ECLI:NL:GHARL:2021:8324

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
31 augustus 2021
Publicatiedatum
31 augustus 2021
Zaaknummer
200.273.183/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoofdelijke veroordeling van commanditaire vennoot in geschil over onverschuldigde betalingen en terugbetaling aan geïntimeerde

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden is behandeld, gaat het om een geschil tussen appellanten, waaronder een commanditaire vennoot, en een geïntimeerde over de terugbetaling van een bedrag van € 88.000,- dat door de geïntimeerde zou zijn betaald voor de aankoop van veulens. De appellanten hebben de gestelde overeenkomst betwist en een tegenvordering ingesteld. De rechtbank heeft geoordeeld dat de overeenkomst niet is komen vast te staan en heeft de appellanten hoofdelijk veroordeeld tot terugbetaling van het bedrag aan de geïntimeerde, vermeerderd met wettelijke rente. In hoger beroep is de vraag aan de orde of de appellanten het bedrag van € 88.000,- moeten terugbetalen of dat de tegenvordering van € 17.945,- moet worden toegewezen. Het hof bekrachtigt de beslissing van de rechtbank en oordeelt dat de commanditaire vennoot hoofdelijk aansprakelijk is voor de schulden van de vennootschap, omdat hij beheershandelingen heeft verricht. De grieven van de appellanten worden verworpen en het hof bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.273.183/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 181807)
arrest van 31 augustus 2021
in de zaak van

1.[appellant1] ,

wonende te [woonplaats1] ,
hierna:
[appellant1],

2. C.V. 'De Holm',

wonende te [vestigingsplaats] ,
hierna:
De Holm,

3. [appellante3] ,

wonende te [woonplaats1] ,
hierna:
[appellante3],
appellanten,
in eerste aanleg: eisers in conventie en verweerders in reconventie,
hierna gezamenlijk te noemen:
[appellanten] c.s.,
advocaat: mr. S.A. Wensing, kantoorhoudend te Coevorden,
tegen
[geïntimeerde] , h.o.d.n. [naam1],
wonende te [woonplaats2] ,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde in conventie en eiser in reconventie,
hierna:
[geïntimeerde] ,
advocaat: mr. A.J. Roos, kantoorhoudend te Wolvega.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

De in het arrest van 19 mei 2020 bepaalde comparitie heeft op verzoek van partijen niet plaatsgehad. [appellanten] c.s. hebben een memorie van grieven genomen. [geïntimeerde] heeft daarop gereageerd met een memorie van antwoord. Vervolgens hebben partijen de stukken overgelegd en heeft het hof een datum voor arrest vastgesteld.

2.Waar gaat deze zaak over?

2.1
[geïntimeerde] heeft bij de rechtbank een procedure aanhangig gemaakt met betrekking tot de aankoop van 56 veulens bij [appellanten] c.s. voor een relatie in Mexico ( [naam2] , hierna verkort weergegeven als [naam2] ), waarvoor hij een bedrag van € 88.000,- aan [appellanten] c.s. zegt te hebben betaald.
2.2
[appellanten] c.s. hebben bij de rechtbank de door [geïntimeerde] gestelde overeenkomst bestreden en een beroep op verrekening gedaan en ook een tegenvordering ingesteld (vordering in reconventie). [appellanten] c.s. hebben bij de rechtbank gesteld dat zij - anders dan ter uitvoering van de door [geïntimeerde] gestelde overeenkomst - meerdere veulens en paarden aan [geïntimeerde] hebben geleverd en daarvoor facturen aan [geïntimeerde] hebben gestuurd. Daarnaast heeft [geïntimeerde] volgens [appellanten] c.s. geld van [appellanten] c.s. geleend. [appellanten] c.s. hebben gesteld dat [geïntimeerde] in totaal een bedrag van € 152.995,- aan hen verschuldigd is en dat [geïntimeerde] - inclusief genoemde € 88.000,- - slechts een bedrag van € 135.050,- heeft voldaan. Om die reden hebben [appellanten] c.s. in reconventie betaling van [geïntimeerde] gevorderd van € 17.945,-, naast de opheffing van de door [geïntimeerde] gelegde conservatoire beslagen.
2.3
De rechtbank heeft geoordeeld dat de door [geïntimeerde] gestelde overeenkomst niet is komen vast te staan en dat [geïntimeerde] € 88.000,- onverschuldigd heeft betaald aan [appellanten] c.s. [appellanten] c.s. zijn daarop hoofdelijk veroordeeld tot terugbetaling van het bedrag aan [geïntimeerde] , vermeerderd met de wettelijke rente. In reconventie zijn alle vorderingen afgewezen.
2.4
In hoger beroep gaat het alleen nog om de vraag of [appellanten] c.s. het bedrag van
€ 88.000,- moeten terugbetalen, of het bedrag van € 17.945,- moet worden toegewezen en of de beslagen alsnog moeten worden opgeheven. Het hof bekrachtigt de beslissingen van de rechtbank daarover. Het hof zal deze beslissing hierna motiveren, door eerst de relevante feiten te vermelden en daarna de bezwaren (‘grieven’) van [appellanten] c.s. tegen de beslissing van de rechtbank te bespreken. Zo nodig zal het hof ook ingaan op de door [geïntimeerde] bij de rechtbank aangevoerde stellingen, die de rechtbank heeft verworpen of onbesproken heeft gelaten.

3.3. De relevante feiten

3.1
De Holm is een commanditaire vennootschap met [appellante3] als beherend vennoot en [appellant1] als commanditaire vennoot.
3.2
[geïntimeerde] en De Holm hebben jarenlang zaken met elkaar gedaan, waarbij Friese veulens en paarden in een onderlinge samenwerking werden ingekocht en aan derden werden verkocht en geleverd, waarna de winst werd gedeeld.
3.3
In het najaar van 2016 heeft [geïntimeerde] zich tot [appellanten] c.s. gewend met betrekking tot de aankoop van veulens voor [naam2] .
3.4.
[geïntimeerde] heeft op 6 november 2016 een bedrag van € 8.000,- contant aan [appellant1] betaald.
3.5
Op 17 november 2016 heeft [geïntimeerde] een bedrag van € 99.985,- van [naam2]
ontvangen. Diezelfde dag heeft hij een bedrag van € 50.000,- overgemaakt naar een bankrekening die op naam is gesteld van De Holm. Daarna heeft [geïntimeerde] op
18 november 2016 een bedrag van € 20.000,-, op 22 november 2016 een bedrag van
€ 5.000,- en op 24 november 2016 een bedrag van € 5.000,- overgemaakt naar genoemde bankrekening. Bij al die betalingen is vermeld: “veulens Mexico”
3.6.
Op 23 oktober 2017 heeft [geïntimeerde] een brief aan De Holm, [appellant1] en [appellante3] gestuurd waarin hij heeft geschreven dat hij het betaalde bedrag van € 88.000,- terug wil ontvangen als de veulens voor [naam2] niet geleverd worden.

4.De motivering van de beslissing

De vorderingen van [appellanten] c.s. (de grieven I, II en III)
4.1
Volgens [appellanten] c.s. stonden ten tijde van de contante betaling/overboekingen (3.4 en 3.5) de volgende facturen/vorderingen van Holm open:
factuurnummer 2016004 van 22 januari 2016 van € 74.000,-,
betreffende “Verkoop paarden Mexico dr. [naam2] ”;
factuurnummer 2016071 van 29 augustus 2016 van € 28.000,-,
betreffende “Verkoop veulens Mexico Edgar Flores”;
factuurnummer 2016077 van 6 december 2016 van € 9.400,-.
betreffende “Verkoop paard naar Zuid Korea”;
factuurnummer 2016078 van 22 december 2016 van € 28.800,-,
betreffende verkoop veulens USA
factuurnummer 2017015 van 10 april 2017 ter hoogte van € 795,- ,
betreffende “Inseminatie merrie (..)”;
Een door [appellanten] c.s. aan [geïntimeerde] verstrekte lening van € 12.000,-..
In totaal € 152.995,-
4.2
Volgens [appellanten] c.s. zijn door [geïntimeerde] de volgende betalingen verricht:
12.09.16 € 10.000,-
omschrijving veulens Mexico
17.11.16 € 50.000,-
omschrijving veulens Mexico
18.11.16 € 20.000,-
omschrijving veulens Mexico
23.11.16 € 5.000,-
omschrijving veulens Mexico
24.11.16 € 5.000,-
omschrijving veulens Mexico
23.12.16 € 10.800,-
omschrijving vlucht + cvi
23.12.16 € 14.000,-
omschrijving veulens USA
28.03.17 € 3.500,-
omschrijving veulens Mexico
28.03.17 € 6.900,-
omschrijving veulens Mexico
03.04.17 € 500,-
omschrijving dekgeld pier
In totaal € 135.050,-.
4.3
Die door [geïntimeerde] verrichte betalingen zijn op de openstaande facturen afgeboekt, zodat resteert te betalen: € 17.945,-, aldus [appellanten] c.s. Daarnaast heeft een betaling van
€ 8.000,- in contanten plaatsgehad, die in mindering is gebracht op de lening. Die zou daarmee zijn teruggebracht tot € 12.000,-.
4.4
De rechtbank heeft in haar vonnis van 27 november 2019 in de overwegingen 2.15, 2.16, 2.17 en 2.23 e.v. uitvoerig gemotiveerd waarom de overschrijvingen van [geïntimeerde] niet kunnen worden gezien als betalingen voor de hiervoor in 4.1. weergegeven facturen en de contante betaling van € 8.000,- niet kan worden aangemerkt als terugbetaling van een lening. Het bestaan daarvan is niet komen vast te staan. Het hof leest in de grieven van [appellanten] c.s. en in de daarop gegeven toelichting in essentie geen andere relevante stellingen of verweren dan die reeds in eerste aanleg waren aangevoerd en door de rechtbank gemotiveerd zijn verworpen. Het hof onderschrijft hetgeen de rechtbank ter motivering van haar beslissing heeft overwogen en neemt die motivering over. Ter toelichting voegt het hof daar nog aan toe dat [appellanten] c.s. (in oorspronkelijke conventie) een beroep op verrekening hebben gedaan voor het geval vast zou komen te staan dat sprake was van de door [geïntimeerde] gestelde overeenkomst met betrekking tot de veulens. Die overeenkomst is na bewijslevering niet komen vast te staan en tegen die beslissing is geen (incidenteel) hoger beroep ingesteld, zodat ook het hof daarvan uitgaat. In zoverre is verrekening van hun vorderingen en de schuld uit de overeenkomst dan ook niet aan de orde. Naar het hof begrijpt, bedoelen [appellanten] c.s. met hun beroep op verrekening ook dat zij de vordering van [geïntimeerde] uit onverschuldigde betaling willen verrekenen met hun eigen vorderingen op [geïntimeerde] . Wat [appellanten] c.s. willen daarmee bewerkstelligen is geen verrekening, maar dat de door [geïntimeerde] gedane betalingen worden toegerekend aan - worden gezien als betaling van - de beweerdelijk openstaande facturen. Het hof heeft hiervoor al vastgesteld dat die vorderingen ook in dit hoger beroep niet zijn komen vast te staan. Om die reden moet het beroep op verrekening worden verworpen.
Hoofdelijkheid (grief IV)
4.5
Volgens [appellanten] c.s. is [appellant1] ten onrechte veroordeeld, omdat hij geen partij is in deze zaak, maar slechts heeft te gelden als commanditaire vennoot. Volgens [appellanten] c.s. heeft [appellant1] geen beheershandelingen verricht, maar heeft hij slechts als woordvoerder en aanspreekpunt gefungeerd. Het hof volgt hem daarin niet en licht dat hierna toe.
4.6
Op een commanditaire vennoot rust in beginsel een beperkte aansprakelijkheid voor schulden van de vennootschap uit hoofde van art. 20 lid 3 Wetboek van Koophandel (WvK). De commanditaire vennoot die in strijd met art. 20 lid 2 WvK een daad van beheer verricht (het zogeheten beheers- of bestuursverbod), is echter ten gevolge van art. 21 WvK hoofdelijk verbonden voor alle schulden en verbintenissen van de commanditaire vennootschap. Bij de beantwoording van de vraag of en in hoeverre plaats is voor de sanctie van art. 21 WvK, kan mede van belang zijn of derden (in dit geval: [geïntimeerde] ) van de vennootschappelijke hoedanigheid van de commanditaire vennoot op de hoogte waren of behoorden te zijn, en dat steeds van belang is of de commanditaire vennoot tegen wie de sanctie van die bepaling wordt ingeroepen, ter zake van zijn handelen een verwijt valt te maken. [1]
4.7
[geïntimeerde] heeft gesteld dat hij altijd contact had en handelde met [appellant1] . De betalingen werden verricht aan De Holm, die deze betalingen accepteerde en nooit te kennen heeft gegeven dat [appellant1] niet bevoegd was haar te vertegenwoordigen. Het hof stelt vast dat uit het overgelegde appverkeer en e-mailcorrespondentie blijkt dat de contacten over de handel in paarden en betalingen (uitsluitend) plaatsvonden tussen [appellant1] en [geïntimeerde] . [appellant1] trad daarbij op als vertegenwoordiger van De Holm. Gelet op dat in eerste aanleg door [appellant1] uitdrukkelijk ingenomen standpunt kon hij er niet mee volstaan om dat in hoger beroep – zonder nadere toelichting – te ontkennen. Het bezwaar tegen de overwegingen van de rechtbank kan daarom niet worden gehonoreerd. Het hof is daarmee van oordeel dat sprake is van daden van beheer door [appellant1] . [appellant1] heeft hierdoor als stille vennoot het verbod van artikel 20 lid 2 WvK overtreden. Door [appellant1] , op wiens weg dat lag, zijn geen omstandigheden aangevoerd die maken dat de toepassing van artikel 21 WvK niet gerechtvaardigd is. Het gevolg is dat [appellant1] naast de commanditaire vennootschap en [appellante3] als beherend vennoot, hoofdelijk verbonden is voor de schuld van De Holm aan [geïntimeerde] .
Slotsom
De grieven falen. Het vonnis van 27 november 2019 zal worden bekrachtigd. [appellanten] c.s. hebben ook beroep ingesteld tegen de vonnissen van 31 januari 2018 en 5 december 2018. Het eerstgenoemde vonnis betreft een vonnis waarin alleen een comparitie is bepaald en dat niet vatbaar is voor een hogere voorziening (artikel 132 lid 4 Rv). Tegen het vonnis van
5 december 2018 hebben [appellanten] c.s. geen bezwaren (grieven) aangevoerd. [appellant1] zullen dan ook niet-ontvankelijk worden verklaard in hun beroep tegen die vonnissen. Als de in het ongelijk gestelde partij zullen [appellanten] c.s. hoofdelijk in de proceskosten worden veroordeeld aan de zijde van [geïntimeerde] vastgesteld op € 760,- voor verschotten en op € 2.031,- voor salaris advocaat in overeenstemming met het liquidatietarief voor (1 punt/tarief V).

5.De beslissing

Het hof, rechtdoende in hoger beroep:
verklaart [appellanten] c.s. niet-ontvankelijk in het hoger beroep tegen de vonnissen van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen van 31 januari en 5 december 2018;
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van
27 november 2019;
veroordeelt [appellanten] c.s. hoofdelijk in de proceskosten aan de zijde van [geïntimeerde]
vastgesteld op € 760,-voor verschotten en op € 3.278,- voor salaris advocaat;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. I. Tubben, M.W. Zandbergen en J. Smit en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 31 augustus 2021.