ECLI:NL:GHARL:2021:9318

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
5 oktober 2021
Publicatiedatum
5 oktober 2021
Zaaknummer
200.284.423
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van pachtovereenkomsten en winstafdracht in agrarische context

In deze zaak gaat het om de ontbinding van twee pachtovereenkomsten tussen een echtpaar, hierna aangeduid als de verpachters, en de pachter. De verpachters vorderen ontbinding van de overeenkomsten op basis van vermeende tekortkomingen van de pachter, waaronder het onderverpachten van de grond en het niet voldoen aan de eisen van bedrijfsmatige landbouw. De pachter pacht in totaal ongeveer 5 hectare grond van de verpachters en heeft in de jaren 2018 en 2019 verschillende gewassen geteeld, maar de verpachters stellen dat hij de grond niet op de juiste wijze beheert.

Het hof oordeelt dat er in het teeltjaar 2018 inderdaad een tekortkoming is vastgesteld, maar dat deze tekortkoming niet voldoende is om de ontbinding van de pachtovereenkomsten te rechtvaardigen. De verpachters hebben onvoldoende bewijs geleverd voor hun stellingen over de onderverpachting en de verwaarlozing van de grond. De pachter heeft wel degelijk aangetoond dat hij de grond persoonlijk heeft gebruikt en dat er sprake is van een agrarisch bedrijf. De vordering tot winstafdracht van de verpachters wordt afgewezen, omdat zij niet hebben aangetoond dat er schade is geleden door de vermeende tekortkomingen van de pachter.

Het hof bekrachtigt het vonnis van de pachtkamer en wijst de vorderingen van de verpachters af. De proceskosten worden toegewezen aan de pachter, aangezien het echtpaar in het ongelijk is gesteld. De uitspraak benadrukt het belang van voldoende bewijsvoering in geschillen over pacht en de verantwoordelijkheden van zowel verpachters als pachters in de agrarische sector.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.284.423
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, 8023495)
arrest van de pachtkamer van 5 oktober 2021
in de zaak van

1.[verpachter 1]2. [verpachter 2] ,

beiden wonende te [woonplaats] ,
appellanten,
in eerste aanleg: eisers,
hierna samen: het echtpaar [verpachters] en afzonderlijk [verpachter 1] en [verpachter 2] ,
advocaat: mr. P. Stehouwer,
tegen:
[pachter],
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna: [pachter] ,
advocaat: mr. A. Kroondijk.

1.Kern van de zaak en de beslissing

1.1
[pachter] pacht in totaal ongeveer 5 ha van het echtpaar [verpachters] . Ze willen de beide pachtovereenkomsten laten ontbinden omdat [pachter] de grond volgens hen onderverpacht voor aardappelteelt en kolenteelt en het land vol onkruid staat. Van bedrijfsmatige landbouw is volgens hen geen sprake. Verder vordert het echtpaar [verpachters] winstafdracht.
1.2
Het hof neemt een tekortkoming aan voor het teeltjaar 2018, andere tekortkomingen niet. Er is onvoldoende aangevoerd om [pachter] te veroordelen tot winstafdracht. De vastgestelde tekortkoming rechtvaardigt verder de ontbinding van de pachtovereenkomsten niet. Omdat de pachtkamer de vorderingen ook had afgewezen, bekrachtigt het hof het vonnis van 28 april 2020.
1.3
Hierna legt het hof zijn oordeel uit. Eerst vermeldt het hof nog wat er in de procedure in hoger beroep is gebeurd.

2.Het procesverloop tot nu toe

2.1
Het hof heeft op 11 mei 2021 een tussenarrest gewezen. Daarin heeft het hof het procesverloop tot dan toe beschreven en een zitting aangekondigd. Bovendien heeft het hof aan [pachter] gevraagd om stukken over te leggen, wat hij heeft gedaan. Die stukken maken deel uit van het procesdossier.
2.2
Op 16 september 2021 heeft de zitting plaatsgevonden waarvan een verslag is gemaakt. Aan het eind van de zitting heeft het hof arrest bepaald.

3.De beoordeling van het hoger beroep

Inleiding

3.1
[verpachter 1] is eigenaar van een perceel bouwland gelegen aan en nabij de [adres 1] onder [plaats] , kadastraal bekend gemeente [gemeente] , sectie […] , nummer […] , totaal groot 1.02.40 ha dat aan [pachter] is verpacht. [verpachter 2] is eigenaar van twee percelen bouwland gelegen aan en nabij de [adres 1] en [adres 2] onder [plaats] , kadastraal bekend gemeente [gemeente] , sectie […] , nummers […] en […] , totaal groot 4.29.80 ha. Ook deze twee percelen zijn aan [pachter] verpacht.
3.2
[verpachter 1] en [pachter] zijn familie van elkaar. De vader van [pachter] is de broer van [verpachter 1] . Vroeger werkten zij samen in de vof Akkerbouw [naam vof] . Deze is via een arbitragevonnis in 2009 ontbonden. Daarbij zijn de pachtrechten op de ruim 5 ha die in eigendom toebehoren aan het echtpaar [verpachters] toegedeeld aan [pachter] .
3.3
[pachter] heeft op twee bedrijfslocaties in [plaats] een akkerbouwbedrijf en een vleesveehouderij. In totaal beschikt hij over gemiddeld 135 ha. Gemiddeld 22 ha daarvan verpacht hij jaarlijks aan [teler 1] die bloemkoolteler is. Verder werkt [pachter] samen met [teler 2] in de pootaardappelteelt. [verpachter 1] en zijn zoon exploiteren een akkerbouwbedrijf in [plaats] .
Verwijten aan [pachter]
3.4
Het hof begrijpt dat [verpachter 1] en [verpachter 2] hun stellingen, belangen en vorderingen ten aanzien van beide pachtovereenkomsten gezamenlijk willen laten beoordelen. Zij verwijten [pachter] dat hij zijn akkerbouwbedrijf niet meer uitoefent en alleen hobbymatig vleesvee houdt. Hij heeft in 2018 de pachtgrond onderverpacht aan [teler 2] voor de bieten- en aardappelteelt en in 2019 aan [teler 1] voor kolenteelt. Ook onderhoudt hij het gepachte slecht. Beide pachtovereenkomsten moeten daarom worden ontbonden volgens het echtpaar [verpachters] .
3.5
Op de verpachter die ontbinding vordert, rust de stelplicht en, bij betwisting, de bewijslast van zijn stelling dat geen sprake is van bedrijfsmatige landbouw of dat de pachter tekortschiet omdat de pachter het gepachte niet meer persoonlijk gebruikt of onderverpacht. Dat neemt niet weg dat als daaraan getwijfeld kan worden de pachter gehouden kan zijn om ter motivering van zijn betwisting van de stellingen van de verpachter met feitelijke gegevens te komen om de verpachter aanknopingspunten voor te geven om te voldoen aan zijn stelplicht en bewijslast. Het is immers bij uitstek de pachter die inzicht heeft in en toegang heeft tot gegevens met betrekking tot de bedrijfsvoering, waaronder jaarrekeningen, de overige administratie met de daarbij horende gegevensdragers en gecombineerde opgaven. Hieruit vloeit niet zonder meer geen plicht voor de pachter voort om alle facturen, aan/verkoopbewijzen en dergelijke in het geding te brengen, zoals het echtpaar [verpachters] blijkbaar meent.
3.6
[pachter] heeft jaarrekeningen en gecombineerde opgaven van de laatste jaren aan het hof en de wederpartij gestuurd. Verder heeft hij onder meer facturen van loonwerkers, aankoopfacturen en contracten overgelegd. Op basis daarvan heeft het echtpaar [verpachters] , ook tijdens de zitting, zijn stellingen aangevuld. [pachter] heeft uitleg gegeven over zijn bedrijfsvoering en samenwerking met [teler 1] en [teler 2] . De jaarrekeningen en gecombineerde opgaven sporen niet steeds met elkaar en daarvoor heeft [pachter] tijdens de zitting een verklaring gegeven. Het hof gaat hierna in op de verschillende verwijten.
Teeltjaar 2018
3.7
[pachter] heeft in 2018 de gepachte percelen in de gecombineerde opgave opgegeven voor suikerbieten (3,07 ha) en aardappels (2,09 ha). Volgens het echtpaar [verpachters] was het [teler 2] die de bieten en aardappels teelde en heeft [pachter] het gebruik van het gepachte aan hem afgestaan.
3.8
Wat de bieten betreft heeft de pachtkamer in eerste aanleg aangenomen dat [pachter] die voor eigen rekening en risico heeft geteeld. De pachtkamer heeft daarbij verwezen naar de op zijn verzoek in het geding gebrachte stukken en het verweer van [pachter] . In hoger beroep heeft het echtpaar [verpachters] geen nieuwe of andere stellingen ingenomen of stukken in het geding gebracht om zijn stelling dat het in feite [teler 2] was die de risico’s van de bietenteelt droeg, nader toe te lichten. Wat de bieten betreft, is dus onvoldoende (nader) gesteld dat geen sprake was van persoonlijk gebruik van het gepachte en/of sprake was van onderverpachting. Aan bewijslevering komt het hof niet toe.
3.9
Pootaardappelen dienen tijdens de teelt gekeurd worden door de Nederlandse algemene keuringsdienst voor zaaizaad en pootgoed van landbouwgewassen (NAK). Het pootgoed voor pootaardappelen komt in Nederland voornamelijk van HZPC; HZPC bepaalt waar welk ras geteeld wordt en sluit daarvoor poolcontracten met telers. Voor het deel van het gepachte waarop in 2018 (poot)aardappelen zijn geteeld, stond volgens het echtpaar [verpachters] het perceel op naam van [teler 2] op de NAK-lijst voor de keuring. [pachter] stond in 2018 niet op de NAK-lijst. [teler 2] teelt volgens het echtpaar [verpachters] alleen voor zichzelf en bovendien had [pachter] bij de HZPC ook al geen aardappelen geregistreerd. Zij hebben dat in eerste aanleg onderbouwd met een brief van de NAK waaruit volgt dat [pachter] in 2018 20 are had aangemeld en [teler 2] 90 are, beiden op perceel ‘ [naam perceel.] ” wat onderdeel van het gepachte is. Daarnaast hebben zij een mail van HZPC overgelegd waarin staat dat [pachter] voor het laatst in 2017 een poolcontract met HZPC heeft gehad [1] . Naast 0,9 ha pootgoed had [teler 2] volgens het echtpaar [verpachters] 1,33 ha stammen op het gepachte, waarmee [teler 2] in totaal 2,23 ha aardappelen teelde. In hoger beroep heeft het echtpaar [verpachters] verder toegelicht waarom een risicoverdeling bij de teelt van aardappelen onwaarschijnlijk en wat de regelgeving betreft zelfs onmogelijk is.
3.1
[pachter] voert daartegen aan dat hij met [teler 2] de afspraak had dat [pachter] de pootaardappelen van half april tot 1 juni 2018 voor zijn rekening en risico teelde en dat [teler 2] daarna de teelt zou overnemen. [pachter] heeft een factuur overgelegd van 31 mei 2018 waarbij [teler 2] teeltwerkzaamheden voor (voornamelijk) pootaardappelen in rekening brengt, waaronder het plantmateriaal, en een factuur van 29 juni 2018 waarbij [teler 2] onder meer pootaardappelen van [pachter] koopt. Een steekhoudende verklaring hoe de constructie van de risico-overdracht per 1 juni 2018 met de regels die gelden voor deze teelt mogelijk is, zonder dat [pachter] in 2018 beschikte over de rechten om pootaardappelen te telen, heeft [pachter] niet voldoende gegeven. Verder heeft hij de afspraak met [teler 2] en de verdere gang van zaken onvoldoende feitelijk toegelicht; op de zitting kwam eerder het beeld naar voren dat [teler 2] de grond in onderpacht heeft gehad. De financiële afwikkeling met [teler 2] is het hof niet duidelijk geworden, terwijl het echtpaar [verpachters] op basis van de facturen heeft berekend dat [teler 2] per saldo € 3.200 per hectare heeft betaald voor aardappelland. Op basis van dit alles oordeelt het hof dat [pachter] in 2018 het gebruik van een deel (2,09 ha) van het gepachte (overwegend) aan [teler 2] heeft overgelaten. Dat levert een tekortkoming op.
Teeltjaar 2019
3.11
[pachter] heeft het gepachte in dit jaar opgegeven voor bloemkool (3,07 ha) en witte kool (2,09 ha). Volgens het echtpaar [verpachters] was [teler 1] feitelijk de teler die het risico voor deze teelt droeg. [pachter] heeft het volgende aangevoerd en ter zitting toegelicht. Hij had vanaf 2019 een samenwerkingsovereenkomst met [teler 1] voor de teelt van witte kool en bloemkool op het gepachte. Het hof begrijpt dat deze afspraak bestond naast de afspraak dat [teler 1] jaarlijks ongeveer 22 ha grond voor bloemkool van [pachter] kon pachten, grond waarvan [pachter] de eigendom had. [pachter] wilde witte kool gaan telen om te verkopen in zijn boerderijwinkel. De prijzen voor de witte kool waren vóór 2019 namelijk erg goed. Hij heeft met [teler 1] afgesproken om op het gepachte witte kool en bloemkool te gaan telen, waarbij [teler 1] vanaf 1 juni 2019 de teelt zou kunnen kopen. Het moment van de koop en de prijs hingen volgens [pachter] af van wat de markt zou doen. Omdat 2019 geen goed kooljaar bleek, hebben [pachter] en [teler 1] de kolenoogst van het gepachte in de winter verrekend met de pacht en de opslag van de bloemkolen van [teler 1] die op de eigen grond van [pachter] waren geteeld. Daarna heeft [pachter] afgezien van de teelt van kool voor zichzelf.
3.12
Hiertegenover heeft het echtpaar [verpachters] onvoldoende ingebracht terwijl op hen de stelplicht, en bij betwisting, de bewijslast rust dat het anders is gegaan. Omdat er geen voldoende nadere stellingen zijn ingenomen, komt het hof niet aan bewijslevering toe. Voor het teeltjaar 2019 neemt het hof dus geen tekortkoming aan.
3.13
In teeltjaar 2020 heeft [pachter] een deel van het gepachte ingezaaid met gras en klaver en op ander deel (3,07 ha) (poot)aardappelen op eigen naam geteeld. Hij heeft dat opgegeven bij de NAK en heeft voor deze aardappelen een poolcontract bij HZPC afgesloten. Dat deze teelt niet voor zijn rekening en risico is gekomen heeft het echtpaar [verpachters] wel aangevoerd, maar niet voldoende toegelicht. De gestelde verpachting van eigen grond van [pachter] aan [teler 2] voor aardappelteelt is daarvoor onvoldoende. Voor zover zij al een tekortkoming voor het teeltjaar 2020 hebben willen stellen, passeert het hof die stelling.
Bedrijfsmatige landbouw
3.14
Verder voert het echtpaar [verpachters] aan dat [pachter] feitelijk vooral met zijn vleesvee bezig is en niet of nauwelijks meer met de akkerbouwtak. Hij heeft machines verkocht en laat alles aan derden over. Die (betwiste) stellingen zijn echter niet voldoende om aan te kunnen nemen dat [pachter] geen agrarische onderneming meer heeft. Het hof begrijpt uit de gecombineerde opgaven en de toelichtingen van [pachter] dat het gemengde bedrijf rond 100 stuks vleesvee heeft, een boerderijwinkel en 135 ha grond voor akkerbouw die deels door derden wordt beteeld. De jaarrekeningen laten zien dat het bedrijf winstgevend is. Er vinden investeringen plaats. Dat en waarom geen sprake is van bedrijfsmatige landbouw heeft het echtpaar [verpachters] dan ook onvoldoende toegelicht. De omstandigheid dat er verschuivingen in het bedrijf plaatsvinden (van akkerbouw naar vleesvee) is daarvoor in elk geval niet voldoende. Waarom van het echtpaar [verpachters] in verband met die verschuiving niet gevergd kan worden dat zij 5 ha aan [pachter] blijven verpachten, hebben zij evenmin voldoende toegelicht.
Verwaarlozing van het land
3.15
Het echtpaar [verpachters] heeft foto’s in het geding gebracht waarop onkruid is te zien. De aanwezigheid van onkruid is echter niet voldoende om aan te kunnen nemen dat het gepachte is verwaarloosd of veronkruid. Dat er sporen op het land staan na de kolenoogst in het najaar is ook niet ongebruikelijk. De voor de zitting opgestuurde foto’s van dit voorjaar laten kamille zien. Die is opgeschoten nadat [pachter] de grond had ingezaaid met grasklaver. Hij heeft toegelicht dat hij de kamille niet eerder kon bestrijden omdat hij anders het ingezaaide gras kapot zou rijden. Het echtpaar [verpachters] heeft onvoldoende concreet gemaakt dat er daadwerkelijk aaltjes en/of hardnekkig onkruiden in de grond aanwezig zijn, zodat op dit punt geen tekortkoming kan worden aangenomen.
Winstafdracht
3.16
Het echtpaar [verpachters] heeft winstafdracht gevorderd op de voet van artikel 6:104 BW, welke vordering het echtpaar in hoger beroep heeft vermeerderd tot een bedrag van in totaal € 13.644. Omdat het hof een tekortkoming in 2018 heeft aangenomen, bestaat er in beginsel een grondslag voor deze schadevordering.
3.17
De Hoge Raad overwoog in zijn arrest over verboden onderhuur van 18 juni 2010 [2] dat de rechter in een situatie van verboden onderverhuur een discretionaire bevoegdheid (niet de verplichting) heeft om, ingeval schadevergoeding is gevorderd, de schade te begroten op het bedrag van de door de verboden onderverhuur genoten winst of op een gedeelte daarvan. Daarvoor is niet noodzakelijk dat door de benadeelde (verhuurder) concreet nadeel wordt aangetoond; voldoende is dat de aanwezigheid van enige (vorm van) schade aannemelijk is. De rechter kan niet tot toepassing van art. 6:104 BW overgaan, indien de aangesprokene (de huurder) aannemelijk maakt dat door de gedragingen waarvoor hij aansprakelijk gesteld wordt, geen schade kan zijn ontstaan. Enige schade moet dus aannemelijk zijn; concreet nadeel hoeft niet te worden aangetoond. Vanwege het niet-punitieve karakter van art. 6:104 BW past de rechter verder in zoverre terughoudendheid dat waar het behaalde voordeel de vermoedelijke omvang van de schade aanmerkelijk te boven gaat, de schade in beginsel wordt begroot op een gedeelte van de winst. De in art. 6:104 BW bedoelde winst hoeft geen betrekking te hebben op de winst die de benadeelde zelf had kunnen realiseren; in het algemeen kan niet de eis worden gesteld dat de op te leggen schadevergoeding in een reële verhouding staat tot de daadwerkelijk geleden schade.
3.18
Wat bij verboden onderhuur geldt, geldt naar het oordeel van het hof ook voor de verboden onderverpachting. Enige vorm van schade moet aannemelijk zijn. Voor toepassing van de discretionaire bevoegdheid om de schade in het kader van artikel 6:104 BW vast te stellen heeft het echtpaar [verpachters] de aannemelijkheid van schade echter niet toegelicht. Het hof zal de vordering dan ook afwijzen.
Ontbinding van de pachtovereenkomsten, tenzij-bepaling
3.19
Het komt erop neer dat [pachter] in het teeltjaar 2018 het gebruik van een deel van het gepachte heeft afgestaan aan [teler 2] en aan hem heeft onderverpacht. Daarvoor en daarna moet het ervoor worden gehouden dat [pachter] het gepachte persoonlijk heeft gebruikt. Andere tekortkomingen zijn niet komen vast te staan.
3.2
Elke tekortkoming kan leiden tot een ontbinding, maar [pachter] heeft gevraagd om de tenzij-bepaling van artikel 6:265 BW toe te passen [3] . Het hof ziet daar aanleiding voor. Daarbij betrekt het hof de volgende feiten en omstandigheden. Het echtpaar [verpachters] kan nog steeds moeilijk leven met het feit dat [pachter] bij de ontvlechting van de vennootschap onder firma in 2009 de pachtrechten heeft gekregen van hun percelen. Zij vinden [pachter] slechter boeren dan zijzelf doen. Het echtpaar wil de percelen pachtvrij krijgen zodat ze de grond kunnen ruilen of verkopen en in [plaats] , waar het bedrijf van hun zoon zit, meer land kunnen kopen als de gelegenheid zich voordoet. Aan de kant van [pachter] geldt dat hij te ver is gegaan in de samenwerking met [teler 2] . De fout die hij in 2018 heeft gemaakt is ernstig, maar eenmalig en betreft ongeveer de helft van het gepachte dat in totaal 5 ha groot is. Het gepachte heeft [pachter] nu ingezaaid met een grasklavermengsel voor zijn vleesvee, ook om te voorkomen dat het echtpaar [verpachters] kritiek kan hebben op wat er geteeld wordt op het gepachte. De focus in zijn bedrijf lijkt meer en meer te liggen bij het vleesvee dan het akkerbouwbedrijf. Het gepachte is onderdeel van zijn huisperceel en ook daarom wil [pachter] het niet kwijt. Vanwege deze feiten en omstandigheden, in onderling verband bezien, rechtvaardigt de tekortkoming de ontbinding met haar gevolgen niet.
3.21
Het echtpaar [verpachters] was in eerste aanleg in de proceskosten veroordeeld. Ook daartegen komt het op in hoger beroep, waarbij het ervan uitgaat alsnog in het gelijk te worden gesteld. Nu dat niet het geval is, blijft ook de proceskostenveroordeling in stand.
3.22
Bij deze stand van zaken hoeven de grieven verder geen bespreking meer. Dat geldt ook voor de andere stellingen en verweren van partijen. Als het hof die wel zou bespreken, zou dat namelijk niet tot een ander oordeel leiden.
Slotsom
3.23
Het hoger beroep faalt zodat het bestreden vonnis moet worden bekrachtigd. Als de (overwegend) in het ongelijk te stellen partij zal het hof het echtpaar [verpachters] in de kosten van het hoger beroep veroordelen. De kosten van [pachter] stelt het hof vast op € 332 aan griffierecht en op € 2.228 aan salaris advocaat (2 punten x tarief II).

4.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de pachtkamer te Leeuwarden (rechtbank Noord-Nederland) van 28 april 2020;
wijst de vermeerderde eis in hoger beroep af;
veroordeelt het echtpaar [verpachters] in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [pachter] vastgesteld op € 332 voor griffierecht en op
€ 2.228 voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief.
Dit arrest is gewezen door mrs. Th.C.M. Willemse, J.H. Lieber en R.W.E. van Leuken en de deskundige leden mr. ing. H.J. Vinke en ir. J.H. Jurrius, en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 5 oktober 2021.

Voetnoten

1.Producties 2 en 6 bij antwoordakte van 17 maart 2020 in eerste aanleg
3.Artikel 6:265 lid 1 BW: iedere tekortkoming van een partij de nakoming van een van haar verbintenissen geeft aan de wederpartij de bevoegdheid om de overeenkomst geheel of gedeeltelijk te ontbinden,