ECLI:NL:GHARL:2022:10077

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
18 november 2022
Publicatiedatum
23 november 2022
Zaaknummer
200.315.317/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om verlof tot bewijsbeslag op documenten met betrekking tot Covid-19-vaccins

In deze zaak gaat het om een verzoek tot het leggen van bewijsbeslag op fysieke en digitale documenten die zich onder belanghebbenden bevinden. De verzoekers, appellanten, stellen dat de belanghebbenden onrechtmatig hebben gehandeld door informatie over gezondheidsrisico's van Covid-19-vaccins achter te houden. Het verzoek is ingediend bij de voorzieningenrechter, die dit op 31 mei 2022 afwees. De appellanten zijn in hoger beroep gegaan, maar het hof bevestigt de beslissing van de voorzieningenrechter. Het hof oordeelt dat de verzoekers niet hebben aangetoond dat de beslaglegging noodzakelijk is en dat niet voldaan is aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. De appellanten hebben onvoldoende bewijs geleverd dat de belanghebbenden onrechtmatig hebben gehandeld en dat er gegronde vrees bestaat dat relevante documenten verloren gaan. Het hof bekrachtigt de beslissing van de voorzieningenrechter en verklaart de appellanten niet-ontvankelijk in hun verzoek tot bewijsbeslag.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.315.317/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, 183178)
beschikking van 18 november 2022
in de zaak van

1.[appellant1] ,

wonende te [woonplaats1] ,
2.
[appellante2],
wonende te [woonplaats1] ,
3.
[appellant3],
wonende te [woonplaats1] ,
4.
[appellante4],
wonende te [woonplaats2] ,
5.
[appellante5],
wonende te [woonplaats3] ,
6.
[appellante6],
wonende te [woonplaats4] ,
7.
[appellant7],
wonende te [woonplaats4] ,
8.
[appellant8],
wonende te [woonplaats5] ,
9.
[appellante9],
wonende te [woonplaats6] ,
appellanten in hoger beroep,
bij de rechtbank: verzoekers,
hierna:
[appellanten]en
[appellante9],
advocaat: mr. A.G.W. van Kessel, die kantoor houdt te Leeuwarden,
tegen

1.[belanghebbende1] ,

wonende te [woonplaats7] ,
2.
[belanghebbende2],
wonende te [woonplaats8] ,
3.
[belanghebbende3],
wonende te [woonplaats9] ,
4.
[belanghebbende4],
wonende te [woonplaats10] ,
belanghebbenden,
hierna:
[belanghebbenden],
niet opgeroepen in beide instanties.

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

1.1
[appellanten] en [appellante9] zijn met een beroepschrift met producties, ontvangen ter griffie van het hof op 31 augustus 2022, in hoger beroep gekomen van een beschikking die de voorzieningenrechter van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, op 31 mei 2022 heeft gegeven in de verzoekschriftprocedure onder bovenvermeld zaaknummer.
Op 3 november 2022 hebben [appellanten] en [appellante9] het beroepschrift aangepast en aanvullende producties overgelegd.
1.2
De mondelinge behandeling van het beroepschrift heeft plaatsgevonden op
9 november 2022. Namens [appellanten] en [appellante9] is mr. Kessel, vergezeld van mr. P.W.H. Stassen, advocaat te Eindhoven, verschenen. Ter zitting is het beroepschrift nogmaals aangepast, is de zaak toegelicht en zijn vragen van het hof beantwoord.
1.3
In verband met de aard van het geding en de voorliggende verzoeken zijn [belanghebbenden] niet opgeroepen de mondelinge behandeling bij te wonen. Hun is evenmin gelegenheid gegeven een verweerschrift in te dienen. Omdat openbaarheid het belang van een goede rechtspleging ernstig zou schaden, heeft de mondeling behandeling met gesloten deuren plaatsgevonden.
1.4
Ten slotte is uitspraak bepaald.

2.Kern van de zaak en beslissing van het hof

2.1
In het verzoekschrift, ingediend bij de voorzieningenrechter op 28 maart 2022, hebben [appellanten] verlof gevraagd tot het leggen van conservatoir bewijsbeslag op fysieke en/of digitale documenten en andere digitale bestanden met gerechtelijke bewaring ten laste van [belanghebbenden] Naar aanleiding van vragen van de voorzieningenrechter hebben [appellanten] op 11 mei 2022 een aangepast verzoekschrift ingediend, waarbij is verzocht om [appellante9] als verzoekende partij toe te voegen.
2.2
Aan het verzoek hebben [appellanten] ten grondslag gelegd dat [belanghebbenden] onrechtmatig jegens hen hebben gehandeld. Hiertoe hebben zij, samengevat, het volgende gesteld.
De onrechtmatig daad bestaat er uit dat [belanghebbenden] het publiek, waaronder [appellanten] , niet hebben geïnformeerd over de grote (gezondheids)risico’s die zijn verbonden aan toediening van Covid 19-vaccins, terwijl zij toegang hadden tot en kennis hadden over deze informatie. Verzwegen is dat sprake van een wereldwijd medisch experiment met vaccins die genetische modificatie van dna bewerkstelligen, dat ernstige bijwerkingen zijn gerapporteerd en dat de vaccins schadelijke, giftige stoffen bevatten.
[belanghebbenden] hebben ook onrechtmatig gehandeld doordat zij andere belangen dan die van de gezondheid hebben gediend. Volgens [appellanten] is Covid 19 geen ziekte en is SARS-CoV-2 een pseudovirus. Covid 19 is een project dat in 2015 is gestart met financiering van de Wereldbank in opdracht van de VN, de WHO, het WEF, de EU, Klaus Schwab en aan hen gelieerde instellingen en organisaties. Dit project heeft ten doel de huidige wereld van vrije, democratische natiestaten om te zetten (The Great Reset) in een marxistische, totalitaire en technocratische wereldmacht die centraal vanuit de VN wordt aangestuurd (The New World Order). [belanghebbenden] hebben zich door dit project laten sturen en misbruiken daarmee hun positie ten koste van de gezondheid van het publiek, waaronder [appellanten]
stellen dat zij als gevolg van het handelen van [belanghebbenden] schade hebben geleden. De schade die zich heeft voorgedaan betreft een verslechterde gezondheidstoestand, fysiek en psychisch lijden en kosten om hun recht te halen.
Te verwachten is dat [appellanten] in een jegens [belanghebbenden] te entameren procedure bewijs zullen moeten leveren van de stelling dat sprake is van onrechtmatig handelen. Gelet hierop verzoeken zij om verlof voor het ten laste van [belanghebbenden] doen leggen van conservatoir bewijsbeslag op de in het verzoekschrift bedoelde bescheiden.
2.3
Bij de bestreden beschikking heeft de voorzieningenrechter [appellante9] niet-ontvankelijk verklaard in het verzoek en aan de overige verzoekers het gevraagde verlof geweigerd. Aan de weigering van het verlof heeft de voorzieningenrechter als motivering ten grondslag gelegd dat niet is voldaan aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. De noodzaak van het bewijsbeslag - in het licht van de door [appellanten] voorgenomen vordering jegens [belanghebbenden] - is onvoldoende aannemelijk gemaakt. [appellanten] menen dat zij met de in het verzoekschrift gegeven toelichting en bijgevoegde producties al voldoende hebben aangetoond dat [belanghebbenden] over de juiste informatie moeten hebben beschikt en dus dat sprake is van onrechtmatig handelen. Reden waarom de inzet van een zo ingrijpend dwangmiddel als het bewijsbeslag niet gerechtvaardigd is. Ook hebben [appellanten] onvoldoende aannemelijk gemaakt dat eventuele bewijsvoering niet op andere, minder bezwarende wijze kan plaatsvinden, zoals door middel van een (voorlopig) getuigenverhoor, aldus de voorzieningenrechter.
2.4
Tegen deze beslissingen en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komen [appellanten] en [appellante9] op met drie grieven. Het beroepschrift strekt ertoe dat het hof de bestreden beschikking zal vernietigen en alsnog, uitvoerbaar bij voorraad, [appellante9] ontvankelijk zal verklaren in haar verzoek en de verzoeken van [appellanten] en [appellante9] zoals in eerste aanleg gedaan volledig zal toewijzen.
2.5
Het hof zal oordelen dat de voorzieningenrechter terecht [appellante9] niet-ontvankelijk heeft verklaard en het verzoek van [appellanten] heeft afgewezen. [appellante9] is daarmee ook in haar hoger beroep niet-ontvankelijk en het verzoek van [appellanten] is ook in hoger beroep niet toewijsbaar.

3.De beoordeling in hoger beroep

3.1
Grief 1 heeft een inleidend karakter zonder zelfstandige, los van grief 2 en/of grief 3 staande grond voor het hoger beroep. Het hof zal hetgeen in grief 1 is aangevoerd daarom betrekken bij zijn beoordeling van de grieven 2 en 3.
[appellante9] niet-ontvankelijk
3.2
Grief 2 richt zich in samenhang met grief 1 tegen de beslissing van de voorzieningenrechter om [appellante9] niet als verzoekster in de procedure toe te voegen.
3.3
Deze grief faalt. De aanlegger bepaalt door het verzoekschrift wie in een procedure partij zijn. In een lopende procedure is het in beginsel niet toegestaan een nieuwe partij aan de kant van verzoekers te introduceren. Een reden om op dit uitgangspunt een uitzondering te maken doet zich in dit geval niet voor. [appellante9] heeft bepleit dat zij mocht vertrouwen in haar verzoek te worden ontvangen vanwege de inhoud van een overleg met de griffie over het procesverloop en het alsnog aan de rechter voorleggen van een verzoekschrift waarin [appellante9] als verzoekster werd genoemd. Voor het hof is niet goed controleerbaar wat de precieze inhoud van het overleg met de griffie is geweest. Zelfs echter indien de griffie zou hebben gesuggereerd in deze lopende procedure een aangepast verzoekschrift in te dienen, dan nog kan dit in beginsel niet tot gevolg hebben dat de rechter die oordeelt over de zaak voorbij gaat aan de omstandigheid dat er geen rechtsingang bestond voor [appellante9] om als partij deel te gaan nemen in de al lopende procedure. [appellante9] was en is niet-ontvankelijk om als verzoekster deel te nemen in de reeds aanhangige verzoekschriftprocedure. Dat laat onverlet dat [appellante9] te allen tijde een eigen verzoekschrift kan indienen.
3.4
Voor zover [appellanten] in dit verband bedoeld hebben zich te beroepen op artikel 217 Rv, dat de mogelijkheid van voeging of tussenkomst regelt, baat dat beroep hen niet. Deze bepaling geldt voor de dagvaardingsprocedure en is niet van overeenkomstige toepassing op de verzoekschriftprocedure [1] .
Toetsingsmaatstaf bewijsbeslag
3.5
Grief 3 komt er in samenhang met grief 1 op neer dat ten onrechte is geoordeeld dat het verzoek niet voldoet aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. Bij de beoordeling van deze grieven neemt het hof op basis van jurisprudentie van de Hoge Raad over het bewijsbeslag [2] het volgende tot uitgangspunt.
3.6
Een bewijsbeslag zoals hier verzocht is in beginsel mogelijk op grond van het bepaalde in de artikelen 730 en 843a Rv. Dit betekent dat de beslaglegging slechts kan plaatsvinden onder de in artikel 843a Rv gestelde voorwaarden.
Aan de stelplicht van degene die verlof vraagt om bewijsbeslag te leggen, worden hoge eisen gesteld. Dat geldt in het bijzonder indien verlof wordt gevraagd om beslag te mogen leggen in woningen, zoals hier het geval is. De beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit dienen in acht te worden genomen. De verzoeker dient zijn belang bij de beslaglegging voldoende aannemelijk te maken, alsmede feiten en omstandigheden waaruit volgt dat de beslaglegging met het oog daarop noodzakelijk is. Daartoe is nodig dat gegronde vrees bestaat dat de betrokken bescheiden anders worden weggemaakt of verloren gaan, en dat de beoogde bewijsvoering niet op andere, voor de beslagene minder ingrijpende wijze kan plaatsvinden.
Het verzochte bewijsbeslag van [appellanten]
3.7
Het verzochte bewijsbeslag heeft betrekking op alle private en digitale gegevensdragers (computers, laptops, USB-sticks, notebooks, smartphones) die zich onder [belanghebbenden] , zowel in privé en als zakelijk, bevinden. De te beslagen bescheiden zien op (i) al het zakelijke en privémateriaal met betrekking tot geschriften, wetenschappelijke stukken, e-mails, Apps, opdrachtbevestigingen en/of andere computerbestanden in de Cloud, (ii) uit de periode 2014 tot heden, (iii) waarin de in het verzoekschrift genoemde zoek/trefwoorden voorkomen. De lijst met zoek-/trefwoorden, waaronder “Great Reset, New World Order, COVID-19, SRAS-CoV-2, 5G”, diverse instellingen/organisaties, personen en medische termen alsmede de term “magnetisme”, beslaat een zevental bladzijden en is zeer algemeen van aard.
In aanvulling op de inhoud van het beroepschrift en het verzoekschrift is ter zitting in hoger beroep toegelicht dat [appellanten] verwachten dat door het bewijsbeslag bewijsmiddelen beschikbaar komen die de opzettelijkheid of de persoonlijke verwijtbaarheid en de ernst van het handelen van [belanghebbenden] kunnen aantonen.
3.8
Naar het oordeel van het hof hebben [appellanten] niet aannemelijk weten te maken dat de beslaglegging noodzakelijk is om aan hun belangen tegemoet te komen. In het verzoekschrift en het beroepschrift hebben [appellanten] al zeer uitgebreid en tot in detail de gang van zaken geschetst rond - kort gezegd - het handelen van [belanghebbenden] Daarbij verwijzen [appellanten] naar een groot aantal producties (109 in totaal), waarmee in ieder geval in hun ogen overtuigend kan worden aangetoond dat [belanghebbenden] over de juiste informatie hebben beschikt. Gelet hierop beschikken [appellanten] over voldoende gegevens om het bestaan van de door hen gestelde vordering uit hoofde van onrechtmatige daad te onderbouwen. Een voldoende onderbouwing waarom zij er desondanks belang bij hebben beslag te leggen op alle zakelijke en privé bescheiden van [belanghebbenden] , waarop een veelheid van zoek-/trefwoorden wordt losgelaten over een aanzienlijke periode, ontbreekt. [appellanten] volstaan met de stelling dat zij met de informatie uit de bescheiden opzettelijkheid of persoonlijke verwijtbaarheid en de ernst van het handelen kúnnen onderbouwen. Zij verwachten dat dergelijke bewijsmiddelen uit de beslagen bescheiden beschikbaar komen.
Daargelaten dat [appellanten] zelf menen dat de gegevens die zij nu al voorhanden hebben reeds een vordering in de hoofdzaak kunnen onderbouwen, is deze verwachting ook niet genoeg om een zo verstrekkende beslaglegging als het onderhavige op dit moment te rechtvaardigen. Aan de hoge eisen die de Hoge Raad stelt aan de stelplicht voor bewijsbeslag is dus niet voldaan.
3.9
Verder is de gegronde vrees dat relevante bescheiden, als die er zijn, zonder bewijsbeslag zouden verdwijnen en de stelling dat de beoogde bewijsvoering niet op andere, voor de beslagenen minder ingrijpende wijze kan plaatsvinden, onvoldoende onderbouwd. Het hof overweegt daartoe als volgt.
[appellanten] betogen dat de aanduiding ‘verduistering’ samenvalt met ‘iets niet aan het daglicht brengen’ en dat daarvan in dit geval sprake is. Het hof volgt [appellanten] daarin niet. Uit de uitspraak van de Hoge Raad van 19 februari 2021 [3] volgt dat ‘gegronde vrees voor verduistering’ ziet op het opzettelijk wegmaken van de in beslag te nemen bescheiden of op het verloren gaan van de bescheiden. [appellanten] hebben geen concrete feiten en/of omstandigheden aangevoerd dat en waarom van het een of het ander sprake zou zijn. Dat [belanghebbenden] privécommunicatie-middelen zouden hebben gebruikt voor hun werk en dat (van overheidswege) verzoeken tot vrijgeven van informatie worden geweigerd of slechts met grotendeels zwartgelakte verstrekking van documenten worden gehonoreerd, brengt in ieder geval nog niet mee dat een ingrijpend dwangmiddel als het verzochte bewijsbeslag daardoor reeds nodig en gerechtvaardigd is.
Wat betreft de alternatieve, minder ingrijpende bewijsvoering suggereren [appellanten] dat [belanghebbenden] daaraan vanwege de aard van het verweten handelen en de maatschappelijke impact daarvan geen medewerking zullen verlenen. Het hof ziet echter geen enkele aanleiding om aan te nemen dat [belanghebbenden] in een (voorlopig) getuigenverhoor geen, onvolledige en/of leugenachtige getuigenverklaringen zullen afleggen, indien zij onder ede worden gehoord. Evenmin bestaat grond om er aan te twijfelen dat [belanghebbenden] medewerking zullen verlenen aan op wet- en regelgeving gebaseerde verzoeken om afgifte of inzage van informatie. [appellanten] hebben ter zake van [belanghebbenden] geen concrete feiten en omstandigheden aangevoerd die kunnen leiden tot een ander oordeel op dit punt.
3.1
Alles afwegende luidt de conclusie dat de gewenste beslaglegging niet voldoet aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit en dat redelijkerwijs kan worden aangenomen dat een behoorlijke rechtsbedeling voor [appellanten] bij de huidige stand van zaken ook zonder de verzochte beslaglegging gewaarborgd is. Het verlof komt op dit moment niet voor toewijzing in aanmerking.

4.De slotsom

De grieven falen. De bestreden beschikking zal worden bekrachtigd. Voor een proceskostenveroordeling ziet het hof geen aanleiding.

5.De beslissing

Het hof:
verklaart [appellante9] niet-ontvankelijk in haar hoger beroep;
bekrachtigt de beschikking van de voorzieningenrechter van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 31 mei 2022.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M. Willemse, G. van Rijssen en J. Smit en is door de rolraadsheer, in tegenwoordigheid van de griffier, in het openbaar uitgesproken op
18 november 2022.

Voetnoten

1.Hoge Raad 24 december 2021, ECLI:NL:HR:2021:1967.
2.Hoge Raad 13 september 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ9958, en Hoge Raad 19 februari 2021, ECLI:NL:HR:2021:273.
3.Hoge Raad 19 februari 2021, ECLI:NL:HR:2021:273.