloten dat verdachte € 75 miljoen van de vennootschap zal lenen om, op verzoek van de bestuursvoorzitters van [bank 2] en [bank 1] , aandelen [bank 2] , [bank 1] en [bedrijf 3] te kopen. FSH vrijwaart verdachte voor verliezen die geleden kunnen worden en zal verdachte volledig compenseren voor die verliezen en de mogelijke uit de aankoop voortvloeiende belastingclaims. Verder is vastgelegd dat verdachte al begin 2007, vooruitlopend op de vergadering, is gestart met de aankoop van aandelen. [naam 1] , die in 2011 is overleden, zou namens de [bank 3] op de hoogte zijn gesteld van het verzoek van de bestuursvoorzitters en hebben meegedeeld dat de [bank 3] geen voorwaarden zou stellen aan de lening. De verdediging heeft met de notulen een onderzoek van [bedrijf 4] overgelegd, waaruit naar voren komt dat de notulen zijn geprint in de periode ‘halverwege jaren 80 tot heden’.
Het hof gaat ervan uit dat het document niet in 2007 is opgemaakt. Gesuggereerd wordt dat het document tot voor kort in het bezit van de FIOD zou zijn geweest. In het dossier is echter geen enkele vermelding, verklaring of document terug te vinden die/dat het bestaan van de notulen ondersteunt. Ook in de jaarrekeningen van FSH is niet opgenomen dat zij mogelijke verliezen op aandelentransacties zou moeten compenseren. Pas in het 19e faillissementsverslag van 17 juni 2021 wordt voor het eerst melding gemaakt van het bestaan van de notulen. De curator merkt in dat verslag op:
In de afgelopen verslagperiode zond [curator 2] de curator een BVA-besluit van
FSH d.d. 16 maart 2007 dat voorheen bij de curator niet bekend was. Zakelijk
weergegeven voorzag dit besluit in een volledige vrijwaring van [medeverdachte 2] voor
koersverliezen, verband houdende met de aandelentransacties, waarvoor [medeverdachte 2]
de rekening-courantverplichting aanging. Die koersverliezen werden
werkelijkheid, voor vrijwel het hele pro resto bedrag. Het faillissement van [medeverdachte 2]
is door de curatoren van FSH aangevraagd op (onder meer) deze rekeningcourant
vordering ad € 48.217.221,--. De curator vraagt zich af waarom het allereerste
verweer van [medeverdachte 2] niet heeft geluid, dat hij zijn vordering op FSH op grond van
de vrijwaring in verrekening wenste te brengen met zijn rekening-courantverplichtingen
jegens FSH. Te meer omdat [medeverdachte 2] in eerste aanleg al tot twee keer toe
strafrechtelijk is veroordeeld wegens valsheid in geschrifte is de curator terughoudend.
De aanschaf van aandelen in 2007 past ook niet in de volgende tijdlijn:
Volgens de jaarrekeningen van FSH over 2007, 2008 en 2009 had verdachte eind 2007 een schuld van € 0,8 miljoen aan FSH, eind 2008 een schuld van € 21 miljoen en eind 2009 bedroeg de schuld € 70 miljoen. Daaruit kan worden afgeleid dat verdachte op z’n vroegst in de loop van 2008 is overgegaan tot de aankoop van de aandelen, maar het grootste deel van de aandelen in 2009 heeft aangeschaft. [bank 2] was toen al overgenomen en [bank 1] werd met staatssteun overeind gehouden. Het hof concludeert dat de aandelen om louter speculatieve redenen door verdachte zijn gekocht en dat hij de voor die aankoop benodigde middelen van FSH heeft geleend.
Ook is aangevoerd dat curator [curator 1] inmiddels zou uitgaan van de authenticiteit van de notulen. Uit een door de raadsman overgelegde machtiging van curator [curator 1] blijkt niet meer dan dat de curator [bedrijf 1] heeft gemachtigd om namens hem beroepsprocedures te voeren tegen een aantal opgelegde aanslagen Inkomstenbelasting, hetgeen ook past bij een gebruikelijke taakuitoefening door een curator. Dat de curator
dusvan mening is veranderd over de vordering van FSH op [medeverdachte 2] en de authenticiteit van de notulen, zoals de raadsman stelt, neemt het hof niet op voorhand als vaststaand aan. Daarbij merkt het hof op dat als uitgegaan zou worden van de echtheid van de notulen, het de voorzienbaarheid van het faillissement niet aantast. In tegendeel: als de banken bekend waren geweest met dit zeer aanzienlijke verlies op aandelen ten laste van FSH, hadden zij met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid eerder aan de noodrem getrokken. Daarenboven blijft de aan de [bank 4] afgegeven borgstelling van € 30 miljoen een feit.
Het hof gaat daarom voorbij aan de BVA notulen 2007 en de betekenis die deze zouden hebben voor de aanmerkelijke kans op- en de voorzienbaarheid van het privé faillissement van [medeverdachte 2] Het verzoek om het onderzoek te schorsen om aansluiting te houden bij de zaak van medeverdachte [medeverdachte 2] wordt afgewezen. Het hof heeft in die zaak immers vandaag een eindarrest gewezen.

5.De tenlastelegging

De volledige, aangehechte dagvaarding maakt onlosmakelijke deel uit van dit arrest.
Hieronder volgt voor de leesbaarheid van het arrest een vereenvoudigde weergave van de tenlastegelegde feiten, voor zover nog aan het oordeel van het hof onderworpen:
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
Feit 2
Zij al dan niet tezamen met [medeverdachte 2] . en/of met één of meer andere natuurlijke en/of rechtspersonen, bedrieglijke bankbreuk heeft gepleegd door:
de woning aan de [adres ] te [plaats 1] voor € 1,-- over te dragen aan de [stichting] ;
een totaalbedrag van € 4.500.000,-- te onttrekken aan het vermogen van [medeverdachte 2] door het bedrag over te maken naar de bankrekening van de [stichting] ;
een totaalbedrag van € 1.080.000,-- te onttrekken aan het vermogen van [medeverdachte 2] door dit bedrag over te maken naar een bankrekening van [verdachte] en
een bedrag van € 250.000,-- contant op te nemen van de bankrekening van [medeverdachte 2]
Feit 3
Zij al dan niet tezamen met [medeverdachte 2] . en/of met één of meer andere natuurlijke en/of rechtspersonen, bedrieglijke bankbreuk heeft gepleegd door:
a.
een geldleningsovereenkomst te sluiten, waarbij Eurocommerce Holding BV (hierna: EC Holding) een lening verstrekt aan [bedrijf 5] (hierna: [bedrijf 5] ) van

€ 2.050.000,-- ;

een pandrechtovereenkomst/zakelijke borgtocht te sluiten, waarin – onder meer – staat vermeld dat EC Holding aan [bedrijf 5] een geldlening verstrekt van
€ 2.050.000 en dat [medeverdachte 2] erkent een schuld aan [verdachte] te hebben van
€ 2.050.000 gebaseerd op een overeenkomst ”Verrekening Verleden Huwelijkse Voorwaarden (VVHV) en dat EC Holding een pandrecht/zakelijke borgtocht verleent voor een bedrag van € 2.050.000 aan [verdachte] en
de ontvangst van het geldbedrag van € 2.050.000, dat EC Holding heeft overgemaakt op de bankrekening van [bedrijf 5] .

6.Overweging met betrekking tot het bewijs

Het hof is van oordeel dat het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Het hof overweegt daarbij in het bijzonder als volgt.
Inleiding
Verdachte was tot 12 maart 2019 gehuwd met medeverdachte [medeverdachte 2] . Zij hebben samen twee kinderen, medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] .
[medeverdachte 2] was van 6 maart 1995 tot 12 juli 2012 alleen/zelfstandig bevoegd bestuurder van de Ferdinand Stinger Holding BV (
hierna: FSH). De aandelen van FSH zijn sinds
30 november 2006 ondergebracht in de Stichting Administratiekantoor Ferdinand Stinger Holding (
hierna: STAK) en gecertificeerd.
[medeverdachte 2] . was gerechtigd tot 50% van de certificaten in de STAK, medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] zijn vanaf 30 november 2006 via een gezamenlijke holding en hun eigen houdstervennootschappen ieder voor 25% gerechtigd tot de certificaten.
[medeverdachte 2] is voorzitter van het bestuur van de STAK en heeft daarin drie stemmen; zijn beide kinderen hebben daarin ieder één stem.
FSH hield alle aandelen van EC Holding en was van 23 december 2002 tot 7 juni 2012 enig bestuurder van EC Holding.
EC Holding was houdster van alle aandelen van onder meer Eurocommerce Projectontwikkeling BV (
hierna: EC Projectontwikkeling), van Eurocommerce Recreatie BV (
hierna: EC Recreatie) en van Eurocommerce Promotie BV (
hierna: EC Promotie).
In de vennootschap EC Promotie werd een springpaardenstal geëxploiteerd, Stal Eurocommerce.
EC Recreatie was houdster van de aandelen van [bedrijf 6] (
hierna: [bedrijf 6]), eigenaar en exploitant van hotel-restaurant [bedrijf 6] te [plaats 1] .
Verdachte was directeur en enig aandeelhouder van [bedrijf 5] .
De [stichting] is op 15 december 2010 opgericht. De stichting heeft onder meer ten doel het beheren, bewaren en in stand houden van het vermogen van de familie [naam 2] . De bestuurders van de stichting waren [medeverdachte 2] en verdachte.
[medeverdachte 1] was bestuurder en enig aandeelhouder van [bedrijf 7] (
hierna: [bedrijf 7] ). [bedrijf 7] heeft op 1 december 2011 de aandelen gekocht van EC Promotie. De naam van EC Promotie is gewijzigd in [bedrijf 8] (
hierna: [bedrijf 8] ).
[medeverdachte 3] was bestuurder en enig aandeelhouder van [bedrijf 9] BV (
hierna: [bedrijf 9]). Op 6 december 2011 heeft deze vennootschap alle aandelen in [bedrijf 6] van EC Recreatie gekocht.
De kernactiviteit van EC-groep betrof de ontwikkeling, verhuur en verkoop van kantoorgebouwen. Het EC-concern was destijds één van de grootste ontwikkelaars in Nederland. Door bij voorkeur langlopende huurovereenkomsten voor de nieuwe kantoren te sluiten, vermeerderde de (beleggings-)waarde van de gebouwen aanzienlijk. Zo konden de kantoren met winst aan beleggers worden verkocht. De bouw werd in het algemeen (deels) gefinancierd door middel van kredieten, afgesloten bij een groot aantal banken waaronder de [bank 3] / [bank 6] , de [bank 1] en [bank 4] . Voor zowel de verkoop aan beleggers als voor het verkrijgen van de financieringen was het van cruciaal belang dat de kantoorgebouwen waren verhuurd.
In de nasleep van de kredietcrisis tekende zich in 2008 ook een kentering af in de vastgoedmarkt. De waarde en verhandelbaarheid van commercieel vastgoed daalden de jaren erna dramatisch. Op 1 oktober 2010 zegde [bank 4] de kredietfaciliteit van de
EC-groep op. Feitelijk kwam het erop neer dat EC Holding binnen een jaar het krediet van ruim € 190 miljoen aan [bank 4] moest aflossen. [medeverdachte 2] moest bovendien privé borg staan voor een deel van de schuld (€ 30 miljoen). Omdat [medeverdachte 2] de borgstelling in privé aanging, moest verdachte de borg mede ondertekenen.
De kantoorgebouwen van de EC groep werden moeilijker verhuurbaar en verkoopbaar en de problemen met de kredietverstrekkers namen toe. Tijdens een bespreking met de [bank 3] / [bank 6] op 15 november 2011 heeft [medeverdachte 2] toegegeven dat hij kredieten had aangevraagd en gekregen, die gebaseerd waren op door hem vervalste documenten, te weten een huurcontract, een afbouwgarantie en een aanneemcontract. Later is gebleken dat het om veel meer vervalste stukken ging. Sommige overeenkomsten, zoals een overeenkomst met de gemeente [gemeente 1] en een overeenkomst met de [rijksvastgoedbedrijf] zouden al in augustus 2007 zijn gesloten. In de maanden erna volgde de ene na de andere aangifte tegen medeverdachte en de EC-groep. De [bank 6] en de [bank 3] , [bank 5] , de gemeente [gemeente 1] en de [rijksvastgoedbedrijf] deden aangifte van valsheid in geschrift.
Het [opsporingsonderzoek] is ingesteld naar aanleiding van deze aangiften.
Intussen probeerden de banken de schade te beperken, maar het tij was niet meer te keren. FSH, EC Holding, EC Projectontwikkeling en EC Recreatie zijn met ingang van
12 juli 2012 in staat van faillissement verklaard en [medeverdachte 2] op 27 november 2012.
De curatoren in de faillissementen stuitten daarna op tal van handelingen en transacties die erop wezen dat [medeverdachte 2] in 2010 was begonnen om vermogen van de EC-groep en zijn eigen vermogen over te hevelen naar medeverdachten, zodat die vermogensbestanddelen uit het zicht of bereik van de schuldeisers bleven en zij geen verhaal konden halen. Zo verkocht [medeverdachte 2] de Stal Eurocommerce aan [bedrijf 7] , [bedrijf 6] aan een vennootschap van zijn dochter en werd zijn woonhuis voor één euro overgedragen aan de [stichting] . Verdachte en haar vennootschap ontvingen miljoenen op hun bankrekeningen, die zij vervolgens weer (deels) doorsluisden naar de kinderen of hun vennootschappen. Een groot deel van die transacties is door de curatoren succesvol teruggedraaid op grond van paulianeus handelen. De curatoren hebben naar aanleiding van deze onttrekkingen aangifte gedaan van faillissementsfraude. In [plaats 2] is onderzoek gedaan naar een aantal van deze transacties.
Juridisch kader
Ten tijde van de tenlastegelegde feiten was bedrieglijke bankbreuk strafbaar gesteld in artikel 341 van het Wetboek van Strafrecht. Tot 1 juli 2016 luidde het artikel – voor zover van belang – als volgt:
Als schuldig aan bedrieglijke bankbreuk wordt gestraft hetzij met gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren en geldboete van de vijfde categorie, hetzij met één van deze straffen, hij:
a.
die in staat van faillissement is verklaard, indien hij ter bedrieglijke verkorting van de rechten van zijn schuldeisers:
hetzij lasten verdicht heeft of verdicht, hetzij baten niet verantwoord heeft of niet verantwoordt, hetzij enig goed aan de boedel onttrokken heeft of onttrekt;
enig goed hetzij om niet, hetzij klaarblijkelijk beneden de waarde heeft vervreemd;
ter gelegenheid van zijn faillissement of op een tijdstip waarop hij wist dat het faillissement niet kon worden voorkomen, een van zijn schuldeisers op enige wijze bevoordeeld heeft of bevoordeelt.
Het hof stelt voorop dat, volgens vaste jurisprudentie, [1] de in de tenlastelegging en bewezenverklaring voorkomende, aan art. 341 Sr ontleende bewoordingen ‘ter bedrieglijke verkorting van de rechten van zijn schuldeisers’ tot uitdrukking brengen dat de verdachte het opzet moet hebben gehad op de verkorting van de rechten van de schuldeisers, dat voorwaardelijk opzet in dat verband voldoende is en dat derhalve voor het bewijs van het opzet ten minste is vereist dat het handelen van de verdachte de aanmerkelijke kans op verkorting van de rechten van de schuldeisers heeft doen ontstaan. Dit impliceert dat er ten tijde van de tenlastegelegde handelingen een aanmerkelijke kans op een faillissement bestond of dat als gevolg van die handelingen een aanmerkelijke kans op een faillissement is ontstaan (een faillissement moet voorzienbaar zijn).
Bij de op 1 juli 2016 in werking getreden Wet herziening strafbaarstelling faillissementsfraude is de tekst van (onder meer) artikel 341 Sr gewijzigd. Daarbij is aangesloten op het door de Hoge Raad vastgestelde toetsingskader:
‘In een tweetal arresten heeft de Hoge Raad uitgemaakt dat voor het vervullen van delictsbestanddeel «ter bedrieglijke verkorting» zogenoemd voorwaardelijk opzet volstaat; het bewust de aanmerkelijke kans aanvaarden dat door de gedraging schuldeisers benadeeld worden in hun verhaalsmogelijkheden (zie Hoge Raad 11 mei 2010, LJN:BL7662 en Hoge Raad 9 februari 2010, NJ 2010, 104). Voorgesteld wordt, mede in het licht van deze jurisprudentiële ontwikkelingen, in de nieuwe formulering van artikel 341 Sr te kiezen voor een andere meer gebruikelijke formulering van het subjectieve bestanddeel – «wetende dat hierdoor een of meer schuldeisers in hun verhaalsmogelijkheden worden benadeeld». Daardoor wordt ook in de wettekst duidelijk tot uitdrukking gebracht dat dit subjectieve bestanddeel tevens voorwaardelijk opzet omvat. Voor beoordeling van dit begeleidend opzet is het moment waarop het strafbare handelen plaatsvindt bepalend (…)’. [2]
De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Onder ‘de naar algemene ervaringsregels aanmerkelijke kans’ dient te worden verstaan de in de gegeven omstandigheden reële, niet onwaarschijnlijke mogelijkheid (zijnde geen wezenlijk andere of grotere mate van waarschijnlijkheid dan die tot uitdrukking wordt gebracht met de in de oudere rechtspraak gebruikte formulering ‘de geenszins als denkbeeldig te verwaarlozen kans’; vgl. HR 29 mei 2018, ECLI:NL:HR:2018:718, rov. 5.3.2).
Voorzienbaarheid van de faillissementen
Standpunt van het openbaar ministerie
De rechtbank heeft verdachte vrijgesproken omdat haar ‘enkele betrokkenheid bij de tenlastegelegde handelingen’ niet voldoende is om vast te stellen dat verdachte redelijkerwijs kon voorzien dat EC Holding en [medeverdachte 2] failliet zouden worden verklaard. De rechtbank heeft de tenlastegelegde feiten echter per handeling beoordeeld. Het openbaar ministerie heeft zich op het standpunt gesteld dat haar handelingen niet geïsoleerd kunnen worden beschouwd. Het gaat om de uiterlijke verschijningvorm van de gepleegde feiten en die is als volgt.
EC verkeert in grote financiële problemen. Om het bedrijf te redden wordt een valse voorstelling van zaken gegeven. Op het moment dat het kaartenhuis in elkaar stort worden in korte tijd zeer veel vermogensbestanddelen overgeheveld naar de echtgenote van de directeur en hun kinderen. Naar de uiterlijke verschijningsvorm betreft het een klassieke faillissementsfraude in optima forma. Om te beoordelen of verdachte daarvan een strafrechtelijk verwijt kan worden gemaakt, dient gekeken te worden naar de uiterlijke verschijningsvorm van haar handelen.
Op de zitting in eerste aanleg heeft verdachte verklaard dat zij helemaal niet op de hoogte was van de financiële omstandigheden van het bedrijf en zij zich ook niet bezighield met de privéfinanciën. Dat is in tegenspraak met het dossier. Verdachte is blijkens haar handtekening betrokken bij een groot aantal handelingen in het dossier (
opmerking hof: de advocaat-generaal heeft 24 specifieke documenten opgesomd), ook als (mede)bestuurder of voorzitter van een stichting. Verdachte kan, zoals in het maatschappelijk verkeer algemeen wordt aanvaard, gehouden worden aan haar handtekening in die zin dat zij weet waarvoor zij tekent. In het strafrecht levert ondertekening van een document dan ook vrijwel altijd minimaal voorwaardelijk opzet op bij valsheid in geschrift. Niet valt in te zien waarom zij de strekking van hetgeen zij heeft ondertekend niet heeft begrepen en allerlei handelingen alleen maar heeft verricht op verzoek van [medeverdachte 2]
Daarbij komt dat verdachte er blijk van heeft gegeven wel degelijk te weten wat er speelt.
Zo is er een brief van 2 juli 2009 van verdachte aan [medeverdachte 2] waarin zij gedetailleerde vragen stelt over de op te maken Verrekening Verleden Huwelijkse Voorwaarden (
hierna: VVHV). Ook is er een brief van 7 november 2010, waarin verdachte aan haar echtgenoot schrijft: ‘Je hebt in oktober voor meer dan 110 miljoen euro een kantoor verkocht. Ik neem toch aan dat er dan voldoende overblijft om de bescheiden bedragen die mij toekomen, te voldoen?’.
Verdachte heeft ook verklaard dat er tijdelijk € 2.500.000,-- van [bedrijf 2] (een dochter van EC Holding) op de rekening van de [stichting] werd gestald om aan beslaglegging door [naam 3] te ontkomen. Verdachte heeft verder verklaard dat ze bezwaar had tegen de overname van Stal Eurocommerce en hotelrestaurant [bedrijf 6] door haar kinderen omdat die bedrijven behoorlijke schulden hadden en dat de overnameprijs van
€ 1,-- voor [bedrijf 6] haar heel aannemelijk leek.
In een fiscale procedure heeft verdachte een heel ander standpunt ingenomen, dat meer overeenstemt met de inhoud van het dossier. In de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 13 september 2017 (ECLI:NL:RBGEL:2017:4712) is als stelling van verdachte opgenomen dat ‘zij een belangrijke rol had in de zakelijke activiteiten van de echtgenoot en in de loop der jaren steeds meer als klankbord had gefungeerd voor lastige zakelijke problemen’.
Ook uit het tijdpad van alle handelingen kan worden geconcludeerd dat verdachte wist wat er speelde. Vanaf oktober 2010, na de opzegging van het krediet van EC Holding door de [bank 4] en het ondertekenen van de borgstelling ten behoeve van die bank, wordt binnen een paar weken de [stichting] opgericht, de woning aan de stichting overgedragen en maakt EC Holding € 2.050.000,-- over aan [bedrijf 5] . Na de bekentenis van [medeverdachte 2] op 15 november 2011 dat hij overeenkomsten heeft vervalst, volgt in november en december 2011 een reeks van handelingen die tot doel hebben vermogen in veiligheid te stellen.
De rechtbank heeft terecht ook de vastgoedcrisis, de afbouw van het [bankkrediet] en de gevolgen daarvan voor de EC-groep in ogenschouw genomen voor de voorzienbaarheid van het faillissement van EC Holding. Verdachte heeft zonder enige twijfel in de jaren 2008 en 2009 iets meegekregen van de vastgoedcrisis en daarmee van de problemen bij het
EC-concern. Wat het openbaar ministerie betreft is in elk geval sprake van de voorzienbaarheid van het faillissement bij het ondertekenen van de borgstelling, in oktober 2010.
Standpunt van de verdediging
Verdachte was in het geheel niet betrokken bij de financiële situatie van Eurocommerce.
Over het reilen en zeilen van EC Holding werd thuis niet gesproken. Zij wist niet dat er iets mis wat met de huurovereenkomsten, ze wist niets van de omvang van de lopende kredietfaciliteiten en zij wist evenmin dat [bank 4] haar krediet had ingetrokken.
Verder was ze er niet van op de hoogte dat [medeverdachte 2] een privéborgtocht moest tekenen van € 30 miljoen of van de omstandigheid dat de [bank 3] haar vertrouwen in hem had opgezegd na het gesprek op 15 november 2011. Zij was geen partij bij de afspraken en vervulde ook geen functie daarbij. [medeverdachte 2] heeft ook steeds verklaard dat hij met zijn vrouw en kinderen niet praatte over de bedrijfsvoering binnen EC Holding. Verdachte hoefde dus ook redelijkerwijs niet te verwachten dat EC Holding of [medeverdachte 2] failliet zou worden verklaard. Zij was immers niet op de hoogte van de combinatie liquiditeitsnood, kredietcrisis, moeilijk verkoopbare projecten en een vertrouwensbreuk met de banken. Verdachte heeft zelf telkens verklaard dat zij niet op de hoogte was van de slechte financiële positie van EC Holding en het tegendeel blijkt ook niet uit het dossier.
Verder had zij geen idee van de hoogte van het privévermogen van [medeverdachte 2] , laat staan dat zij iets wist over de aard en de omvang van de rekeningcourantverhouding van haar man met EC Holding. [medeverdachte 2] heeft in zijn verhoor bij de FIOD bevestigd dat zijn vrouw geen zicht had op zijn vermogen en de financiële positie van het ECconcern. Zelf heeft zij daarover verklaard dat zij pas in mei 2012, toen surseance van betaling werd aangevraagd, op de hoogte raakte van de problemen bij EC Holding en: “Ik was huisvrouw en hield mij bezig met de opvoeding van de kinderen. Ik was nooit bij besprekingen aanwezig”.
Het beeld dat verdachte en ook haar kinderen schetsen van [medeverdachte 2] is van een man die zaken doet en van verdachte van een vrouw die het huishouden runt. Thuis sprak [medeverdachte 2] over paarden of over hoe lekker zijn vrouw had gekookt. Natuurlijk heeft verdachte wel iets meegekregen van het succes van haar man. De financiële ruimte werd groter en het komt erop neer dat zij voornamelijk geld besteedde maar van de inkomstenkant niets wist.
Uit het dossier komt ook naar voren dat [medeverdachte 2] het bedrijf leidde als ware het een eenmanszaak. Dat hij zijn vrouw daarin betrok, wordt door beiden ontkend en het blijkt ook niet uit het dossier.
Zij heeft tijdens haar verhoor aangegeven dat zij zich de borgstelling van € 30 miljoen niet kan herinneren. Verdachte heeft verklaard dat ze die waarschijnlijk op verzoek van haar man heeft getekend en er verder geen vragen bij heeft gesteld. Uit het dossier blijkt niet waarom deze borgstelling werd getekend en dat het te maken had met een beëindiging van de kredietfaciliteiten door [bank 4] .
Verdachte had ook totaal geen interesse in financiële zaken. Dat veranderde pas als er emotie aan te pas kwam. Zo is zij bij de overname van Stal Eurocommerce en hotelrestaurant [bedrijf 6] weleens geconfronteerd met wat financiële gegevens. Die benaderde ze dan niet financieel, maar emotioneel. Daar kan niet uit worden afgeleid dat zij op de hoogte was van het financiële reilen en zeilen van EC Holding.
De rechtbank heeft terecht beslist dat het dossier geen bewijs bevat waaruit de wetenschap en aanvaarding van verdachte kan worden afgeleid. Het (voorwaardelijk) opzet op een benadeling van de schuldeisers kan niet wettig en overtuigend bewezen worden verklaard.
Oordeel van het hof
Verdachte, haar (ex-)echtgenoot en hun kinderen hebben steeds verklaard dat zij de faillissementen van EC Holding en [medeverdachte 2] privé niet aan zagen komen en dat verdachte niets wist van de financiële problemen bij EC Holding en in het verlengde daarvan van de problemen van [medeverdachte 2] privé.
Het hof acht deze verklaringen ongeloofwaardig en is van oordeel dat uit het samenstel van handelingen naar uiterlijke verschijningsvorm voldoende blijkt dat verdachte zich vanaf oktober 2010 bewust is geweest van de niet te verwaarlozen kans op een faillissement van EC Holding en [medeverdachte 2] en dat zij die kans ook bewust heeft aanvaard. Het hof overweegt daartoe als volgt.
Op 13 oktober 2010 heeft verdachte een borgstelling mede ondertekend ten behoeve van de [bank 4] . Onder punt 19 van de overeenkomst heeft [medeverdachte 2] met de hand geschreven:

goed voor dertig miljoen euro met rente en kosten’. Direct daaronder heeft verdachte met de hand geschreven ‘
ten blijke van mijn toestemming’ en haar handtekening geplaatst.
In het algemeen mag er vanuit worden gegaan dat de ondertekenaar van een geschrift bekend is met de inhoud ervan en dat het verdachte ontgaan is waarvoor zij tekende is gelet op het bovenstaande volstrekt ongeloofwaardig.
Naar het oordeel van het hof mag worden aangenomen dat op dat moment algemeen bekend was dat de vastgoedmarkt in een ernstige crisis verkeerde. Het is onaannemelijk dat dit, zoals verdachte heeft gesteld, geheel aan haar voorbij is gegaan. Los daarvan werd alleen al door het tekenen van de borgstellingsovereenkomst aan verdachte duidelijk dat Eurocommerce financieel in zwaar weer verkeerde. Verdachte hoefde niet eerder kredietovereenkomsten of andere overeenkomsten van EC Holding mede te ondertekenen. Het hof heeft in ieder geval geen andere door haar ondertekende overeenkomsten van EC Holding met derden – buiten haar gezinsleden – in het dossier aangetroffen.
Tijdens de zitting van de rechtbank heeft verdachte aanvankelijk zelfs ontkend dat zij de borgstelling heeft ondertekend. Maar is het denkbaar dat zij is vergeten dat ze voor een dergelijk groot bedrag moest tekenen, terwijl ze beweerdelijk al jaren met [medeverdachte 2] steggelde over een fractie van dat bedrag? En dat zij geen enkele vraag zou hebben gesteld over het hoe en waarom van die borgstelling, zeker ten tijde van een crisis in het vastgoed? Het hof hecht aan de verklaring van verdachte dat zij zich niet bewust was van het ondertekenen van de borgstelling geen waarde.
Kort daarop, in december 2010, vinden allerlei rechtshandelingen plaats, die vanuit zakelijk oogpunt niet verklaarbaar zijn. De [stichting] wordt opgericht. Het hof is van oordeel dat verdachte met deze stichting en met [bedrijf 5] kan worden vereenzelvigd. In de stichting en [bedrijf 5] waren geen andere personen werkzaam of bevoegd dan verdachte of [medeverdachte 2] . Verdachte was directeur en enig aandeelhouder van [bedrijf 5] . Zij had beschikkingsmacht over de bankrekeningen en niet is gebleken dat de rechtspersonen enig ander doel hadden dan het beheren van vermogen.
De echtelijke woning wordt in die maand overgedragen aan de [stichting] voor € 1,-‑. In december 2011 en januari 2012 stort [medeverdachte 2] uit zijn privévermogen € 4,5 miljoen op de bankrekening van de stichting onder de omschrijving “overboeking” respectievelijk “overboeking conform verzoek”. In januari 2011 maakt EC Holding
€ 2.050.000,-- over aan [bedrijf 5] onder de omschrijving “overboeking”. Op 13 juli 2011 maakt [medeverdachte 2] € 750.000,-- over naar verdachte.
Na de bekentenis van [medeverdachte 2] bij de banken volgt in november en december 2011 een reeks handelingen waarbij miljoenen euro’s uit het vermogen van EC Holding en [medeverdachte 2] worden overgeheveld. Verdachte is bij die handelingen direct of zijdelings betrokken. Een aantal van de meer omvangrijke overboekingen zijn:
- In november 2011 maakt verdachte € 100.000,-- over naar haar kinderen;
- Eind november wordt er € 225.000,-- contant opgenomen van de rekening van de [stichting] ;
- In december 2011 maakt de [stichting] € 400.000,-- over aan [medeverdachte 3] en [bedrijf 9] en € 200.000,-- aan [bedrijf 7] . In diezelfde periode worden (de aandelen van) Stal Eurocommerce en hotelrestaurant [bedrijf 6] aan de kinderen overgedragen;
- Verdachte neemt op 6 december 2011 € 125.000,-- contant op van haar bankrekening;
- Op 7 december 2011 maakt verdachte € 215.000,-- over naar haar dochter en € 115.000,-- naar haar zoon;
- Drie dagen later neemt verdachte € 100.000,-- contant op;
- Op 23 december 2011 ontvangt de [stichting] € 2,5 miljoen van [medeverdachte 2] en op
26 januari 2012 nog eens € 2 miljoen;
- Op 13 februari 2012 neemt verdachte € 250.000,-- contant op;
- Op 6 maart 2012 maakt de [stichting] € 750.000,-- over naar [bedrijf 7] ;
- Vanaf september 2012, na het faillissement van EC Holding, wordt de bankrekening van de [stichting] systematisch leeggehaald. Zo’n € 3 miljoen wordt overgemaakt naar de bankrekeningen van verdachte, [medeverdachte 1] , [medeverdachte 3] of hun vennootschappen.
Er is door verdachte en medeverdachten een scala aan verklaringen gegeven voor deze overboekingen: de [stichting] zou zijn opgericht om de woning en het pensioen van [medeverdachte 2] in onder te brengen. Betalingen aan verdachte en de Stichting zouden voortvloeien uit de VVHV. De kinderen hadden gelijktijdig besloten dat zij bedrijven uit de EC Holding wilden overnemen. Daar werd al jaren over gesproken binnen het gezin. De contante opnamen waren bedoeld om van te leven en ze betalen veel zaken contant. Een geliefd paard zou zijn overgenomen van de zoon. [medeverdachte 3] kreeg een bedrag van haar moeder voor een verbouwing.
Al deze beweringen worden door de feiten weerlegd of zijn niet geloofwaardig. De VVHV is naar het oordeel van het hof vals (zie hieronder). Alle zogenaamd daaruit voortvloeiende handelingen kunnen dus geen grondslag vinden in de VVHV. De overdracht van Stal Eurocommerce en hotelrestaurant [bedrijf 6] is onder andere gepaard gegaan met de feitelijke kwijtschelding van grote schulden aan EC Holding.
De overdracht van het paard, dat op het moment dat er werd gefactureerd overigens al was overleden, is geconstrueerd om een storting van € 600.000,-- te kunnen verklaren. Van een verbouwing van het huis van [medeverdachte 3] is niets gebleken.
Naar het oordeel van het hof hebben deze handelingen in samenhang gezien, geen enkel ander doel gehad dan vermogen buiten het bereik van de schuldeisers te brengen.
Dan is er nog de valselijk opgemaakte VVHV met de daaruit voortgekomen overeenkomsten.
Bij doorzoeking van de woning van verdachte op 9 oktober 2013 zijn verschillende documenten aangetroffen met betrekking tot de verdeling van het huwelijkse vermogen van verdachte en haar (ex-)echtgenoot. Eén daarvan was de VVHV van 28 september 2009. Deze overeenkomst is ondertekend door [medeverdachte 2] , verdachte en hun twee kinderen.
Het hof is van oordeel dat de VVHV vals is. Getuige [getuige] , accountant bij de [bedrijf 10] , heeft verklaard dat [medeverdachte 2] hem in het najaar van 2010 om advies had gevraagd. [medeverdachte 2] wilde zijn pensioen en zijn woning uit de borgstelling ten behoeve van de [bank 4] houden. Gevraagd naar de VVHV verklaarde de getuige dat hij het stuk niet kende.
[getuige] heeft op 19 maart 2010 een memo opgesteld: ‘Estate planning voor de heer en [verdachte] ’. Met betrekking tot de huwelijkse voorwaarden vermeldt [getuige] daarin:

De huwelijksvoorwaarden die u in 1979 heeft opgesteld, zijn nog onverkort van toepassing. In 2002 is een wijziging van de akte voorbereid, maar deze is niet gepasseerd.
Het is goed te realiseren dat in uw huidige huwelijksvoorwaarden dus geen jaarlijks verrekenbeding is opgenomen aangezien een dergelijk beding tot problemen had kunnen leiden’.
Het is onlogisch en onvoorstelbaar dat [medeverdachte 2] advies zou hebben ingewonnen bij zijn vaste belastingadviseur zonder melding te maken van de relatief kort daarvoor, in september 2009, opgestelde overeenkomst huwelijkse voorwaarden.
Een ander document dat bij de doorzoeking is aangetroffen, is een vragenlijst, die is opgemaakt op verzoek van de advocaten van [medeverdachte 2] Verdachte heeft verklaard dat zij de antwoorden heeft ingevuld en dat het handschrift op de vragenlijst van haar is. Bij vraag 70 (
Zijn de pandrechtovereenkomst/zakelijke borgtocht en Verrekening Verleden Huwelijkse Voorwaarden door u of uw man of derden gemaakt?) heeft verdachte met de hand geschreven dat de VVHV zijn opgemaakt naar aanleiding van de Buitengewone Vergadering van Aandeelhouders (BVA) van 29 december 2010 ten kantore van Eurocommerce, terwijl de VVHV is gedateerd 28 september 2009.
Het hof leidt hieruit af dat de VVHV niet in september 2009 is opgemaakt, maar slechts gediend heeft om een verklaring te geven voor de frauduleuze handelingen die zijn gepleegd om vermogen veilig te stellen. EC Holding had bovendien geen enkele zakelijke reden om verplichtingen van [medeverdachte 2] privé na te komen en zeker niet op een moment dat de liquide middelen hard nodig waren om aan de eigen verplichtingen te kunnen voldoen.
Verdachte heeft verschillende documenten (mede) ondertekend die zijn opgemaakt om de indruk te wekken dat er uitvoering aan de VVHV werd gegeven. Zo tekende zij een uitbetalingsschema, een geldleningsovereenkomst waarbij EC Holding
€ 2.050.000,-- leent aan [bedrijf 5] en een pandrechtovereenkomst/zakelijke borgtocht.
Verdachte heeft voorts een brief ondertekend die is gedagtekend 2 juli 2009 en naar [medeverdachte 2] zou zijn gestuurd waarin zij schrijft dat ze de conceptovereenkomst VVHV heeft ontvangen en dat ze nog een aantal punten aangepast wil zien. Gelet op hetgeen hierboven is overwogen was er in juli 2009 nog geen sprake van een (concept-)overeenkomst VVHV. Verdachte heeft dus bewust meegewerkt aan het vervalsen van de overeenkomsten die dienden om de overboekingen te verklaren.
Al deze handelingen en verklaringen logenstraffen de beweringen van verdachte dat zij nergens van wist, zich nergens mee bezighield en haar echtgenoot geen zakelijke aangelegenheden met haar besprak. Bovendien heeft zij documenten met een bewijsbestemming ondertekend.
Verdachte kan zich niet aan de gevolgen van het veelvuldig zetten van haar handtekening onttrekken door enkel te stellen dat zij haar man vertrouwde en op zijn verzoek tekende. Daarmee zou haar handtekening van geen enkele waarde zijn.
Het hof wil wel aannemen dat verdachte destijds niet op de hoogte was van het opmaken en gebruik maken van valse geschriften ten behoeve van financiering van EC Holding door haar echtgenoot. En ook wil het hof wel aannemen dat verdachte niet op de hoogte was van alle details met betrekking tot overname van de stal door haar zoon. Maar de (veelal volstrekt onzakelijke) handelingen waarbij zij wel betrokken was in combinatie met het gegeven dat zij de borgstellingsovereenkomst mede heeft ondertekend rechtvaardigen de conclusie dat verdachte volop bewust heeft meegewerkt aan het onttrekken van bestanddelen van de vermogens van EC Holding en haar echtgenoot met het oog op een faillissement.
Feit 2
Onder feit 2 is verdachte tenlastegelegd dat zij in de periode van 30 december 2010 tot en met 17 juli 2014 tezamen met [medeverdachte 2] en/of andere (rechts)personen ter bedrieglijke verkorting van de rechten van de schuldeisers goederen aan de boedel van [medeverdachte 2] heeft onttrokken door:
de woning te [plaats 1] voor € 1,-- over te dragen aan de [stichting] ;
een totaalbedrag van € 4.500.000,-- over te maken van de bankrekening van
[medeverdachte 2] naar de bankrekening van de [stichting] ;
een totaalbedrag van € 1.080.000,-- over te maken van de bankrekening van
[medeverdachte 2] naar de bankrekening van verdachte en
een bedrag van € 250.000,-- contant op te nemen van de bankrekening van
[medeverdachte 2]
Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat generaal heeft gesteld dat verdachte vanaf het moment van het ondertekenen van de borgstelling ten behoeve van de [bank 4] het faillissement heeft kunnen voorzien. Alle onder feit 2 tenlastegelegde handelingen zijn gepleegd om vermogensbestanddelen uit de borgstelling weg te halen. De verdediging heeft aangevoerd dat er sprake was van de uitvoering van de VVHV. Het openbaar ministerie is van oordeel dat de VVHV vals is en in ieder geval niet is gesloten in 2009.
Het onder feit 2 primair tenlastegelegde kan bewezen worden verklaard met uitzondering van de contante opname. Van enige betrokkenheid van verdachte bij die opname is niet gebleken.
Standpunt van de verdediging
Blijkens artikel 1 van de VVHV zou de woning in een stichting worden ondergebracht. Dat is dus ook gebeurd op 30 december 2010. Zij wist niets van de bewering van de advocaat in een civiele zaak om de woning over te dragen om deze daarmee uit de borgstelling van haar man te houden. Van een aanmerkelijke kans op een op handen zijnd faillissement van [medeverdachte 2] was op dat moment geen sprake. Ook [medeverdachte 1] heeft bevestigd dat bij gesprekken met zijn ouders is besloten om de woning in een stichting onder te brengen.
De betalingen van € 2.500.000,-- en € 2.000.000,-- zijn gedaan in het kader van de uitvoering van de VVHV. Zij heeft verklaard dat het geld voor haar privé bestemd was.
Zij was niet op de hoogte van de bekentenissen van haar man bij de banken en de liquiditeitsproblemen bij het bedrijf. Haar kan eventuele kennis van [medeverdachte 2] niet worden toegerekend. Er werd thuis niet over gesproken. Zij heeft ook verklaard dat haar man de betalingen voor de [stichting] deed. Uit het dossier blijkt verder niet of onvoldoende dat zij op de hoogte was van de aard en de rekeningcourantpositie van [medeverdachte 2] .
Overigens lijkt de veronderstelling dat de VVHV vals is, gebaseerd te zijn op het gegeven dat er geen digitale versie is aangetroffen. De familie [naam 2] heeft verklaard dat de VVHV wel degelijk is opgemaakt op het tijdstip van datering, maar dat het kennelijk is opgemaakt op een computer die niet langer in gebruik is.
Ook de betalingen van [medeverdachte 2] aan [verdachte] van totaal € 1.080.000,-- hebben te maken met de uitvoering van de VVHV. Verdachte heeft daarover verklaard dat zij van dit geld hebben geleefd. Zij had een deel van het geld in de kluis van haar dochter gelegd om het vermogen om veiligheidsredenen te spreiden.
De overboekingen van 31 mei 2012 en 16 augustus 2012 zijn verricht na het faillissement van EC Holding. Verdachte wist echter niets van de rekening-courantverhouding van haar man met EC Holding. Niet bewezen kan dus worden dat zij op de hoogte was dat daardoor ook het faillissement van [medeverdachte 2] privé onafwendbaar zou zijn.
Met betrekking tot de contante opname heeft verdachte verklaard dat zij van dat geld hebben geleefd. De opname vond bovendien plaats op een moment dat de faillissementen niet te verwachten waren. Van kwaad opzet was geen sprake.
De raadsman heeft verzocht verdachte vrij te spreken van het onder feit 2 tenlastegelegde.
Oordeel van het hof
a.Op 30 december 2010 is de notariële akte verleden waarbij de woning [adres ] te [plaats 1] met bijbehorend weiland door [medeverdachte 2] voor € 1,-- is overgedragen aan de [stichting] . In de aanhef van de akte staan [medeverdachte 2] , [stichting] en verdachte als betrokken partijen genoemd. In de akte is verder opgenomen:
‘ [medeverdachte 2] zal het Verkochte vandaag aan de Stichting feitelijk ter beschikking stellen (afleveren), vrij van huur en andere gebruiksrechten en vrij van gebruikers zonder recht of titel, ontruimd en ongevorderd, met dien verstande dat [medeverdachte 2] het Verkochte zelf blijft bewonen en gebruiken’.
De notaris heeft verder vastgelegd dat hij de zakelijke inhoud van de akte heeft meegedeeld en toegelicht, dat partijen met de inhoud van de akte instemmen en dat zij de akte hebben ondertekend. Aan de akte is een waardebepaling gehecht, op 14 december 2010 opgemaakt door [makelaar taxateur] , makelaar taxateur o.g., waaruit blijkt dat het verkochte op 14 december 2010 is getaxeerd en de marktwaarde per die datum is vastgesteld op
€ 1.200.000,--.
De verdediging heeft aangevoerd dat deze overdracht onderdeel uitmaakte van de overeenkomst VVHV. Zoals hierboven al is overwogen is het hof van oordeel dat de VVHV vals is en daarmee geen grondslag kan vormen voor overboekingen of andere rechtshandelingen. Het hof is van oordeel dat de woning is overgedragen om te voorkomen dat de schuldeisers beslag op de woning konden leggen en tot uitwinning zouden overgaan, waardoor bijna € 1.200.000,-- aan de boedel is onttrokken en bovendien is getracht te voorkomen dat zij het woonhuis moesten ontruimen.
b. en c.
Uit een mutatieoverzicht van 31 december 2011 van bankrekeningnummer [bankrekeningnummer 1] ten name van de [stichting] blijkt dat [medeverdachte 2] op 23 december 2011 € 2.500.000,-- met de omschrijving “overboeking” heeft overgeboekt van zijn bankrekening naar de bankrekening van de [stichting] . Uit het mutatieoverzicht van 31 januari 2012 van dezelfde rekening, blijkt dat [medeverdachte 2] op 26 januari 2012 een bedrag van € 2.000.000,-- met de omschrijving “overboeking conform uw verzoek” heeft overgeboekt naar de bankrekening van de stichting.
Op 13 juli 2011 heeft [medeverdachte 2] van zijn bankrekeningnummer [bankrekeningnummer 2] een bedrag van € 750.000,-- overgemaakt naar verdachte, zo blijkt uit het bankafschrift van die rekening van [geboortedag] 2011.
Uit een mutatieoverzicht van 29 februari 2012 van bankrekeningnummer [bankrekeningnummer 3] , ten name van [medeverdachte 2] , blijkt dat hij op 6 februari 2012 onder de omschrijving “conform verzoek” een bedrag van € 200.000,-- heeft overgemaakt naar de bankrekening van verdachte. Uit een mutatieoverzicht van 31 augustus 2012 blijkt dat [medeverdachte 2] op
16 augustus 2012 van diezelfde rekening € 75.000,-- aan verdachte heeft overgemaakt onder de omschrijving “conform verzoek dd 16-8”.
Uit een bankafschrift (volgnummer [volgnummer 1] ) van 9 mei 2012 van bankrekeningnummer [bankrekeningnummer 4] , ten name van [medeverdachte 2] blijkt dat hij op 3 mei 2012 zonder omschrijving een bedrag van € 35.000,-- aan verdachte heeft overgemaakt. Het volgende bankafschrift van deze bankrekening (volgnummer [volgnummer 2] ) vermeldt de overmaking op 31 mei 2012 van [medeverdachte 2] aan verdachte “conform opdracht” van € 20.000,--.
Ook met betrekking tot deze overboekingen heeft de verdediging gesteld dat deze voortvloeiden uit de VVHV. Noch daargelaten dat de VVHV vals is, merkt het hof het volgende op. Verdachte heeft ter terechtzitting bij de rechtbank verklaard dat zij al sinds 2001 vond dat zij recht had op een deel van het vermogen van haar man. Daarom wilde zij een scheiding van het vermogen en toebedeling van een deel van zijn vermogen. In 2007/2008 had zij de huwelijkse voorwaarden opnieuw aangekaart. Eigenlijk wilde zij
€ 15 miljoen hebben, maar ze heeft uiteindelijk genoegen genomen met een bedrag van € 10 miljoen. Volgens haar verklaring hebben zij dat vastgelegd in de VVHV van september 2009.
Het hof acht het hoogst opmerkelijk dat verdachte al sinds 2001 met haar echtgenoot in gesprek zou zijn geweest over de toedeling van een eigen deel van het vermogen, om dan
vervolgens een aanzienlijk deel van het aan haar toegekende vermogen – de bedragen onder b – te laten overmaken naar de bankrekening van een stichting waar haar echtgenoot op dat moment (nog) zeggenschap over had.
d.Uit een mutatieoverzicht van 30 december 2011 van bankrekening [bankrekeningnummer 3] ten name van [medeverdachte 2] blijkt dat op 29 december 2011 een bedrag van € 250.000,-- contant is opgenomen (onder vermelding ‘dispositie’).
Verdachte heeft daarover verklaard: “Van dat geld hebben wij geleefd. Dat bedrag heb ik opgenomen. Ik heb dat bedrag opgenomen bij de bank, maar ik kan mij niet meer herinneren bij wélke bank omdat er zoveel handelingen zijn gebeurd”.
Het hof acht het ongeloofwaardig dat dit bedrag is opgenomen als leefgeld. Daarbij is ook in aanmerking genomen dat verdachte op 6 en 9 december 2011 ook al in totaal € 225.000,-- contant had opgenomen van haar eigen bankrekening en [medeverdachte 2] op 30 november 2011 van de bankrekening van de [stichting] nog eens € 225.000,-- heeft opgenomen.
[medeverdachte 2] gaf tegenover de curator als reden voor die opname: “Je moet toch ergens van leven”.
Verdachte heeft overigens op 13 februari 2012 opnieuw € 250.000,-- opgenomen van haar bankrekening. In dit licht gezien is de onder d bedoelde contante opname naar het oordeel van het hof slechts bedoeld geweest om vermogen veilig te stellen.
Feit 3
Onder feit 3 is tenlastegelegd dat verdachte begin januari 2011 al dan niet tezamen met [medeverdachte 2] en andere (rechts)personen een bedrag van € 2.050.000,-- aan het vermogen van EC Holding heeft onttrokken.
Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft gesteld dat de onder feit 3 primair tenlastegelegde handelingen bewezen kunnen worden verklaard. Het faillissement van EC Holding was in die periode voorzienbaar, dus het aan [bedrijf 5] overmaken van een bedrag van € 2.050.000,-- kan worden gekwalificeerd als het medeplegen van faillissementsfraude.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat ook deze betaling een uitvloeisel is van de VVHV. De vraag of de constructie waarbinnen die betaling is uitgevoerd voor de hand ligt, is niet relevant. Dat maakt verdachte daarmee nog niet strafbaar. Zij heeft verklaard dat ze de details van de constructie niet kende en vertrouwde op het oordeel van haar man. De kinderen hebben de overeenkomst mede ondertekend omdat zij de erfgenamen zijn en op de hoogte moesten zijn van wat er gebeurde. Verdachte wist ook niet waarom het bedrag door EC Holding en niet door haar man moest worden betaald. De FIOD heeft verschillende keren opgemerkt dat de documenten waarmee deze transactie wordt onderbouwd geantedateerd zouden zijn. Maar valsheid in geschrift is niet tenlastegelegd en dat kan maar één reden hebben: er is geen wettig en overtuigend bewijs daarvoor. Dan kan het openbaar ministerie ook niet blijven schermen met stellingen die inhouden dat de betaling deel uit maakt van een geconstrueerde lening om ten gunste van verdachte geld aan het vermogen van EC Holding te onttrekken.
Zoals al eerder aangevoerd, was bovendien het faillissement van het bedrijf op dat moment niet voorzienbaar. Verdachte dient van het onder feit 3 tenlastegelegde te worden vrijgesproken.
Oordeel van het hof
Uit een bankafschrift van 4 januari 2011 van bankrekeningnummer [bankrekeningnummer 5] , ten name van [bedrijf 5] , blijkt dat op diezelfde datum [bedrijf 5] een bedrag van € 2.050.000,-- heeft ontvangen van EC Holding. Om deze overboeking te onderbouwen is een redelijk complexe constructie opgezet, die kort samengevat als volgt in elkaar steekt:
- EC Holding, [bedrijf 5] , [medeverdachte 2] , verdachte en hun twee kinderen sluiten een overeenkomst, de Pandrechtovereenkomst/Zakelijke Borgtocht, waarin het volgende is opgenomen:
[medeverdachte 2] erkent dat hij een schuld heeft aan verdachte van € 2.050.000,--;
Deze schuld is ontstaan doordat hij zijn verplichtingen uit de VVHV niet tijdig is nagekomen;
EC Holding zal het bedrag van € 2.050.000,-- lenen aan [bedrijf 5] ;
[medeverdachte 2] zal uiterlijk 1 december 2013 de schuld van € 2.050.000,-- aan verdachte voldoen;
EC Holding verleent een pandrecht/zakelijke borgtocht aan verdachte ter grootte van
€ 2.050.000,--;
Als [medeverdachte 2] niet op uiterlijk 1 december 2013 zijn schuld aan verdachte heeft voldaan, wordt automatisch het pandrecht/zakelijke borgtocht ingeroepen;
Daardoor ontstaat dan een schuld van [medeverdachte 2] aan EC Holding van € 2.050.000,-- en hoeft [bedrijf 5] de lening niet terug te betalen aan EC Holding.
De overeenkomst is door alle partijen ondertekend met als dagtekening 3 januari 2011.
- Er is een overeenkomst van geldlening opgemaakt tussen EC Holding en [bedrijf 5] , waarbij EC Holding een bedrag van € 2.050.000,-- leent aan [bedrijf 5] . De lening moet na drie jaar worden terugbetaald en de jaarlijkse rente van 2% dient achteraf per 31 december te worden betaald. De overeenkomst is door [medeverdachte 2] en verdachte getekend met als dagtekening
4 januari 2011.
Verder zijn de notulen van een BVA van FSH Holding/STAK ingebracht, waarin één agendapunt is besproken, namelijk de lening van EC Holding aan [bedrijf 5] .
De vergadering zou hebben plaatsgevonden op 29 december 2010 en volgens de notulen waren verdachte, [medeverdachte 2] en hun twee kinderen aanwezig. De aanwezigen hebben besloten dat het EC Holding werd toegestaan een Pandrechtovereenkomst/Zakelijke Borgtocht te sluiten ten behoeve van verdachte:
‘De borgtocht/het pandrecht wordt verstrekt als een lening en na inroep door de borgtocht/pandrechtbegunstigde ( [verdachte] / [bedrijf 5] ) vervalt de lening en komt het volledige bedrag zonder korting en/of compensatie rechtstreeks toe aan [verdachte] .
De aanwezigen zijn op de hoogte dat het bedrag onderdeel uitmaakt van de “Verrekening Verleden Huwelijkse Voorwaarden” d.d. 28 september 2009’.
Het besluit is vervolgens door alle aanwezigen ondertekend.
De advocaat van de [bank 3] , pandhouder van alle vorderingen van EC Holding, heeft op 13 februari 2014 aangifte gedaan van bedrieglijke bankbreuk. In de aangifte is het volgende gesteld:
‘De echtgenote van [medeverdachte 2] , [verdachte] , is bestuurder en enig aandeelhouder van [bedrijf 5] . ECH en [bedrijf 5] zijn op 4 januari 2011 een overeenkomst van geldlening aangegaan voor een bedrag van EUR 2.050.000,--. De vorderingen uit hoofde van de overeenkomst van geldlening tussen ECH en [bedrijf 5] zijn op basis van voornoemde pandakte aan [bank 3] verpand. [bank 3] heeft bij brief van 22 maart 2012 aan [bedrijf 5] mededeling gedaan van haar pandrecht.
Betaling van de hoofdsom per 4 januari 2014 bleef echter uit. In plaats daarvan ontving ik op 3 januari 2014 een e-mail van de advocaat van [bedrijf 5] met daarbij een – voor mij onbekende en onduidelijke – overeenkomst (hierna: de Zakelijke Borgtocht Overeenkomst). Uit de Zakelijke Borgtocht Overeenkomst zou volgens de advocaat van [bedrijf 5] volgen dat [bedrijf 5] haar verplichting jegens EC Holding voldoet middels verrekening. Dit is opmerkelijk omdat er voordien nimmer sprake is geweest van een verrekenbare tegenvordering van [bedrijf 5] op EC Holding en overigens ook de rente altijd betaald (en niet verrekend) is en [bedrijf 5] via haar advocaat aangaf per e-mailbericht van december 2013 dat [bedrijf 5] aan haar contractuele verplichtingen zal voldoen. [bedrijf 5] heeft ook nimmer eerder melding van de Zakelijke Borgtocht Overeenkomst gemaakt. Bij [bank 3] bestaat dan ook het vermoeden dat de Zakelijke Borgtocht Overeenkomst later, dat wil zeggen na 3 januari 2011, valselijk is opgemaakt’.
Als bijlage 12 bij de aangifte is het bedoelde e-mailbericht van 3 januari 2014 gevoegd van de advocaat van [bedrijf 5] en gericht aan de advocaat van de [bank 3] , zakelijk weergegeven inhoudende:
‘Uit de geldleningsovereenkomst d.d. 4 januari 2011 volgt dat de hoofdsom ad € 2.050.000 op 4 januari 2014 zou moeten worden terugbetaald. Op grond van de aan deze e-mail gehechte Pandrechtovereenkomst/Zakelijke borgtocht d.d. 3 januari 2011 beroept cliënte zich evenwel op verrekening met de vordering van mevrouw [verdachte] op de heer [medeverdachte 2] . Zij wenst door middel van deze verrekening aan haar contractuele verplichtingen jegens Eurocommerce Holding B.V. te voldoen’.
Ook deze handelingen en de overboeking zouden voortkomen uit de verplichtingen die [medeverdachte 2] tegenover verdachte zou hebben uit de VVHV. Uit de bovengenoemde e-mail van de advocaat van [bedrijf 5] in samenhang gezien met de valse overeenkomsten, blijkt voldoende dat het opzet was gericht op het onttrekken van vermogen aan EC Holding.
Met de faillissementen in zicht, was wel duidelijk dat [medeverdachte 2] niet aan zijn verplichtingen zou kunnen voldoen. EC Holding had in ieder geval geen enkel zakelijk belang bij deze overeenkomsten. Integendeel zelfs: zij maakte een aanzienlijk bedrag uit haar toch al schaarse liquide middelen over aan [bedrijf 5] .
Medeplegen
Het hof is van oordeel dat de feiten zoals tenlastegelegd onder 2 en 3 zijn medegepleegd met [medeverdachte 2] Er is sprake van een nauwe en bewuste samenwerking. [medeverdachte 2] zal weliswaar de initiatiefnemer van de handelingen zijn geweest, maar de medewerking van verdachte is essentieel geweest. Zij heeft niet alleen haar handtekening gezet onder de valse overeenkomsten die de onttrekkingen moesten onderbouwen, maar ook de onttrokken goederen op haar bankrekening ontvangen. Zij heeft die bedragen deels contant opgenomen of doorgesluisd naar haar kinderen.

7.Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel – ook in onderdelen – slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 2 primair en 3 primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
2. primair
zij op
één of meertijdstippen
in of omstreeks de periode van 30 december 2010 tot en met 09 oktober 2013, althansin de periode van 30 december 2010 tot en met 17 juli 2014
in de gemeente(n) [gemeente 2] en/of [gemeente 3] en/of (elders)in Nederland, tezamen en in vereniging met [medeverdachte 2] (geb. [geboortedatum] 1953, verder te noemen [medeverdachte 2] )
en/of met één of meer (andere) natuurlijke en/of rechtspersonen, althans alleen, terwijl deze [medeverdachte 2] bij vonnis van de Rechtbank Zutphen van 27 november 2012, in staat van faillissement is verklaard,
(telkens
)ter bedrieglijke verkorting van de rechten van diens schuldeiser
(s
):
a.
lasten (heeft) verdicht en/of (een) bate(n) niet (heeft) verantwoord en/of (een)goed(eren) aan die boedel heeft onttrokken,
en/of
b. ter gelegenheid van het faillissement van die [medeverdachte 2] of op een tijdstip waarop zij, verdachte en/of haar mededader(s) wist(en) dat dat faillissement niet kon worden voorkomen, één of meer van die [medeverdachte 2] schuldeisers op enige wijze heeft/hebben bevoordeeld, en/of
c. enig goed, hetzij om niet, hetzij klaarblijkelijk beneden de waarde, heeft vervreemd,
immers
heeft/hebben verdachte en
/of[medeverdachte 2]
en/of haar (andere) mededader(s)-zakelijk omschreven-:
*** op
of omstreeks30 december 2010,
althans op een tijdstip in genoemde periode -onverplicht
en/of zonder (geldige) titel en/of (ver) beneden de waarde in het economisch verkeer-de woning aan de [adres ] te [plaats 1] voor EUR 1 verkocht
en/of doen verkopenaan de [stichting] en
/of
*** op
of omstreeks23 december 2011
, althans in de bovengenoemde periode-onverplicht en
/ofzonder (geldige) titel- een geldbedrag van EUR 2.500.000 en
/ofop 26 januari 2012,
althans in de genoemde periodeeen geldbedrag van EUR 2.000.000 overgemaakt
/gestort en/of doen overmaken/stortenvanaf de privérekening van die [medeverdachte 2] naar een bankrekening van de [stichting] , en
/of
*** op
één ofmeer tijdstippen in genoemde periode -onverplicht en/of zonder (geldige) titel- één of meer geldbedragen (tot een totaal van EUR 1.080.000) overgemaakt
/gestort en/of doen overmaken/stortennaar
/opeen bankrekening van haar, [verdachte] , en
/of
*** op
of omstreeks29 december 2011,
althans in bovengenoemde periodeeen geldbedrag van EUR 250.000 contant van een bankrekening van die [medeverdachte 2] opgenomen
en/of doen opnemen;
3.
primair
zij op
één of meertijdstippen
in of omstreeks de periode van 01 december 2011 tot en met 05 maart 2014, in ieder gevalin de periode van 13 oktober 2010 tot en met 05 maart 2014
in de gemeente(n) [gemeente 2] en/of [gemeente 3] en/of (elders)in Nederland, tezamen en in vereniging met [medeverdachte 2] (geb. [geboortedatum] 1953 verder te noemen [medeverdachte 2] )
en/of Eurocommerce Holding B.V. (verder te noemen EC Holding) en/of met [bedrijf 5] B.V. (verder te noemen [bedrijf 5] ) en/of met één of meer (andere) natuurlijke en/of rechtspersonen, althans alleen,terwijl EC Holding bij vonnis van de Rechtbank Zwolle-Lelystad van 12 juli 2012, in staat van faillissement is verklaard,
(telkens
)ter bedrieglijke verkorting van de rechten van diens (EC Holding) schuldeiser
(s
):
-
lasten (heeft) verdicht en/of (een) bate(n) niet (heeft) verantwoord en/of (een)goed(eren) aan de boedel heeft onttrokken,
en/of - ter gelegenheid van het/de faillissement(en) van EC Holding of op een tijdstip waarop verdachte en/of haar mededader(s) wist(en) dat het/die faillissement(en) niet kon worden voorkomen, één of meer van de schuldeisers van EC Holding op enige wijze heeft/hebben bevoordeeld, en/of - enig goed hetzij om niet en/of hetzij klaarblijkelijk beneden de waarde heeft vervreemd,
immers
heeft/hebben verdachte en
/ofhaar mededader
(s)-zakelijk omschreven-:
*** op een tijdstip in bovengenoemde periode een geldleningsovereenkomst, gedateerd 04 januari 2011 opgemaakt
en/of doen opmakenwaarin staat vermeld dat EC Holding -zonder zakelijk belang en
/ofzonder zekerheden- een lening verstrekt aan [bedrijf 5] ter hoogte van EUR 2.050.000, en
/of
*** op een tijdstip in bovengenoemde periode een pandrechtsovereenkomst/ zakelijke borgtocht,
gedateerd en/ofgetekend op 03 januari 2011 opgemaakt
en/of doen opmakenen
/ofondertekend
en/of doen ondertekenen, waarin -onder meer- staat vermeld dat EC Holding aan [bedrijf 5] een geldlening verstrekt van EUR 2.050.000 en
/ofdat [medeverdachte 2] erkent een schuld aan haar verdachte [verdachte] te hebben van EUR 2.050.000 gebaseerd op een overeenkomst "VVHV" (Verrekening Verleden Huwelijkse Voorwaarden) blijkens de daarop geplaatste datum ogenschijnlijk gedateerd 28 september 2009 en
/ofdat [medeverdachte 2] erkent de in die VVHV afgesproken bedragen niet tijdig conform afspraak te hebben betaald aan haar, [verdachte] , en
/ofdat EC Holding een pandrecht/zakelijke borgtocht verleent voor een bedrag van EUR 2.050.000 aan haar, [verdachte] , en
/ofdat indien [medeverdachte 2] zijn verplichtingen aan haar, [verdachte] , niet voor 01 december 2013 nakomt automatisch
per
31 december 2013het pandrecht/zakelijk borgtocht zal worden ingeroepen en
/ofna uitoefening van het pandrecht/zakelijke borgtocht EC Holding een vordering ad EUR 2.050.000 heeft op [medeverdachte 2] , en
/of
*** op
of omstreeks04 januari 2011,
althans op een tijdstip in bovengenoemde periodevan de (bank)rekening van EC Holding het geldbedrag van EUR 2.050.000 overgemaakt
/gestort en/of doen overmaken/stortenop de (bank)rekening van [bedrijf 5] .
Voor zover in de (volledige) tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

8.Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het onder 2 primair en 3 primair bewezenverklaarde levert op (telkens):
medeplegen van bedrieglijke bankbreuk, meermalen gepleegd.

9.Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
10.
Oplegging van straf en/of maatregel
Standpunt van het openbaar ministerie
Het gaat om ernstige feiten en om aanzienlijke bedragen die aan de boedel zijn onttrokken. Bij verdachte gaat het in totaal om ten minste een bedrag van € 8,7 miljoen. Het openbaar ministerie heeft richtlijnen en de rechtspraak oriëntatiepunten voor strafeisen en strafoplegging. Beide komen voor deze bedragen uit op een gevangenisstraf voor de duur van meer dan twee jaar. [medeverdachte 2] heeft zijn familieleden meegesleurd in zijn val, maar verdachte heeft ook geen enkel inzicht getoond in het strafbare van haar handelen. Wel moet worden vastgesteld dat de redelijke termijn is overschreden, hoewel de vertraging bepaald niet alleen aan justitie is te wijten. De eerste regiezitting moest worden aangehouden omdat verdachte en medeverdachten zich opnieuw schuldig hadden gemaakt aan strafbare feiten. Bij de strafoplegging kan rekening worden gehouden met een overschrijding van de redelijke termijn met drie jaar. Uitgaande van een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden met een aftrek van vijftien procent voor de overschrijding, dient aan verdachte een gevangenisstraf van 25 maanden te worden opgelegd.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd, mocht het hof toch tot een veroordeling komen, dat de redelijke termijn in hoger beroep met 3 jaar en 9 maanden is overschreden. Als het zwaard
van Damocles hangt haar een gevangenisstraf boven het hoofd, maar ook haar man en kinderen. Dat trekt een zware wissel op het gezin. De zaak is allesoverheersend in het gezin, er wordt niet meer over paarden of het eten gesproken.
Verder dient rekening te worden gehouden met de medische situatie van verdachte. Haar gezondheid is enorm verslechterd. Ze heeft onder meer last van hartritmestoornissen en de angst die daaruit voortkomt, speelt haar regelmatig parten. De perikelen tijdens de zittingen hebben haar fysiek en mentaal verder verzwakt. Desondanks heeft zij de wil getoond om de vragen van het hof te beantwoorden. Een eventueel op te leggen gevangenisstraf zou voor haar rampzalig uitwerken.
Verder is verdachte bij een veroordeling first offender. De ene zaak loopt nog in hoger beroep en de andere zaak moet nog in eerste aanleg (
het hof begrijpt: de [onderzoeksnaam 2] )worden behandeld. (
het hof heeft inmiddels kennis genomen van de vrijspraak in de zaak [onderzoeksnaam 2])
De raadsman heeft verzocht een geheel voorwaardelijke straf op te leggen, al dan niet gecombineerd met een taakstraf.
Oordeel van het hof
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan ernstige faillissementsfraude. Er zijn systematisch grote geldbedragen of kostbare goederen uit EC Holding en het privévermogen gehaald om te voorkomen dat die in handen van de schuldeisers zouden vallen. Daartoe zijn overeenkomsten opgemaakt en door verdachte (mede)ondertekend die de overboekingen en transacties een ogenschijnlijk legale grondslag moesten verlenen.
Verdachte heeft daar welbewust aan meegewerkt en op geen enkel moment de afgelopen tien jaar afstand genomen van de door haar echtgenoot bedachte constructies en malversaties. Integendeel, zij is ook tijdens het strafproces blijven meewerken aan het verbloemen van de werkelijke gang van zaken. Zo bevindt zich bij de door medeverdachte [medeverdachte 2] in hoger beroep ingebrachte stukken (die ook aan het dossier van verdachte zijn toegevoegd) een mede door verdachte ondertekende in 2016 gedateerde verklaring waaruit zou moeten blijken dat een huur-/gebruiksovereenkomst met betrekking tot onder meer een weiland bij het woonhuis te [plaats 1] eind december 2005 zou zijn opgemaakt en mede door haar ondertekend. Dat is aantoonbaar in strijd met de waarheid, nu het lettertype waarin de overeenkomst is opgemaakt pas beschikbaar is gekomen bij het uitbrengen van Microsoft Office 2007, derhalve eind 2006. Dat blijkt uit de verklaring van de als getuige gehoorde ontwerper van het betreffende lettertype. Dat neemt het hof de verdachte kwalijk. Niettemin houdt het hof met deze omstandigheid bij de straftoemeting maar beperkt rekening. Verdachte is immers voor het gebruik van een aantal valse geschriften inmiddels in een aparte procedure veroordeeld. Weliswaar is die veroordeling niet onherroepelijk, maar het hof wil voorkomen dat met betrekking tot deze geschriften in feite een dubbele bestraffing plaats vindt.
Faillissementsfraude schaadt de integriteit van het financiële en economische verkeer. Het leidt ertoe dat bedrijven uitgebreide controlemechanismen moeten opzetten en complianceafdelingen steeds strengere eisen moeten stellen. Het zijn ernstige feiten met grote maatschappelijke gevolgen. De ernst van deze feiten rechtvaardigt oplegging van een vrijheidsbenemende straf van lange duur.
De rechterlijke oriëntatiepunten geven als uitgangspunt bij een benadelingsbedrag van meer dan € 1.000.000,-- een gevangenisstraf van 24 maanden.
Het hof heeft verder gelet op de persoonlijke omstandigheden van verdachte en haar strafblad.
De raadsman heeft aangevoerd en documenten overgelegd waaruit moet blijken dat, naar het hof begrijpt, verdachte detentieongeschikt zou zijn. Het hof ziet in dat wat de raadsman naar voren heeft gebracht geen reden om af te zien van het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. De ernst van de feiten en de proceshouding van verdachte geven het hof ook geen aanleiding om te volstaan met een straf van een andere modaliteit. Het hof neemt wel aan dat de duur van het proces en een dreigende gevangenisstraf slapeloosheid en stress met alle daarbij behorende symptomen heeft veroorzaakt.
Verdachte is niet eerder onherroepelijk veroordeeld. De rechtbank Oost-Brabant heeft verdachte op 20 oktober 2020 veroordeeld ter zake van het medeplegen van valsheid in geschrift, maar tegen die veroordeling is hoger beroep ingesteld. Het hof zal rekening houden met artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht.
Wel wordt de duur van de gevangenisstraf aangepast in verband met de overschrijding van de redelijke termijn. Het hof is met de advocaat-generaal van oordeel dat een deel van de overschrijding kan worden toegerekend aan verdachte en medeverdachten, waarbij wel rekening is gehouden met het feit dat die vertraging deels is ontstaan doordat medeverdachten de procedure van [medeverdachte 2] volgden. Het verloop van de procedure is hierboven omschreven. Een deel van de overschrijding is verder veroorzaakt door de omvang en de complexiteit van de zaak. Al met al gaat het hof uit van een overschrijding van de redelijke termijn met drie jaar.
Alles overwegende acht het hof een gevangenisstraf voor de duur van 21 maanden passend en geboden. Ter compensatie van de overschrijding van de redelijke termijn wordt de duur verminderd met drie maanden. Het hof zal verdachte daarom een gevangenisstraf opleggen voor de duur van 18 maanden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal in beginsel volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 47, 57, 63 en 341 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Wijst af het verzoek tot voortzetting van het onderzoek ter terechtzitting;
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 1 tenlastegelegde.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 2 primair en
3 primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 2 primair en 3 primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
18 (achttien) maanden.
Aldus gewezen door
mr. G. Dam, voorzitter,
mr. N.C. van Lookeren Campagne en mr. P.L.M. van Gorkom, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. N.E. Versloot, griffier,
en op 2 december 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld: HR 9 februari 2010, ECLI:NL:HR:2010:BI4691 (
2.