ECLI:NL:GHARL:2021:177

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
12 januari 2021
Publicatiedatum
11 januari 2021
Zaaknummer
19/01150 en 19/01151
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het beroep van een ontbonden rechtspersoon in belastingzaken

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 12 januari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep betreffende de niet-ontvankelijkheid van het beroep van [Y] B.V., een rechtspersoon die tijdens de beroepsprocedure is ontbonden. De heffingsambtenaar van de gemeente Oldambt had aan [Y] voor de jaren 2015 en 2016 aanslagen in de reclamebelasting opgelegd, die door [Y] werden bestreden. De rechtbank Noord-Nederland had de beroepen van [Y] gegrond verklaard en de aanslagen vernietigd. De heffingsambtenaar ging in hoger beroep, terwijl [X] in naam van [Y] incidenteel hoger beroep instelde. Het Hof oordeelde dat door de ontbinding van [Y] op 18 december 2017 het procesbelang aan het beroep was ontvallen. De rechtspersoon was opgehouden te bestaan en had geen rechtshandelingen meer kunnen verrichten. Het Hof concludeerde dat het incidenteel hoger beroep niet-ontvankelijk was en dat ook de beroepen van [Y] tegen de uitspraken op bezwaar niet-ontvankelijk verklaard dienden te worden. Het Hof zag geen aanleiding voor vergoeding van griffierecht of proceskosten. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen kunnen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
nummers 19/01150 en 19/01151
uitspraakdatum: 12 januari 2021
Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
de heffingsambtenaarvan
de gemeente Oldambt(hierna: de heffingsambtenaar)
en het incidentele hoger beroep van
[X]te
[Z](hierna: [X] )
in naam van
[Y] B.V.te
[Z](hierna: [Y] )
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 23 juli 2019, nummers LEE 16/1521 en LEE 17/1587, ECLI:NL:RBNNE:2019:3513, in het geding tussen [Y] en de heffingsambtenaar

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft aan [Y] voor het jaar 2015 een aanslag in de reclamebelasting opgelegd ten bedrage van € 1.750.
1.2.
Op het bezwaarschrift van [Y] heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak op bezwaar de aanslag gehandhaafd.
1.3.
De heffingsambtenaar heeft aan [Y] voor het jaar 2016 een aanslag in de reclamebelasting opgelegd ten bedrage van € 1.750.
1.4.
Op het bezwaarschrift van [Y] heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak op bezwaar de aanslag gehandhaafd.
1.5.
[Y] is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Noord-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft de beroepen gegrond verklaard, de uitspraken van de heffingsambtenaar en de aanslagen vernietigd en de heffingsambtenaar opgedragen aan [Y] het betaalde griffierecht van € 667 te vergoeden.
1.6.
De heffingsambtenaar heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. [X] heeft in naam van [Y] incidenteel hoger beroep ingesteld.
1.7.
Het Hof heeft ambtshalve bij de Kamer van Koophandel informatie betreffende [Y] ingewonnen.
1.8.
Het Hof heeft [X] verzocht om nadere inlichtingen te verschaffen. [X] heeft daarop gereageerd bij brief van 5 juni 2020.
1.9.
Het onderzoek ter digitale zitting heeft plaatsgevonden op 8 december 2020. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.Vaststaande feiten

2.1.
Ter buitengewone vergadering van aandeelhouders van [Y] van 18 december 2017 is blijkens de daarvan opgemaakte notulen besloten dat [Y] per die datum werd ontbonden, waarbij werd geconstateerd dat in de ontbonden vennootschap geen baten meer aanwezig zijn, op grond waarvan geen vereffening van het vermogen hoeft plaats te vinden. Voorts werd besloten dat [X] „als vereffenaar en bewaarder van boeken en bescheiden wordt benoemd”.
2.2.
Op 18 december 2017 heeft [X] aan de Kamer van Koophandel opgave gedaan van de ontbinding van [Y] , waarbij hij heeft vermeld dat de ontbonden rechtspersoon op dat moment geen baten had en dat hij de bewaarder van boeken en bescheiden is.
2.3.
Op 21 december 2017 is bij de Kamer van Koophandel geregistreerd dat de ontbonden rechtspersoon is opgehouden te bestaan omdat geen bekende baten meer aanwezig zijn en is [Y] uitgeschreven uit het handelsregister.
2.4.
Er heeft, naar [X] ter zitting van het Hof desgevraagd heeft verklaard, geen heropening van de vereffening plaatsgevonden.
2.5.
De Rechtbank heeft op 23 juli 2019, derhalve nadat [Y] was opgehouden te bestaan, uitspraak gedaan.

3.Beoordeling

3.1.
Door de ontbinding op 18 december 2017 is [Y] opgehouden te bestaan. Vereffening heeft, omdat geen baten meer aanwezig waren, niet plaatsgevonden. Het aandeelhoudersbesluit tot benoeming van [X] tot vereffenaar heeft juridisch geen effect kunnen sorteren.
3.2.
Indien na het tijdstip waarop de rechtspersoon is opgehouden te bestaan nog een schuldeiser of gerechtigde tot het saldo opkomt of van het bestaan van een bate blijkt, kan de rechtbank op grond van het bepaalde in artikel 2:23c, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek op verzoek van een belanghebbende de vereffening heropenen en zo nodig een vereffenaar benoemen. In dat geval herleeft de rechtspersoon, doch uitsluitend ter afwikkeling van de heropende vereffening.
3.3.
Een heropening van de vereffening heeft niet plaatsgevonden.
3.4.
Het vorenoverwogene brengt mee dat [Y] , die is opgehouden te bestaan, niet is herleefd. Dit zou anders kunnen zijn indien zij ten tijde van het instellen van het hoger beroep enige aanspraak had die zij in rechte kon laten toetsen, maar daaromtrent is niets gesteld of gebleken. Nadat [Y] was opgehouden te bestaan konden geen rechtshandelingen meer in haar naam worden verricht. Op die grond is het incidenteel hoger beroep niet-ontvankelijk.
3.5.
Ten tijde van het indienen van de beroepen bij de Rechtbank bestond [Y] nog. Zij bestond niet meer toen de Rechtbank uitspraak deed. Doordat [Y] was opgehouden te bestaan is het procesbelang aan de beroepen komen te ontvallen. De beroepen waren daardoor ten tijde van het doen van uitspraak door de Rechtbank niet-ontvankelijk.
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het incidenteel hoger beroep niet-ontvankelijk en dienen in het principaal hoger beroep de beroepen van [Y] tegen de uitspraken op bezwaar niet-ontvankelijk te worden verklaard.

4.Griffierecht en proceskosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor vergoeding van het griffierecht of een veroordeling in de proceskosten.

5.Beslissing

Het Hof:
– verklaart het incidenteel hoger beroep niet-ontvankelijk,
– vernietigt de uitspraak van de Rechtbank,
– verklaart de beroepen van [Y] tegen de uitspraken op bezwaar niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.W. baron van Knobelsdorff, voorzitter, mr. P. van der Wal en mr. G.B.A. Brummer, in tegenwoordigheid van mr. H. de Jong als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 12 januari 2021
De griffier is verhinderd de uitspraak De voorzitter,
te ondertekenen.
(J.W. van Knobelsdorff)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 13 januari 2021
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie stellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.