Uitspraak
mr. P.P.E. Buchelete Arnhem,
mr. M.B. Chylinskate Haarlem.
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 11 augustus 2020 uitspraak gedaan in een hoger beroep kort geding, waarin de man, de appellant, in beroep ging tegen een vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Amsterdam. De man vorderde dat de vrouw, de geïntimeerde, met hun minderjarige kind terug zou verhuizen naar Nederland. De vrouw was op 18 maart 2020 met het kind naar Polen vertrokken, zonder toestemming van de man. De voorzieningenrechter had zich onbevoegd verklaard om kennis te nemen van de vorderingen van de man, omdat deze vorderingen volgens de voorzieningenrechter onder het Haags Kinderontvoeringsverdrag (HKOV) vallen en de Nederlandse rechter daarom niet bevoegd is. De man stelde dat zijn vordering onder de verordening Brussel II-bis valt, maar het hof oordeelde dat de vorderingen van de man niet gericht zijn op de ouderlijke verantwoordelijkheid, maar op de onmiddellijke terugkeer van het kind. Het hof bevestigde de beslissing van de voorzieningenrechter en oordeelde dat de man zich tot de Centrale Autoriteit of de Poolse rechterlijke autoriteiten moest wenden voor zijn verzoek tot teruggeleiding van het kind. Het hof bekrachtigde het vonnis van de voorzieningenrechter en compenseerde de proceskosten tussen partijen.