ECLI:NL:GHARL:2021:888

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
2 februari 2021
Publicatiedatum
1 februari 2021
Zaaknummer
18/01015
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verplichting tot betaling van reclamebelasting voor een aan de gevel bevestigde klok

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 2 februari 2021 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende, [X] [Z], tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland. De rechtbank had eerder een aanslag in de reclamebelasting voor het jaar 2017 van € 250 opgelegd door de heffingsambtenaar van de gemeente [A] bevestigd. Belanghebbende, eigenaar van een uurwerkwerkplaats, had een klok aan de gevel van zijn pand bevestigd en betwistte de aanslag. Hij stelde dat de klok geen openbare aankondiging was in de zin van de Verordening op de heffing en invordering van reclamebelasting en dat de Verordening onverbindend was. Het Hof oordeelde dat de klok wel degelijk als een openbare aankondiging kan worden aangemerkt, omdat deze zichtbaar is vanaf de openbare weg en de aandacht van het publiek trekt voor de diensten van de uurwerkhersteller. Het Hof verwierp de argumenten van belanghebbende en bevestigde de uitspraak van de rechtbank, waarbij het belanghebbende niet-ontvankelijk verklaarde in zijn beroep tegen de uitspraak op bezwaar. De uitspraak benadrukt de criteria voor wat als een openbare aankondiging wordt beschouwd en de toepassing van het gelijkheidsbeginsel in belastingzaken.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
nummer 18/01015
uitspraakdatum: 2 februari 2021
Uitspraak van de zesde enkelvoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 18 september 2018, nummer LEE 17/3947, ECLI:NL:RBNNE:2018:3666, in het geding tussen belanghebbende en
de
heffingsambtenaar van de gemeente [A](hierna: de heffingsambtenaar)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende een aanslag in de reclamebelasting voor het jaar 2017 opgelegd ten bedrage van € 250.
1.2.
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak op bezwaar de aanslag gehandhaafd.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Noord-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft verweer gevoerd.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 januari 2020. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan partijen is gezonden.
1.6.
Na sluiting van het onderzoek ter zitting heeft het Hof het onderzoek heropend in verband met een eventuele verwijzing naar de meervoudige kamer. Nadat was gebleken dat de grond aan die verwijzing was ontvallen, heeft het Hof het onderzoek opnieuw gesloten. De griffier heeft hiervan bij brief van 18 januari 2021 mededeling gedaan aan partijen.

2.Vaststaande feiten

2.1.
Belanghebbende is eigenaar van de onroerende zaak, een werkplaats, waar hij zijn vak als uurwerkhersteller uitoefent. Aan de gevel van de werkplaats heeft belanghebbende een klok bevestigd, die er gedurende het gehele jaar 2017 heeft gehangen. De heffingsambtenaar heeft hiervoor aan belanghebbende de aanslag in de reclamebelasting voor 2017 opgelegd op grond van de „Verordening op de heffing en de invordering van reclamebelasting 2016 centrum [Z] ” (de Verordening).

3.Geschil

3.1.
In geschil is:
1) of de Verordening verbindend is;
2) of de klok aan de gevel van de werkplaats dient te worden aangemerkt als een openbare aankondiging in de zin van de Verordening;
3) of de aanslag is opgelegd in strijd met het gelijkheidsbeginsel.
3.2.
Belanghebbende beantwoordt de eerste en de tweede vraag ontkennend en de derde vraag bevestigend. Hij stelt daartoe:
ad 1) de Rechtbank heeft in een vergelijkbare zaak bij uitspraak van 23 juli 2019, ECLI:NL:RBNNE:2019:3513, de Verordening onverbindend verklaard;
ad 2) de klok is een ornament dat past bij de bijzondere oorspronkelijke architectuur van het pand en bevat geen tot het publiek gerichte mededeling van commerciële aard, waarmee de aandacht wordt getrokken voor een dienst, een product of een boodschap;
ad 3) voor klokken aan gevels elders in de gemeente worden geen aanslagen in de reclamebelasting opgelegd; dit is ook het geval ten aanzien van een groot object in de vorm van een kies op het grasveld voor een tandartspraktijk.
3.3.
De heffingsambtenaar beantwoordt de eerste en de tweede vraag bevestigend en de derde vraag ontkennend. Hij heeft de standpunten van belanghebbende gemotiveerd betwist.

4.Beoordeling van het geschil

Vooraf
4.1.
Ter zitting heeft de voorzitter aangekondigd de zaak naar de meervoudige kamer te zullen verwijzen indien de beoordeling van de verbindendheid van de Verordening daartoe aanleiding geeft. Daarvan zou sprake zijn indien de meervoudige kamer in het hoger beroep tegen de uitspraak van de Rechtbank van 23 juli 2019, ECLI:NL:RBNNE:2019:3513, evenals de Rechtbank tot het oordeel zou komen dat de Verordening onverbindend is, of indien het Hof in de onderhavige zaak voorlopig tot dat oordeel zou komen. Bij uitspraak van 12 januari 2021, ECLI:NL:GHARL:2021:177, heeft het Hof in evenbedoelde zaak in het door de heffingsambtenaar ingestelde principaal hoger beroep de uitspraak van de Rechtbank vernietigd en belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard in het beroep tegen de uitspraak op bezwaar, en het incidenteel hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard. Aldus heeft het Hof geen oordeel gegeven over de verbindendheid van de Verordening en is, nu - zoals hierna zal overwogen - het Hof ook in de onderhavige zaak niet tot dat oordeel is gekomen, de aan een verwijzing verbonden voorwaarde niet ingetreden.
Inhoudelijke beoordeling
4.2.
Ten aanzien van de verbindendheid van de Verordening heeft belanghebbende aangevoerd dat het belastinggebied sinds 2015 aanmerkelijk is uitgebreid, waardoor ook zijn pand in het belastinggebied is komen te vallen, waarmee hij het niet eens is. Die enkele stelling kan evenwel niet leiden tot onverbindendheid van de Verordening. Voor zover belanghebbende zich beroept op meervermelde uitspraak van de Rechtbank in een volgens belanghebbende vergelijkbare zaak, kan hem dat niet baten, reeds omdat die uitspraak in hoger beroep is vernietigd.
4.3.
De Rechtbank heeft onder meer als volgt overwogen, waarbij belanghebbende als eiser is aangeduid en de heffingsambtenaar als verweerder:
„3. Ingevolge artikel 227 van de Gemeentewet kan ter zake van openbare aankondigingen zichtbaar vanaf de openbare weg een reclamebelasting worden geheven.
4. Op grond van artikel 3 van de Verordening wordt onder de naam “reclamebelasting” een directe belasting geheven ter zake van openbare aankondigingen die vanaf de openbare weg zichtbaar zijn en zich bevinden binnen de aangewezen gebieden als bedoeld in artikel 2 van de Verordening.
5. Niet in geschil is dat de klok vanaf de openbare weg zichtbaar is en dat de werkplaats van eiser gelegen is binnen het aangewezen gebied als bedoeld in artikel 2b (overig centrumgebied) van de Verordening. Tussen partijen is in geschil of de onderhavige klok valt onder het begrip “openbare aankondiging”, zoals bedoeld in artikel 227 van de Gemeentewet. Eiser beantwoordt deze vraag ontkennend, verweerder bevestigend.
6. Gelet op vaste jurisprudentie (onder andere HR 30 maart 2007, ECLI:NL:HR:2007:AX2154) dient onder de term “openbare aankondiging” te worden verstaan een ”tot het publiek gerichte mededeling welke erop is gericht de belangstelling van het publiek te trekken voor hetgeen wordt aangekondigd”. Het begrip “openbare aankondiging” omvat niet slechts reclame in enge zin, maar elke tot het publiek gerichte mededeling van commerciële dan wel ideële aard waarmee de aandacht wordt getrokken voor een dienst, een product of een boodschap (zie in deze zin Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 23 maart 2012, ECLI:NL:GHSHE:2012:BW2256). Uit voormeld arrest van de Hoge Raad blijkt tevens dat de omstandigheid dat de belanghebbende met de uiting niet het oogmerk had om de belangstelling van het publiek te trekken op zichzelf niet maakt dat geen sprake is van een “openbare aankondiging”.
7. De rechtbank overweegt ten aanzien van de onderhavige klok als volgt. De klok is bevestigd aan de gevel van de werkplaats waar eiser zijn beroep als uurwerkhersteller uitoefent. De klassiek vormgegeven klok is door eiser uitgekozen omdat deze bij de bouwstijl van de werkplaats past. De klok is in dezelfde donkergroene kleur geschilderd als de kozijnen en de deur van de werkplaats en is dwars op de gevel geplaatst, zodat hij van twee kanten zichtbaar is. Onder deze omstandigheden, waarbij met name belang toekomt aan de duidelijk kenbare visuele samenhang tussen de klok en de werkplaats van een uurwerkhersteller, vormt de klok naar het oordeel van de rechtbank een tot het publiek gerichte mededeling die erop gericht is de belangstelling van het publiek te trekken voor de diensten van eiser als uurwerkhersteller. Daarmee is sprake van een openbare aankondiging als bedoeld in artikel 227 van de Gemeentewet en art 3 van de Verordening.”.
4.4.
Het Hof acht deze overwegingen juist en maakt deze tot de zijne.
4.5.
Belanghebbendes stelling dat de ramen van de werkplaats aan de straatzijde zijn afgeplakt, zodat het als werkplaats aangeduide gedeelte van het gebouw geen vanaf de openbare weg zichtbare aanwijzing van de activiteiten in het pand geven, maken dit oordeel niet anders. Zolang in de werkplaats activiteiten plaatsvinden waarnaar de aan de gevel bevestigde klok kan verwijzen, zoals de onderhavige activiteiten van belanghebbende als uurwerkhersteller, vormt de klok een tot het publiek gerichte mededeling die erop gericht is de belangstelling van het publiek te trekken voor de in de werkplaats verrichte diensten. Daartoe is niet vereist dat vanaf de openbare weg de ruimte waarin die diensten worden verricht, zichtbaar is. In het midden kan blijven of belanghebbende, zoals de heffingsambtenaar onder overlegging van een foto heeft gesteld, de ramen onvoldoende heeft afgeplakt om de activiteiten in de werkplaats voldoende aan het zicht te onttrekken.
4.6.
Met betrekking tot klokken aan gevels elders in de gemeente heeft belanghebbende weliswaar gesteld dat daarvoor geen aanslagen in de reclamebelasting zijn opgelegd, maar niet dat het achterwege blijven van dat opleggen van aanslagen in strijd is met een juiste toepassing van de wet en de Verordening. Ook overigens is daarvan niet gebleken. Het Hof begrijpt belanghebbendes stellingen aldus, dat ten aanzien van de andere klokken terecht geen aanslagen zijn opgelegd en dat hem eenzelfde behandeling ten deel had moeten vallen. Een beroep op het gelijkheidsbeginsel kan echter niet steunen op de stelling dat in vergelijkbare gevallen de wet juist is toegepast.
4.7.
Voor zover belanghebbende niettemin zou hebben bedoeld te stellen dat ten aanzien van de klokken aan gevels elders in de gemeente het opleggen van aanslagen ten onrechte achterwege is gebleven, heeft de heffingsambtenaar terecht naar voren gebracht dat van gelijke gevallen geen sprake is, aangezien in die gevallen geen sprake was van een openbare aankondiging in de zin van de Verordening.
4.8.
Ten aanzien van het object in de vorm van een kies op het grasveld voor een tandartspraktijk heeft de heffingsambtenaar onweersproken gesteld dat daarbij voor het jaar 2016 sprake was van een incidentele fout, veroorzaakt door de omstandigheid dat het object afgedekt geweest is; de tandarts heeft nadien weer aanslagen ter zake van dat object ontvangen. Dit brengt mee dat niet kan worden geoordeeld dat het achterwege blijven van de heffing het gevolg was van begunstigend beleid of een oogmerk van begunstiging, dan wel dat in een meerderheid van vergelijkbare gevallen een juiste wetstoepassing achterwege is gebleven. Ook in zoverre is het gelijkheidsbeginsel niet geschonden.
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.

5.Griffierecht en proceskosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor vergoeding van het griffierecht of een veroordeling in de proceskosten.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.W. baron van Knobelsdorff, voorzitter, in
tegenwoordigheid van mr. H. de Jong als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
De griffier is verhinderd de uitspraak De voorzitter,
te ondertekenen
(J.W. van Knobelsdorff)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten