In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 5 oktober 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over een geschil tussen een appellant en ING Bank N.V. De appellant had een hypothecaire geldlening afgesloten met ING Bank, maar stelde dat de bank onvoldoende onderzoek had gedaan naar de bestendigheid van zijn inkomen en dat van zijn overleden echtgenote ten tijde van de aanvraag. De appellant had een klacht ingediend bij de Geschillencommissie Financiële Dienstverlening Kifid, die zijn klachten afwees. De Commissie van Beroep handhaafde deze beslissing, maar de appellant ging in hoger beroep.
Het hof oordeelde dat de bindende adviezen van de Geschillencommissie en de Commissie van Beroep vernietigbaar waren, omdat de inhoud en de wijze van totstandkoming niet aan de maatstaven van redelijkheid en billijkheid voldeden. Het hof concludeerde dat de bank niet had voldaan aan haar zorgplicht, omdat zij de appellant niet had gewaarschuwd voor het risico van overlijden van zijn echtgenote, wat leidde tot het verlies van inkomen en de onmogelijkheid om de hypotheeklasten te voldoen. Het hof vernietigde de eerdere beslissingen en wees de vorderingen van de appellant voor het overige af, waarbij het hof de appellant in de kosten van het hoger beroep veroordeelde.
De uitspraak benadrukt de zorgplicht van banken bij het verstrekken van hypothecaire leningen en de noodzaak om consumenten adequaat te informeren over de risico's van overkreditering en inkomensbestendigheid. Het hof stelde vast dat de appellant onvoldoende concrete feiten had aangedragen om aan te tonen dat de bank haar verplichtingen had geschonden, wat leidde tot de afwijzing van de meeste vorderingen.