ECLI:NL:GHARL:2021:9302

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
5 oktober 2021
Publicatiedatum
5 oktober 2021
Zaaknummer
200.267.447
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Regresvordering brandverzekeraar op schoorsteenveegbedrijf na brand op dak van een woning

In deze zaak gaat het om een regresvordering van de Nationale-Nederlanden Schadeverzekering Maatschappij N.V. op VOF [geïntimeerde1] en de betrokkenen [geïntimeerde2] en [geïntimeerde3] na een brand die op 17 juli 2014 ontstond tijdens werkzaamheden aan een woning in aanbouw. De brand werd veroorzaakt door het slijpen van dakpannen door medewerkers van VOF [geïntimeerde1], waarbij vonken op brandbare materialen terechtkwamen. Nationale-Nederlanden, als opstalverzekeraar, heeft schadevergoeding aan de eigenaren van de woning uitgekeerd en stelt nu dat de betrokkenen aansprakelijk zijn voor de schade. Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak onderzocht, waaronder de werkwijze van de betrokkenen en de brandveiligheid van de gebruikte materialen. Het hof concludeert dat de werkwijze van de betrokkenen niet onzorgvuldig was en dat er geen voldoende bewijs is dat de brand is ontstaan door onzorgvuldig handelen. De vorderingen van Nationale-Nederlanden worden afgewezen en het vonnis van de rechtbank wordt bekrachtigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.267.447
(zaaknummer rechtbank Overijssel, 219779)
arrest van 5 oktober 2021
in de zaak van
de naamloze vennootschap
Nationale-Nederlanden Schadeverzekering Maatschappij N.V.,
tevens h.o.d.n. Delta Lloyd Schadeverzekering en onder Ohra Schadeverzekeringen N.V.,
gevestigd te Den Haag,
appellante,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna: Nationale-Nederlanden,
advocaat: mr. J. van Rhijn,
tegen:
1. de ontbonden maar nog niet vereffende vennootschap onder firma
Schoorsteenveegbedrijf [geïntimeerde1],
voorheen gevestigd te [vestigingsplaats] ,
2.
[geïntimeerde2],
wonende te [woonplaats1] ,
3.
[geïntimeerde3],
wonende te [woonplaats2] ,
geïntimeerden,
in eerste aanleg: gedaagden,
advocaat: mr. G. Loman,
Geïntimeerde sub 1 zal hierna VOF [geïntimeerde1] , geïntimeerde sub 2 [geïntimeerde2] , geïntimeerde sub 3 [geïntimeerde3] en geïntimeerden gezamenlijk zullen [geïntimeerde] c.s. (vrouwelijk enkelvoud) worden genoemd.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 12 november 2019 hier over. Bij dat arrest is een comparitie van partijen bepaald. Deze comparitie heeft niet plaatsgevonden.
1.2
Het verdere verloop blijkt uit:
- de memorie van grieven met producties;
- de memorie van antwoord met producties;
- een akte overlegging producties van Ohra;
- het proces-verbaal van het op 23 juni 2021 gehouden pleidooi, waarbij mr. Loman
pleitaantekeningen heeft overgelegd.
1.3
Na afloop van de pleidooien heeft het hof arrest bepaald.

2.De vaststaande feiten

2.1
In hoger beroep kan van het volgende worden uitgegaan.
2.2
Delta Lloyd, een rechtsvoorgangster van Nationale-Nederlanden, is de opstalverzekeraar van de destijds in aanbouw zijnde woning van de heer [naam1] en [naam2] te [plaats1] . Het betreft een ecologisch/biologische vrijstaande woning, die werd gebouwd door aannemersbedrijf Segerink. De binnenmuren zijn opgetrokken van snelbouwstenen en de buitenwanden zijn houtskeletbouw met een houten afwerking. De spouw en het dak zijn met vlas geïsoleerd (“isovlas”) en het dak is met keramische pannen gedekt. Het isovlas in het dak is aan de binnenzijde voorzien van een dampremmende folie en aan de buitenkant van een dampopen folie.
2.3
De eigenaars van de verzekerde woning hadden een houtkachel gekocht bij “Haarden Expert”. De houtkachel zou worden geplaatst door VOF [geïntimeerde1] . Op 17 juli 2014 was de verzekerde woning bijna af. Medewerkers van het aannemersbedrijf Segerink waren met de laatste afwerkpunten bezig. De houtkachel is door VOF [geïntimeerde1] geplaatst en het
rookgasafvoerkanaal moest nog door het dak naar buiten worden geleid. [geïntimeerde] c.s. heeft een aantal dakpannen weggehaald en een sparing gemaakt waarna de dakdoorvoer (een universele loodslabpan) is geplaatst en de dakpannen zijn teruggelegd. De dakpannen gelegen direct om de dakdoorvoer dienden op maat te worden gemaakt. Een medewerker van
VOF [geïntimeerde1] heeft de dakpannen, op het dak zelf, staande op een ladder die in de
dakgoot was geplaatst, op maat gezaagd. Dit gebeurde met een elektrische flex met een
diamantschijf.
2.4
Tijdens de werkzaamheden van VOF [geïntimeerde1] op het dak, is er brand ontstaan
onder het dak. Het isolatiemateriaal en de houten dakconstructie is in brand gevlogen.
2.5
De brand is door de brandweer geblust, maar er is wel materiële schade ontstaan
aan de woning. Delta Lloyd heeft een bedrag van circa en afgerond € 102.200,00 aan de heer [naam1] uitgekeerd.
2.6
DEKRA Experts BV (hierna: DEKRA) heeft in opdracht van Delta Lloyd een
onderzoek ingesteld. In haar brief van 1 augustus 2014 schrijft zij aan [geïntimeerde] Huis en Haard B.V. :
“ (….) Op 17 juli 2014 heeft uw medewerker (...) op het dak van het pand van de heer
[naam1] met een diamantzaag dakpannen op maat geslepen. Hierbij zijn vonken
ontstaan en deze zijn terechtgekomen op de houtconstructie van het dak, waardoor
omstreeks 13.00 uur brand is ontstaan (…)”.
[geïntimeerde] c.s. is daarbij aansprakelijk gesteld voor de schade.
2.7
DEKRA heeft vervolgens op 22 september 2014 haar “eindverslag van expertise” aan Delta Lloyd gestuurd. In dit eindverslag staat (onder meer):
“(…) De heer [geïntimeerde3] sleep met een diamantzaag op het dak de pannen op maat.
Hierbij zijn vonken ontstaan en terechtgekomen op de houtconstructie van het dak,
waardoor, omstreeks 13.00 uur, brand ontstond.
(...)
Oorzaak
Zoals vermeld is de brand ontstaan door en tijdens werkzaamheden (slijpen van dakpannen op het dak met een diamantzaag) door de heer [geïntimeerde3] van [geïntimeerde1] vof. Wij spraken de heer [geïntimeerde2] telefonisch en deze bevestigde zijn / hun betrokkenheid bij het ontstaan van de brand, reden waarom de schade ook direct bij zijn AVB-verzekeraar werd gemeld.
(…)
Naar onze mening is regres op [geïntimeerde1] vof een evident gegeven. De heer [geïntimeerde2] heeft tegenover betrokkenen expliciet aangegeven, dat door diens werkzaamheden de brand is veroorzaakt, hetgeen ook, gegeven de omstandigheden ter plaatse en de chronologie der gebeurtenissen, een juiste gevolgtrekking is. (…)”
2.8
Univé, de verzekeraar van VOF [geïntimeerde1] , heeft op 30 juli 2014 opdracht
gegeven aan EMN Expertise (hierna: EMN) om onderzoek te doen naar de omstandigheden,
oorzaak en omvang van dit schadegeval. In het rapport van EMN van 12 februari 2015 staat over de schadetoedracht onder meer het volgende:
“(…) Het is te doen gebruikelijk om bij dit soort werkhoogtes de dakpannen op het dak, al
staande op de ladder, te slijpen. Dat is hier ook zo gedaan. Bij het slijpen van de dakpannen heeft de heer [geïntimeerde3] geen vonken gezien. Op het moment dat er nog 2 à 3 dakpannen pas geslepen moesten worden (...) ontdekte de heer [geïntimeerde3] tijdens het slijpen van een dakpan dat het isolatiemateriaal onder de dakdoorvoer brandde. Vrijwel direct daarna kwam er over een veel groter oppervlak rook onder de dakpannen vandaan.
Een stuk van het isolatiemateriaal dat brandde is door de heer [geïntimeerde3] losgetrokken en naar beneden gegooid. Vervolgens is de heer [geïntimeerde3] ook via de ladder naar beneden gegaan om de brandblusser, die onderaan de ladder stond, te pakken. Met de brandblusser is de heer [geïntimeerde3] weer het dak opgegaan waarbij de heer [geïntimeerde3] de brandblusser ter plaatse van de dakdoorvoer heeft leeggespoten. Verder heeft de heer [geïntimeerde3] keramische wol in de sparing geduwdom verspreiding van het vuur naar binnen toe te voorkomen. Intussen had een medewerkers van Segerink de brandweer gebeld. (…)”
Over de oorzaak van de brand schrijft EMN:
“(…) De brand is ontstaan op het moment dat er pannen werden geslepen en nabij de locatie
waar de pannen werden geslepen. Een verband tussen de slijpwerkzaamheden aan de
dakpannen en het ontstaan van de brand is derhalve voor de handliggend. Temeer daar
er op dat moment op die plaats geen andere werkzaamheden werden uitgevoerd. (...)
Normaal gesproken is het geen probleem om op een dak keramische pannen te slijpen.
Dat wordt dagelijks op vele bouwprojecten in Nederland zo gedaan. Waarom er in dit
geval toch brand heeft kunnen ontstaan is ons niet duidelijk geworden. Mogelijk is er
tijdens het slijpen toch een vonk of heet materiaal in de folie op het isolatiemateriaal
(isovlas) terechtgekomen waardoor het materiaal, mede onder invloed van de zonnig en
warme omstandigheden op die dag, is gaan smeulen. (…)
Verzekerde beschikt over monsters van de vlasisolatie en van de paarsgekleurde
dampopen folie. Van beide materialen heeft verzekerde de brandbaarheid getest.
Verzekerde heeft ons de beelden daarvan getoond waaruit blijkt dat de beide materialen
gemakkelijk vlam vatten en het vuur zich snel verspreidt. (...)
Op onder andere de website www.eco-logisch.nl is algemene informatie te vinden over
vlas vezel isolatie (isovlas). Vanaf deze website is de brochure isovlas bouwisolatie te
downloaden. Daarna staat vermeld dat isovlas is behandeld met een brandvertrager en
dat bij het zetten van een brander op het isovlas, het materiaal verkoolt. Deze verkoolde
laag werkt als een isolator tegen brand.
Gelet op het "gemak” waarmee de brand zich heeft kunnen ontplooien en verspreiden
alsmede gelet op de door verzekerde getoonde beelden vragen wij ons af of de
toegepaste materialen (dampopen folie en isovlas) wel voldoende brandvertragend zijn
geweest. (…)”
2.9
Vervolgens is in opdracht van EMN door Efectis Nederland (hierna: Efectis) onderzoek gedaan naar de brandbaarheid van het isovlas en waterdampremmende folie.
Efectis heeft in december 2015 haar rapport uitgebracht. Zij heeft driemaal de ontvlambaarheid van de combinatie dampremmende folie/isovlas getest. Eenmaal heeft zij de ontvlambaarheid van alleen isovlas getest. Dit gebeurt met een gasbrander. Geconcludeerd wordt dat het isovlas moeilijk ontvlambaar is. De waterdampremmende folie is echter makkelijk ontvlambaar. Eenmaal in brand zal het in zijn geheel opbranden.
Ook heeft Efectis drie maal een vonkentest uitgevoerd om te zien of het materiaal (isovlas
met dampremmende folie) door vonken kan worden ontstoken. De testen, waarbij de
folie/isolatie combinatie wordt blootgesteld aan een vonkenregen, tonen aan dat zelfs onder
een relatief zware vonkenregen, het materiaal niet ontvlamt.
Efectis heeft in haar rapport van december 2015 het volgende geconcludeerd:
“(…) 3.5 VONKEN TEST
Om vast te stellen of het materiaal ook door vonken kan worden ontstoken, is één testmonster, bestaande uit folie met aan de achterzij de isovlas isolatie, driemaal blootgesteld aan een vonkenregen. De vonken werden geproduceerd door het slijpen van een metaal strip op ca. 30 cm afstand van het proefstuk. (…) Bij geen van de drie uitgevoerde experimenten is het testmonster ontstoken. Wel wordt geconstateerd dat de folie weg schroeit. (…)
5. CONCLUSIE
Het is waarschijnlijk dat bij de brand van het dak van de nieuwbouwwoning de
waterdampremmende folie heeft gebrand en niet de Isovlas isolatie. Er is aangegeven, dat er bij het op maat slijpen van de dakpannen met een slijptol geen vonken zijn gezien. Op basis van de uitgevoerde testen wordt geconcludeerd, dat de kans, dat het isolatiemateriaal in brandgeraakt onder blootstelling aan enkele vonken, bijzonder klein is. (…)”
2.1
EMN heeft bij brief van 31 december 2015 het rapport van Efectis naar Univé gestuurd. EMN schrijft in deze brief:
“(….) Uit het rapport van Efectis blijkt dat het folie- en isolatiemateriaal zelfs bij een
blootstelling aan een forse vonkenregen geen vlam vat. In dit geval is er (...) zeker geen
sprake geweest van een vonkenregen. Verzekerde heeft ons verklaard geen vonken te
hebben gezien. In het geval de brand daadwerkelijk door het vrijkomen van een
"verdwaalde ” vonk is ontstaan, kan dat ons inziens niet anders worden gezien dan
“domme pech. (…)”
2.11
Delta Lloyd heeft [geïntimeerde] c.s. aansprakelijk gesteld voor de schade.
[geïntimeerde] c.s. heeft aansprakelijkheid van de hand gewezen.
2.12
Gedurende de procedure in eerste aanleg heeft een juridische overdracht plaatsgevonden, waarbij Delta Lloyd is overgenomen door Nationale-Nederlanden.
2.13
Dekra heeft op verzoek van Nationale-Nederlanden een nadere rapportage opgesteld. In haar brief die is gedateerd 9 oktober 2019 schrijft zij (onder meer):
“(…) Bij het bewerken van bijvoorbeeld dakpannen (keramisch product) met een haakse slijper en een juiste slijpschijf zal er, indien de haakse slijper juist wordt gebruikt, in principe weinig wrijving (weerstand) en hitte optreden tussen de slijpschijf en de te bewerken dakpan. Het heet worden van de slijpschijf tijdens slijpen door te weinig wrijving met het materiaal van de dakpan is echter onoverkomelijk, echter met een juiste slijpschijf voor de desbetreffende dakpan en een juiste methodiek van slijpen (zonder druk uit te oefenen) is de hitte niet in staat brandbare materialen tot ontbranding te brengen. Het gebruik van een haakse slijper en het droog slijpen van dakpannen vereist uiteraard wel een bepaalde behendigheid en ervaring. Immers, wil men bijvoorbeeld een dakpan te snel doorslijpen waarbij de slijper met de slijpschijf teveel druk creëert in het materiaal van de dakpan dan ontstaat een significante wrijving en extra hitte. Daarbij speelt uiteraard ook de hardheid van het materiaal van de dakpan een rol. Hoe harder het materiaal hoe meer wrijving (…) en hoe meer hitte vrijkomt. Ervaring men kennis met het doorslijpen van dakpannen is een pre en zonder ervaring niet zonder risico’s. Normaliter kan gesteld worden dat vonken tijdens vakkundig slijpen met een juiste slijpschijf van een dakpan niet zijn te verwachten. Sporadische vonken kunnen uiteraard te allen tijde optreden, indien in het te bewerken stuk toevallig een zeer hard deeltje aanwezig is. Het raken van de onderliggende panlatten en/of nagels dient ten strengste vermeden te worden opdat de kans groot is dat brandende houtdeeltjes dan wel gloeiende metaaldeeltjes in de onderliggende constructie terechtkomen.
Een andere mogelijkheid op ongewilde en ongewenste hittewerking is een verouderde slijpschijf dan wel een verkeerde slijpschijf die niet toegespitst is op het materiaal van de dakpan. Het industrie diamantgedeelte is met een speciaal bindmiddel verbonden met het blad. Dit bindmiddel (metalen) kan onder meer slijten en verouderen en daardoor problemen geven waardoor vonken kunnen optreden tijdens het slijpen. (…)
In de bouw wordt vanuit Arbowetgeving en via VGM regels (veiligheid, gezondheid en milieu) bij slijpen van dakpannen geen advies gegeven met betrekking tot de te nemen veiligheidsmaatregelen die geënt zijn op brand. Er zijn wel toolboxen met betrekking tot het omgaan met haakse slijpers en uitgegeven Arbobladen die adviezen geven hoe om te gaan met tijdens het slijpen afkomend stof. Uiteraard dient het gezond verstand te prevaleren en maatregelen genomen worden ter voorkoming van brand indien er potentieel brandgevaar aanwezig is tijdens bepaalde werkzaamheden. (…)
Met het slijpen van keramische dakpannen zullen zich in principe geen vonken kunnen vormen. Voorwaarden is wel dat die werkzaamheden met een juiste diamantschijf worden uitgevoerd en een juiste slijptechniek (geen druk in het werkstuk zetten met de slijpschijf). Wij hebben een steekproef gehouden en enkele aannemers gesproken, waarbij werd aangegeven dat er geen ervaring is dat tijdens het vakkundig slijpen van keramische dakpannen vonken ontstaan. Desgevraagd gaven de respondenten aan dat het zelden voorkomt dat met het slijpen van keramische dakpannen zich een vonkje manifesteert. Een en nader ligt uiteraard totaal anders indien de slijpschijf een direct onder de dakpan gelegen panlat raakt of een nagel in de panlat. Een vrijkomend en vallend vonkje is uiteraard wel in staat onderliggend brandbaar materiaal te doen ontbranden (…)
Welbeschouwd staat voor ons vast dat er een relatie bestaat tussen de werkzaamheden van [geïntimeerde2] en de brand. Het feit dat brandbaar materiaal aanwezig was (isolatie en folie) geeft in onze optiek voldoende aanwijzingen dat het aannemelijk is dat met zagen en slijpen problemen kunnen optreden en derhalve voorzorgsmaatregelen op het gebied van preventief en veilig werken getroffen hadden moeten worden door [geïntimeerde2] . Het gegeven dat men op een trap gaat slijpen getuigt ons inziens niet van een zorgvuldige voorbereiding en handelen in dat kader. Er had tenminste naar ons inzicht in het kader van Veilig, Gezond en Milieuverantwoord (VGM) werken nagedacht moeten worden en aan de hand daarvan een plan van aanpak moeten plaatsvinden hoe het zagen/slijpen van een dakdoorvoer en pannen veilig uitgevoerd had kunnen worden zonder met de zaag of slijper houten en/of schroeven en nagels te raken etc.
Kortom, in hoeverre hier gesproken kan worden van “domme pech” dan wel een ongelukkige samenloop van omstandigheden valt naar ons inzicht nog maar te bezien. Wij verwachten dat [geïntimeerde2] voorafgaande aan de werkzaamheden geen check en onderzoek heeft uitgevoerd naar mogelijk brandgevaar van de folie/isolatie (…) tijdens de werkzaamheden. Had men dat wel gedaan dan was zeer waarschijnlijk naar voren gekomen omzichtig te werk te gaan met slijpen en/of zagen. De brand had daarmee in onze optiek voorkomen kunnen worden. (…)”
2.14
EMN heeft op verzoek van Nationale-Nederlanden een aanvullend rapport opgesteld. In dit rapport van 6 april 2020 heeft zij het volgende opgenomen:
“(…) In het rapport van Dekra d.d. 9 oktober 2019 wordt de indruk gewekt (…) dat verzekerde onvoldoende heeft nagedacht over en onvoldoende voorzorgsmaatregelen heeft getroffen bij het uitvoeren van de werkzaamheden op het dak. Het zal duidelijk worden dat de branche geen normen kent, die voorschrijven op welke wijze verzekerde de werkzaamheden op het schuine dak had moeten uitvoeren en dat de wijze, waarop verzekerde dat heeft gedaan, volstrekt normaal en gebruikelijk is. (…)
Resumé:Voor het slijpen van dakpannen bestaat er geen “harde” regelgeving als het gaat om brandveiligheid. Vrijwel alle regelgeving spitst zich toe op persoonlijke veiligheid, gezondheid en milieu. Evenals door Dekra is aangegeven onderRegelgevingop blad 5 van het rapport d.d. 9 oktober 2019 dient het gezond verstand te prevaleren. Met inachtneming van al het vorenstaande kan niet worden gesteld dat verzekerde daaraan niet heeft voldaan. Indachtig het gebruikte gereedschap (een kleine slijpmachine) en het geslepen materiaal (dakpannen) is er zeker geen sprake geweest van een vonkenregen, terwijl volgens het rapport van Efecties (..) zelfs bij een blootstelling aan een forse vonkenregen het folie- en isolatiemateriaal geen vlam vat. In het geval de brand daadwerkelijk door het vrijkomen van een “verdwaalde” vonk is ontstaan, kan dat ons inziens niet anders worden gezien dan “domme pech, zeker nu werd gewerkt met niet-brandbaar materiaal. (…)”

3.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg

3.1
Nationale-Nederlanden heeft in eerste aanleg een verklaring voor recht gevorderd dat VOF [geïntimeerde1] , [geïntimeerde2] en Van [geïntimeerde3] hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de ten gevolgen van de door hen begane onrechtmatige daad door Nationale-Nederlanden uitgekeerde schadevergoeding. Daarnaast heeft zij gevorderd dat [geïntimeerde] c.s. hoofdelijk worden veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 102.206,64, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van de uitkering tot aan de dag der algehele voldoening, tot betaling van een bedrag van € 1.000,00 aan expertisekosten, een bedrag van € 850,00 aan kosten van VLC Claims Services, een bedrag van € 2.775,00 aan buitengerechtelijke kosten en tot betaling van de proceskosten.
3.2
De rechtbank heeft bij het bestreden vonnis van 6 maart 2019 het gevorderde afgewezen en Nationale-Nederlanden veroordeeld in de proceskosten.

4.De motivering van de beslissing in hoger beroep

4.1
Nationale-Nederlanden legt met haar grieven 1 tot en met 13 het geschil in volle omvang aan het hof voor. Zij handhaaft met deze grieven haar standpunt dat [geïntimeerde] c.s. aansprakelijk is voor de door de familie [naam1] , als gevolg van de op 17 juli 2014 ontstane brand aan de aan hen toebehorende in aanbouw zijnde woning, geleden en door Nationale-Nederlanden uitbetaalde schade. Volgens Nationale-Nederlanden heeft [geïntimeerde] c.s. toerekenbaar onzorgvuldig gehandeld door risicovolle werkzaamheden in de gegeven omstandigheden niet, althans onvoldoende te combineren met de noodzakelijke voorzorgs- en veiligheidsmaatregelen.
4.2
[geïntimeerde] c.s. betwist ook in hoger beroep dat zij toerekenbaar onrechtmatig heeft gehandeld. Volgens [geïntimeerde] c.s. heeft zij geen schuld aan het ontstaan van de schade en ook is geen sprake van een oorzaak die krachtens de wet of de in het verkeer geldende opvattingen voor haar rekening zou moeten komen. Er is geen verband tussen de door haar verrichte werkzaamheden en het ontstaan van de schade en er is geen sprake van geschonden normen die strekken tot bescherming tegen de schade die Nationale-Nederlanden heeft geleden, aldus [geïntimeerde] c.s..
4.3
Het hof stelt voorop dat tussen partijen niet in geschil is dat op de regresvordering van Nationale-Nederlanden de Bedrijfsregeling Brandregres 2014 (hierna: de BBr) van toepassing is. Op grond van artikel 2.2 van de BBr wordt het recht van verhaal tegenover niet-particulieren alleen uitgeoefend indien de aansprakelijkheid verband houdt met onzorgvuldig handelen of nalaten. In de toelichting op dit artikel staat vermeld dat de BBr uitgaat van het principe dat regres gepleegd moet kunnen worden op een ieder die verantwoordelijk is voor onzorgvuldig handelende personen. Bepalend is dus of onzorgvuldig handelen of nalaten een relevante factor is geweest bij het ontstaan van de brand. De aard van de aansprakelijkheid zelf (risico- of schuldaansprakelijkheid) is niet bepalend. Met onzorgvuldigheid wordt het juridisch criterium schuld van artikel 6:162 BW bedoeld (verwijtbaar handelen of nalaten/ of toerekening van een oorzaak).
4.4
Het hof gaat er evenals de rechtbank veronderstellenderwijs vanuit dat het slijpen
van de keramische dakpannen op het dak heeft geleid tot de brand.
4.5
De vraag of [geïntimeerde] c.s. onzorgvuldig heeft gehandeld, moet worden beantwoord aan de hand van de afwegingsfactoren voor de beoordeling van gevaarzettend gedrag, inhoudende dat niet reeds de enkele mogelijkheid van verwezenlijking van aan een bepaald gedrag inherent gevaar, dat gedrag onrechtmatig doet zijn, maar dat zodanig gevaarscheppend gedrag slechts onrechtmatig is indien de mate van waarschijnlijkheid van die verwezenlijking als gevolg van dat gedrag zo groot is, dat de dader zich naar maatstaven van zorgvuldigheid van dat gedrag had moeten onthouden (o.a. HR 9 december 1994, ECLI:NL:HR:1994:ZC1576). Anders gezegd: een groot risico vereist een grote mate van zorg en bij een gering risico kan in het algemeen met minder zorg worden volstaan. Daarbij moet niet alleen worden gelet op de kans op schade, maar ook op de aard van de gedraging, de aard en ernst van de eventuele schade en de bezwaarlijkheid en gebruikelijkheid van het nemen van voorzorgsmaatregelen (HR 7 april 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU6934). Bij het voorgaande spelen alle omstandigheden van het geval een rol, waaronder de vraag hoe groot het aan het slijpen van dakpannen op het dak verbonden gevaar op het ontstaan van brand is, de kenbaarheid van het gevaar, de vraag of [geïntimeerde] c.s. de keramische pannen staande op het dak had mogen slijpen en of er veiligheidsmaatregelen hadden kunnen en moeten worden genomen die zijn nagelaten. In beginsel rust op Nationale-Nederlanden de stelplicht en de bewijslast van het door haar gestelde onzorgvuldig handelen door [geïntimeerde] c.s..
4.6
Indien - zoals door Nationale-Nederlanden is aangevoerd - sprake is van schending van expliciete veiligheidsvoorschriften ter voorkoming van brandschade die gelden in de branche, zal sneller worden aangenomen dat sprake is van een onzorgvuldige gedraging. In het onderhavige geval heeft Nationale-Nederlanden echter onvoldoende onderbouwd dat sprake is van dergelijke expliciete veiligheidsvoorschriften. Nationale-Nederlanden heeft ter onderbouwing van haar standpunt onder meer verwezen naar het zogeheten “Blauwe Boekje”, de toolboxen: “Veilig werken met een slijpmachine” en “Haakse Slijpmachine”, het artikel “Veilig en flexibel werken met ladders” en het ARBO blad “Hellende Daken” (producties 20 tot en met 23 bij de memorie van grieven). [geïntimeerde] c.s. hebben gemotiveerd betwist dat het hier gaat om in de branche geldende veiligheidsvoorschriften. De door Nationale-Nederlanden genoemde voorbeelden richten zich tot werkgevers en hebben betrekking op het creëren van een veilige werkomgeving voor werknemers. Het hof is met [geïntimeerde] c.s. van oordeel dat onvoldoende is gebleken dat het hier gaat om expliciete veiligheidsvoorschriften die gelden in de branche ter voorkoming van brandschade. Het voorgaande wordt ook nog eens bevestigd in het rapport van DEKRA van 9 oktober 2019 (zie rov 2.13). Volgens DEKRA wordt in de bouw vanuit Arbowetgeving en via VGM regels (veiligheid, gezondheid en milieu) bij slijpen van dakpannen geen advies gegeven met betrekking tot de te nemen veiligheidsmaatregelen die geënt zijn op brand. Ook uit het aanvullende EMN van 6 april 2020 (zie rov 2.14) volgt dat voor het slijpen van dakpannen er geen “harde” regelgeving bestaat als het gaat om brandveiligheid.
4.7
Nationale-Nederlanden handhaaft in hoger beroep haar standpunt dat - gelet op het brandrisico en de mogelijke ernstige gevolgen bij het ontstaan van het brand - het onzorgvuldig is geweest van [geïntimeerde] c.s. om haar werkzaamheden staande op een ladder op het dak met een elektrische flex met diamantschijf te verrichten. Volgens Nationale-Nederlanden had [geïntimeerde] c.s., omdat het slijpen met een diamantschijf brandgevaarlijk kan zijn en er altijd kans is op het ontstaan van vonken, moeten concluderen dat het werken met de flex zodanig gevaarlijk is dat dit niet op het dak had kunnen gebeuren. Ook is niet gebleken dat de door [geïntimeerde] c.s. gebruikte schijf geschikt was, dan wel niet verouderd was. Daarnaast is het werken op een ladder op het dak vanaf een hoogte van 7,5 meter verboden en kan op een ladder op het dak geen stabiele werkhouding worden bereikt, zodat er geen stabiele druk op de schijf kan worden uitgeoefend, is er onvoldoende controle op de slijpschijf, kan het werkstuk niet vast staan en kan de slijptol niet met twee handen worden vastgehouden. Door een ongelukkige werkhouding kan dan ook volgens Nationale-Nederlanden van verantwoord slijpen geen sprake zijn en kunnen verstoringen in de balans van de installateur en in het werkproces optreden, met als gevolg dat er harder of zachter op de slijpschijf wordt gedrukt en er harde deeltjes, de panlatten of nagels kunnen worden geraakt, waardoor er vonken kunnen ontstaan.
4.8
Het hof is met de rechtbank van oordeel dat de wijze van uitvoeren van de werkzaamheden, namelijk het staande op een ladder op het dak, met een elektrische flex met diamantschijf, op zichzelf niet onzorgvuldig is. [geïntimeerde] c.s. hebben gemotiveerd aangevoerd dat deze werkwijze niet alleen gebruikelijk is, maar ook veilig. Met een hoogwerker is het niet mogelijk om voldoende dicht bij de te bewerken plek te komen en het werken met een steiger is volgens [geïntimeerde] c.s. alleen zinvol bij rechte wanden en zou de werkzaamheden ook veel te kostbaar maken. De zienswijze van [geïntimeerde] c.s. wordt bevestigd in het rapport van EMN van 12 februari 2015. Uit dit rapport volgt dat het bij dit soort werkhoogtes gebruikelijk is de dakpannen op het dak, al dan niet staande op de ladder, te slijpen en dat dit dagelijks op vele bouwprojecten in Nederland zo wordt gedaan. Dat deze werkwijze niet gebruikelijk zou zijn, is in dat licht bezien door Nationale-Nederlanden ook in hoger beroep niet van een voldoende onderbouwing voorzien.
4.9
Daarnaast is onvoldoende gebleken dat het risico op het ontstaan van brand door het werken met een elektrische flex met diamantschijf zo groot kan zijn dat [geïntimeerde] c.s. deze gevaarzettende werkzaamheden op het dak achterwege had moeten laten. Het hof volgt het desbetreffende standpunt van Nationale-Nederlanden niet. Uit het nadere rapport van DEKRA van 9 oktober 2019 volgt dat bij het bewerken van dakpannen met een haakse slijper en een juiste slijpschijf weinig wrijving (weerstand) en hitte zal optreden tussen de slijpschijf en de te bewerken pannen. Het heet worden van de slijpschijf is onoverkomelijk, maar de hitte zal niet in staat zijn brandbare materialen tot ontbranding te brengen en normaliter zijn vonken tijdens vakkundig slijpen met een juiste slijpschijf niet te verwachten. Sporadische vonken kunnen optreden indien in het te bewerken stuk toevallig een zeer hard deeltje aanwezig is en bij het raken van de onderliggende panlatten en/of nagels, maar dat en in welke mate daarop in dit geval een concreet risico heeft bestaan is niet voldoende onderbouwd aangevoerd. Uit de hiervoor geciteerde rapporten van EMN (2.14), Dekra (2.13) en Efectis (2.9) blijkt bovendien dat vonkvorming (in beginsel) niet tot brand kan leiden, en dat zijn conclusies waartegenover door Nationale-Nederlanden geen met andersluidende rapporten onderbouwde stellingen zijn betrokken waaruit blijkt dat het aanmerkelijk risico op het ontstaan van vonken die tot brand leiden bij het vakkundig gebruik van een slijpschijf zeer wel aanwezig is. Ook de door DEKRA gevraagde aannemers hebben aangegeven dat tijdens het vakkundig slijpen van keramische dakpannen zelden vonken ontstaan. Dat in het onderhavige geval toch vonken zijn ontstaan, hetzij door het niet vakkundig slijpen door [geïntimeerde] c.s., hetzij doordat [geïntimeerde] c.s. de panlatten of nagels heeft geraakt, dan wel doordat [geïntimeerde] c.s. gebruik maakte van een verouderde slijpschijf - wat door [geïntimeerde] c.s. gemotiveerd is betwist - , is door Nationale-Nederlanden bovendien niet nader concreet onderbouwd.
4.1
Ook voor het werken met een ladder op het dak, geldt dat Nationale-Nederlanden gelet op de gemotiveerde betwisting door [geïntimeerde] c.s. onvoldoende heeft onderbouwd dat sprake is geweest van een onstabiele werkhouding en dat aldus sprake is van een verhoogd risico op het ontstaan van brand op het dak. De ladder ligt bij de werkzaamheden plat op de dakpannen en dient als “looppad”. Het dak kan via de sporten op een veilige wijze worden betreden en er kan op een uitermate stabiele wijze worden gewerkt met voldoende controle op de slijpschijf, aldus [geïntimeerde] c.s.. Dat dit hier anders was, is niet gebleken.
Uit hetgeen het hof hiervoor reeds heeft overwogen volgt bovendien dat ook niet gebleken is dat er specifieke veiligheidsnormen ter voorkoming van brandschade bestaan, die de door [geïntimeerde] c.s. gevolgde werkwijze afraden, dan wel verbieden. Naar het oordeel van het hof is dan ook voldoende aannemelijk geworden dat het slijpen van de dakpannen op het dak met een flex met diamantschijf een normale en algemeen geaccepteerde manier van werken is en dat hier geen sprake is van een onzorgvuldige werkwijze omdat deze het risico van het ontstaan van brand met zich brengt.
4.11
Het hof is daarnaast met de rechtbank van oordeel dat de overige omstandigheden door Nationale-Nederlanden aangevoerde omstandigheden evenmin tot het oordeel kunnen leiden dat de door [geïntimeerde] c.s. gehanteerde wijze van uitvoeren van de werkzaamheden in het onderhavige geval onzorgvuldig was.
4.12
Volgens Nationale-Nederlanden leidt de omstandigheid dat er brandbaar materiaal op het dak van de ecologisch-biologisch gebouwde woning aanwezig was, ertoe dat [geïntimeerde] c.s. een andere werkwijze had moeten kiezen. Door het aanwezige isolatiemateriaal bestond de kans op brand. Weliswaar is isovlas moeilijk ontvlambaar, maar dit geldt niet voor de waterdamp-remmende folie en de dampopenfolie, aldus Nationale-Nederlanden. Daarnaast waren er door de nieuwbouw en de realisatie van de dakdoorvoer niet alleen folie en stof, maar ook houtspaandertjes van panlatten aanwezig die achter/op de latten, dan wel achter het in het dak aangebrachte raamkozijn, zijn blijven hangen, wat eveneens brandgevaar oplevert. Tot slot handhaaft Nationale-Nederlanden haar standpunt dat ook de weersomstandigheden aanleiding gaven om de werkzaamheden anders uit voeren. Het was een zeer zonnige maand met weinig regen. Bij een gemiddelde temperatuur van 20° C graden was het kurkdroog. Het hiervoor genoemde zaagsel, stof en spaanders moeten kurkdroog zijn geweest, wat het brandgevaar heeft verhoogd.
4.13
Nationale-Nederlanden heeft haar stelling dat het feit dat er sprake was van een ecologisch-biologisch gebouwde woning een verhoogd risico op brand - zoals deze is opgetreden - inhield en dat dit voor [geïntimeerde] c.s. voorzienbaar was onvoldoende onderbouwd. Voor zover Nationale-Nederlanden heeft aangevoerd dat het isovlas in het dak aan de binnenzijde is voorzien van een dampremmende folie en aan de buitenkant van een dampopen folie, en dat juist de dampopen folie gemakkelijk ontvlamt, kan het hof deze conclusie niet afleiden uit de in het geding gebrachte stukken. Nationale-Nederlanden heeft weliswaar aangevoerd dat Efectis wel de dampremmende folie, maar niet de dampopen folie heeft onderzocht, maar zij heeft ook zelf geen onderzoek in het geding gebracht naar de brandbaarheid van dampopen folie ter onderbouwing van haar stelling. [geïntimeerde] c.s. heeft gemotiveerd betwist dat Efectis niet het juiste materiaal heeft onderzocht. Naar het oordeel van het hof geldt dat zelfs indien de dampopen folie evenals de dampremmende folie – zoals door Efectis in haar rapport is geconcludeerd – makkelijk ontvlambaar is, niet gebleken is dat de kans dat het isolatiemateriaal in brand is geraakt door blootstelling aan enkele vonken daarmee, anders dan bij de dampremmende folie, wel groot is geweest. Niet gebleken is immers dat er sprake was van een vonkenregen, noch van enkele vonken. Daarnaast is ook Nationale-Nederlanden kennelijk van oordeel dat de dampopenfolie niet het isovlas maar mogelijk de panlatten heeft doen ontbranden. Hiernaar is echter verder geen onderzoek gedaan.
Dat de dampopenfolie mogelijk wel makkelijk ontbrandbaar is geweest, is naar het oordeel van het hof voldoende reden voor [geïntimeerde] c.s. geweest om voorzorgsmaatregelen te treffen, maar onvoldoende reden om de werkzaamheden niet op de door [geïntimeerde] c.s. gebezigde werkwijze uit te voeren, aangezien [geïntimeerde] c.s. er van mocht uitgaan dat de kans op het ontstaan van vonken bij de door haar uitgevoerde werkzaamheden uitermate klein was.
4.14
Dat ten gevolge van de nieuwbouw en de realisatie van de dakdoorvoer door de isolatie en de folie er stof, zaagsel en houtspaandertjes op de panlatten, de folie en het isovlas terecht is gekomen, wat het brandrisico heeft doen toenemen, is door Nationale-Nederlanden wel aangevoerd, maar is door [geïntimeerde] c.s. gemotiveerd betwist en is zonder enige concrete onderbouwing louter speculatief gebleven. Gelet hierop kan niet worden aangenomen, dat door er door de droge weersomstandigheden en de hoge temperaturen op 17 juli 2014 een extra brandgevaar (vanwege kurkdroog zaagsel en/of kurkdroge houtspaandertjes) aanwezig was. Dat er verder reden was om vanwege de weersomstandigheden op 17 juli 2014 anders te handelen, is door Nationale-Nederlanden onvoldoende onderbouwd. Het hof sluit zich aan bij het oordeel van de rechtbank dat ook niet gebleken is dat er op die dag wind van betekenis stond.
4.15
Het hof sluit zich in het licht van het voorgaande ook aan bij het oordeel van de rechtbank dat er weliswaar voorzorgsmaatregelen dienden te worden getroffen, maar dat er geen uitzonderlijke voorzorgsmaatregelen hoefden te worden genomen, en maakt dit oordeel tot het zijne.
4.16
Voor zover Nationale-Nederlanden in hoger beroep heeft betoogd dat door [geïntimeerde] c.s. geen blusdeken is gebruikt, omdat deze door de brandweer niet is aangetroffen, heeft zij haar standpunt tegenover de gemotiveerde betwisting door [geïntimeerde] c.s. onvoldoende onderbouwd.
4.17
Gelet op het feit dat er van [geïntimeerde] c.s. geen bijzondere voorzorgsmaatregelen tegen brand behoefden te worden verwacht, oordeelt het hof de aanwezigheid van een brandblusser onderaan de ladder als toereikend. Dat sprake was van specifieke veiligheidsnormen die voorschrijven dat er een (grotere) brandblusser dichter bij de werkzaamheden aanwezig had moeten zijn, is door Nationale-Nederlanden onvoldoende onderbouwd.
4.18
Het hof is tot slot met de rechtbank van oordeel dat hetgeen [geïntimeerde] c.s. als eerste reactie heeft gedaan - het lostrekken van de brandende folie en het dichtstoppen van het gat met keramische wol – een voldoende adequate poging is geweest om de brand te stoppen.
4.19
Nationale-Nederlanden heeft tot slot nog haar standpunt gehandhaafd dat in de mededeling van [geïntimeerde2] en [geïntimeerde3] direct na het uitbreken van de brand dat “het allemaal hun schuld” was, dat ze goed verzekerd zijn en dat zij diverse keren excuses hebben aangeboden besloten ligt een erkenning van hun onzorgvuldig handelen. In het licht van de context van die enkele uitlatingen – gedaan in de begrijpelijke ontstane emoties ten overstaan van de familie [naam1] direct na de brand - kan niet worden aanvaard het standpunt dat [geïntimeerde] c.s. daarmee hun juridische aansprakelijkheid voor het ontstaan van de brand hebben willen erkennen, afstand hebben gedaan van rechten en de regeling van artikel 2.2 van de BBr opzij hebben willen zetten.
4.2
Het hof komt gelet op het voorgaande tot de slotsom dat bij toepassing van de onder 4.5 vermelde afwegingsfactoren niet kan worden aangenomen dat [geïntimeerde] c.s. onzorgvuldig heeft gehandeld bij de door haar verrichte werkzaamheden. Daarmee is niet voldaan aan het vereiste voor verhaal van artikel 2.2 van de BBr c.q. aansprakelijkheid op grond van artikel 6:162 BW De vorderingen van Nationale-Nederlanden zijn niet toewijsbaar.

5.De slotsom

5.1
De grieven 1 tot en met 13 falen. Het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd. Aan het bewijsaanbod wordt voorbij gegaan omdat geen zodanig concrete feiten en omstandigheden zijn aangevoerd die, indien bewezen, aanleiding kunnen zijn tot een andere beslissing.
5.2
Als de in het ongelijk te stellen partij zal het hof Nationale-Nederlanden in de kosten van het hoger beroep veroordelen.
De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van [geïntimeerde] c.s. zullen worden vastgesteld op:
- griffierecht € 5.382,00
- salaris advocaat € 9.834,00 (3 punten x tarief V 3.278).

6.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, van 6 maart 2019;
veroordeelt Nationale-Nederlanden in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [geïntimeerde] c.s. vastgesteld op € 5.382,00 voor verschotten en op € 9.834,00 voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief;
verklaart dit arrest voor zover het de hierin vermelde proceskostenveroordeling betreft uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. R.A. van der Pol, E.J. van Sandick en R.F. Groos, is bij afwezigheid van de voorzitter ondertekend door de rolraadsheer en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 5 oktober 2021.