In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 3 augustus 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep van een kort geding. De vrouw, appellante, had in eerste aanleg een vordering ingediend om de man, geïntimeerde, te verbieden met de minderjarige naar Polen te verhuizen. De voorzieningenrechter had de vrouw echter bevolen om met de minderjarige terug te keren naar Nederland, wat leidde tot het hoger beroep. Het hof heeft zich onbevoegd verklaard om te oordelen over de vordering tot terugverhuizing, omdat deze niet onder de ouderlijke verantwoordelijkheden valt zoals bedoeld in de Verordening Brussel II-bis. Het hof oordeelde dat de voorzieningenrechter in eerste aanleg niet bevoegd was om over de terugverhuizing te beslissen, aangezien dit een ordemaatregel betreft en niet een beslissing over gezag of omgang. De vrouw en de minderjarige waren inmiddels al verhuisd naar Polen, waardoor de vordering van de man om de vrouw te verbieden te verhuizen geen belang meer had. Het hof heeft het bestreden vonnis vernietigd voor wat betreft de vordering tot terugverhuizing, maar het overige deel van het vonnis bekrachtigd. De proceskosten in hoger beroep werden gecompenseerd, waarbij beide partijen hun eigen kosten dragen.