In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 12 oktober 2021 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende B.V. tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De zaak betreft de waardevaststelling van een winkelpand onder de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ). De heffingsambtenaar van de gemeente Amersfoort had de waarde van het pand vastgesteld op € 686.000 per 1 januari 2018, wat leidde tot een aanslag onroerendezaakbelasting van € 1.881,01. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen deze beschikking, maar de heffingsambtenaar handhaafde zijn besluit. De rechtbank verklaarde het beroep van belanghebbende ongegrond, waarna belanghebbende in hoger beroep ging.
Tijdens de zitting op 22 september 2021, die via beeldbellen plaatsvond, is de zaak behandeld. Belanghebbende stelde dat het eigen huurcijfer van € 51.000, verhoogd met inflatie, een waarde van € 577.000 rechtvaardigde. De heffingsambtenaar betwistte dit en concludeerde tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank. Het Hof oordeelde dat het eigen huurcijfer niet bruikbaar was voor de waardebepaling, omdat het niet was gebaseerd op actuele marktomstandigheden en de huurprijs lager was dan wat bij een marktconforme aanbieding zou zijn gerealiseerd. Het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. Er werd geen griffierecht of proceskostenvergoeding toegewezen.