ECLI:NL:GHARL:2021:8497

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
3 september 2021
Publicatiedatum
8 september 2021
Zaaknummer
21-003321-20
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zware mishandeling met blijvende doofheid als gevolg door gebruik van een steelpan

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 3 september 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte, geboren in 1975 en thans gedetineerd, was eerder veroordeeld voor zware mishandeling. Het hof heeft de zaak behandeld naar aanleiding van een incident op 28 september 2017, waarbij de verdachte het slachtoffer met een steelpan op het hoofd heeft geslagen, wat resulteerde in blijvende doofheid aan het linker oor van het slachtoffer. De politierechter had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 20 weken, waarvan 10 weken voorwaardelijk. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte opnieuw veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 maanden, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn in de eerste aanleg. Het hof oordeelde dat de verdachte opzettelijk zwaar lichamelijk letsel had toegebracht aan het slachtoffer en dat de omstandigheden van de zaak, inclusief de eerdere veroordelingen van de verdachte, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf rechtvaardigden. De vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding werd niet in behandeling genomen, omdat deze te laat was ingediend.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-003321-20
Uitspraak d.d.: 3 september 2021
TEGENSPRAAK

Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshofArnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden,

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 14 september 2020 met parketnummer 18-203375-19 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1975
wonende te [woonplaats] , [woonadres]
thans gedetineerd te PI Overijssel, 7601PB Almelo, Bornestraat 333

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 20 augustus 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal strekkende tot bevestiging ten aanzien van de bewezenverklaring en vernietiging van de strafoplegging. Voorts vordert de advocaat-generaal een gevangenisstraf voor de duur van 20 weken. De advocaat-generaal stelt daarnaast dat de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen namens verdachte door zijn raadsvrouw, mr. E.M. Keulen, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De politierechter heeft bij vonnis van 14 september 2020, waartegen het hoger beroep is gericht, verdachte ter zake van zware mishandeling veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 20 weken, waarvan 10 weken voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en met een meldplicht bij de reclassering en een verplichting tot het houden aan de afspraken en aanwijzingen van de reclassering als bijzondere voorwaarde.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
primair
hij op of omstreeks 28 september 2017 te [plaats1] , gemeente [gemeente] aan [benadeelde partij] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten blijvende binnenoor doofheid aan het linker oor, heeft toegebracht door hem met een steelpan op/tegen het hoofd te slaan;
subsidiair
hij op of omstreeks 28 september 2017 te [plaats1] , gemeente [gemeente] [benadeelde partij] heeft mishandeld door hem met een steelpan op/tegen het hoofd te slaan, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten blijvende binnenoor doofheid aan het linker oor, ten gevolge heeft gehad.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overweging met betrekking tot het bewijs

Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair tenlastegelegde feit.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit. Daartoe heeft de raadsvrouw overkoepelend aangevoerd dat verdachte ontkent de (zware) mishandeling te hebben gepleegd. Daarnaast zijn de getuigenverklaringen inconsistent en daardoor onbruikbaar voor het bewijs. Verder kan niet worden vastgesteld dat sprake is van zwaar lichamelijk letsel, nu niet vast staat dat het letsel blijvend is. Wanneer het hof de getuigenverklaringen toch voor het bewijs gebruikt, stelt de verdediging zich daarom subsidiair op het standpunt dat slechts het subsidiair tenlastegelegde feit bewezen kan worden.
Oordeel van het hof
Het hof is van oordeel dat het door de raadsvrouw gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het primair tenlastegelegde feit wordt weerlegd door de gebezigde bewijsmiddelen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
De door het hof gebezigde bewijsmiddelen
1. Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 16 oktober 2017, opgenomen op pagina 3 e.v. van het proces-verbaal met registratienummer PL0100-2017271504 van Politie Eenheid Noord-Nederland, inhoudende de verklaring van [benadeelde partij] :
"Ik ben gedetineerd in [plaats2] , [adres] te [plaats1] . Ik verblijf daar
sinds 2 februari 2017. Ik ben op donderdagmiddag 28-09-2017 met een pan geslagen door
[verdachte](het hof begrijpt: [verdachte]
Ten gevolge van deze mishandeling ben ik gewond geraakt. Ik heb 4 hechtingen in mijn
lip en ik had op mijn achterhoofd achter mijn linkeroor een groot gat. Daar zitten nu nog

7 hechtingen in. Dit komt doordat ik met een pan geslagen en geraakt ben. Ik kan het

volgende verklaren.

Op die donderdagmiddag, 28-09-2017 was ik in de keuken van afdeling K. Ik had een steelpan en een pollepel afgewassen. Ik legde de pan terug in het rek nadat ik deze afgedroogd had.(…)
Ik zag [verdachte] de steelpan pakken die ik net afgewassen had. Ik zag hem weglopen met die
pan. Ik draaide mij om en pakte de pollepel om af te drogen. En toen ik de pollepel weg wilde leggen en mij omdraaide zag ik in een flits de pan op mij af komen. Ik
kreeg een klap met die pan. Daardoor werd ik duizelig. Ik viel tegen het pannenrek
aan. Ik weet nog dat ik mij vasthield aan het pannenrek en op een gegeven moment was
het licht bij mij uit. Ik bedoel daarmee dat ik flauwviel. Ik was helemaal knock-out.
Later bleek dat ik daar wel 4 minuten gelegen heb voordat iemand mij oppakte.
(…) Ik kreeg dus een klap op mijn hoofd. Dit veroorzaakte het gat in mijn hoofd.
De week daarop ben ik naar het ziekenhuis in Assen gebracht. Daar hebben ze
geconstateerd dat ik een gat in mijn trommelvlies heb en dat ik daardoor 80 procent van
mijn gehoor kwijt ben. Het blijft vermoedelijk zo. Tevens heb ik last van
evenwichtsstoornissen. Dit komt allemaal doordat [verdachte] mij met de steelpan geslagen
heeft. Hij heeft mij met deze steelpan op mijn hoofd geraakt ter hoogte van mijn
evenwichtsorganen.’’
2. Een op pagina 16 van voornoemd proces-verbaal opgenomen medische verklaring d.d. 27 oktober 2017, opgemaakt door KNO-arts dr. A.F. Holm:
Onderzoek op 27 oktober 2017. Uitwendig waargenomen letsel: geen. Uitwendig bloedverlies. Overige van belang zijnde informatie (operaties, blijvend letsel ed): Binnenoordoofheid links. Geschatte duur van de genezing: is blijvend.
3. Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 11 december 2018, opgenomen op pagina 37 e.v. van voornoemd proces-verbaal, inhoudende de verklaring van [getuige1] :
V: Mijnheer [getuige1] , klopt het dat u getuige bent geweest van de mishandeling van mijnheer [benadeelde partij] op 28 september 2017?
A: Ja, dat klopt.
A: (…)Ik zag dat [verdachte] een steelpan pakte uit het rek. Ik zag dat hij begon te zwaaien met de steelpan. Ik zag dat hij in de richting van [benadeelde partij] zijn hoofd zwaaide. Ik zag dat hij toen [benadeelde partij] met de steelpan op zijn achterhoofd sloeg. (…)
4. Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 2 november 2017, opgenomen op pagina 24 e.v. van voornoemd proces-verbaal, inhoudende de verklaring van [getuige2] ;
"U vraagt mij hoe de steelpan eruit zag waarmee [verdachte] aangever heeft geslagen. Het was een steelpan, iets groter dan normaal met een zware bodem. Ik denk een 25 cm in doorsnee met een dikke bodem dus. Roestvrij stalen pan."
Bewijsoverwegingen
Het hof overweegt als volgt.
Het hof acht de verklaringen van aangever [benadeelde partij] en getuige [getuige1] consistent en daarmee betrouwbaar. Aan de betrouwbaarheid van de verklaring van [getuige1] doet niets af dat hij één jaar na dato (onder eigen naam) een verklaring heeft afgelegd, gelet op het feit dat hij al een eerder (en kort na het incident) anoniem een verklaring heeft afgelegd. [getuige1] geeft namelijk in zijn verhoor aan op pagina 37 dat hij getuige 1 was in het verhoor van de getuige 1 en 2 op pagina 41.
Het hof stelt voorop dat onder zwaar lichamelijk letsel op grond van artikel 82 van het Wetboek van Strafrecht (Sr.) wordt begrepen: ziekte die geen uitzicht op volkomen genezing overlaat, voortdurende ongeschiktheid tot uitoefening van ambts- of beroepsbezigheden, afdrijving of dood van de vrucht van een vrouw alsmede storing van de verstandelijke vermogens die langer dan vier weken heeft geduurd. Ook buiten deze gevallen kan lichamelijk letsel als zwaar worden beschouwd indien dat voldoende belangrijk is om naar gewoon spraakgebruik als zodanig te worden aangeduid.
Bij de beantwoording van de vraag of zeker letsel als zwaar lichamelijk letsel moet worden aangemerkt, is van belang of het oordeel van de rechter iets inhoudt over de aard van het letsel, de eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen en/of het uitzicht op (volledig) herstel. [1]
Wat de aard van het letsel betreft, kan uit de wetsgeschiedenis worden afgeleid dat, buiten de in artikel 82 Sr. genoemde gevallen, ook het verlies van het gebruik van een zintuig, verminking en verlamming als zwaar lichamelijk letsel zijn te beschouwen. [2]
Het hof acht de zich in het dossier bevindende medische informatie, te weten de medische verklaring van KNO-arts dr. A.F. Holm van het Wilhelmina Ziekenhuis te Assen van 27 oktober 2017, voldoende bewijs voor de vaststelling dat sprake is van zwaar lichamelijk letsel. Aangever is als gevolg van deze mishandeling blijvend doof geworden aan zijn linkeroor.
Op grond van de gebezigde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang bezien, stelt het hof vast dat aangever zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen door het ten laste gelegde handelen van verdachte.
Uit het handelen van de verdachte kan worden afgeleid dat de verdachte de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel bij aangever bewust heeft aanvaard. Verdachte heeft immers zo hard tegen het hoofd van aangever geslagen met een RVS-steelpan met zware bodem, dat aangever flauw viel en een aantal minuten buiten bewustzijn was. Door op deze wijze te slaan heeft verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat aangever doof zou kunnen worden of ander zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. Het hof betrekt in dit oordeel tevens dat het hoofd een zeer kwetsbaar deel van het lichaam is. Aldus komt het hof tot de conclusie dat de verweren van de raadsvrouw worden verworpen en dat wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde feit heeft begaan.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
primair
hij op 28 september 2017 te [plaats1] , gemeente [gemeente] aan [benadeelde partij] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten blijvende binnenoor doofheid aan het linker oor, heeft toegebracht door hem met een steelpan tegen het hoofd te slaan;
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het primair bewezenverklaarde levert op:
zware mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De verdachte heeft zich op 28 september 2017 schuldig gemaakt aan een zware mishandeling van een medegedetineerde door hem met een steelpan met kracht tegen het hoofd te slaan, waardoor aangever blijvend doof is geworden aan zijn linkeroor. Door zo te handelen heeft verdachte een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer en hem pijn en letsel toegebracht.
Uit het uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 19 augustus 2021 blijkt ten nadele van verdachte dat hij eerder onherroepelijk is veroordeeld ter zake van mishandeling. Daarnaast is verdachte meermaals onherroepelijk veroordeeld voor andere strafbare feiten. Het hof heeft tevens rekening gehouden met toepassing van artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht.
Het hof houdt voorts rekening met de persoonlijke omstandigheden van verdachte zoals die blijken uit het dossier en zoals die tijdens het onderzoek ter terechtzitting van het hof zijn besproken, en zoals die blijken uit de vele rapportages van de Reclassering Nederland. Uit het Advies voortijdige negatieve beëindiging toezicht d.d. 6 juli 2021, komt naar voren dat verdachte zich niet heeft gehouden aan de bijzondere voorwaarden. Deze voorwaarden hielden in dat verdachte moest meewerken aan een klinisch traject en zich moest laten diagnosticeren. Het recidiverisico wordt als hoog ingeschat. De Forensische Psychiatrische Kliniek Piet Roorda heeft verdachte afgewezen omdat hij zich niet wil conformeren aan de eis dat hij zijn medicatiegebruik afbouwt.
Het laatste reclasseringsadvies dateert van 7 juni 2021. Hieruit blijkt onder meer dat de reclassering heeft geprobeerd betrokkene te plaatsen in een klinische setting. Het is bij betrokkene de vraag of er sprake is van verslavingsproblematiek dan wel psychische problematiek. Dat maakt het voor de reclassering lastig om betrokkene te plaatsen. De reclassering ziet geen meerwaarde in het opleggen van bijzondere voorwaarden. Een detox-opname in de Boog is na twee positieve urinecontroles gestopt. Verder is uit verdiepingsdiagnostiek bij Justact gebleken dat betrokkene al zo’n 25 jaar lang kampt met het gebruik van cocaïne. Daarbij is nader diagnostisch onderzoek geïndiceerd om het eerdere beeld van de persoonlijkheidsstoornis, op basis van paranoïde kenmerken, te actualiseren. De reclassering stelt dat betrokkene vaker is opgenomen bij Tactus verslavingszorg. Het lukt betrokkene echter steeds onvoldoende om deel te nemen aan het programma.
Gelet op het voorgaande ziet het hof geen aanleiding om bijzondere voorwaarden of voorwaardelijk strafdeel op te leggen.
Het hof heeft gelet op straffen die ter zake van zware mishandeling worden opgelegd, die zijn weerslag hebben gevonden in de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Daarbij is een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 7 maanden in beginsel het vertrekpunt.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 7 maanden in beginsel een passende en geboden reactie vormt.
Het hof stelt echter vast dat de behandeling van de zaak in eerste aanleg niet heeft plaatsgevonden binnen de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden.
Het hof neemt als uitgangspunt van de aanvang van de redelijke termijn het eerste verhoor van verdachte in eerste aanleg, die heeft plaatsgevonden op 3 november 2017. Vervolgens is de verdachte veroordeeld door de politierechter op 14 september 2020. Het hof stelt derhalve een overschrijding vast in eerste aanleg van ruim 10 maanden die niet aan verdachte is toe te rekenen.
Gelet op deze overschrijding– alsmede in verband met het algehele tijdsverloop na het plegen van de feiten – is het hof van oordeel dat, in plaats van de hiervoor overwogen gevangenisstraf, thans een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden passend en geboden is.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze vordering bedraagt € 2.750,00. Nu de vordering is ingekomen d.d. 2 december 2020 en daarmee na de zitting van de politierechter d.d. 14 september 2020, komt het hof niet toe aan de behandeling van de vordering. De vordering is niet tijdig ingediend en ligt daarom in hoger beroep niet voor.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 63 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) maanden.
Aldus gewezen door
mr. J. Hielkema, voorzitter,
mr. T.H. Bosma en mr. M.C. van Linde, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. G.A.G. van Essen, griffier,
en op 3 september 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Voetnoten

1.HR 16 mei 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA5802 en HR 18 november 2014, ECLI:NL:HR:2014:3289 (http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:HR:2014:3289).
2.vgl. HR 3 juli 2018, ECLI:NL:HR:2018:1051, r.o. 2.5.