Uitspraak
[appellante],
OVZ,
1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
1.5 Daarna hebben partijen de volgende processtukken gewisseld:
- een memorie na deskundigenbericht, door [appellante] ;
- een memorie na deskundigenberichten tevens houdende verzoek tot het gelasten van verhoor van deskundigen, door OVZ;
- een akte, door [appellante] .
2.Waar gaat het in deze zaak om en wat beslist het hof?
drs. [D] (hierna: [D] ). De drie deskundigen hebben elk een rapport uitgebracht. Ook na deze deskundigenrapporten zijn partijen het niet eens over de vraag of sprake is van causaliteit tussen de klachten en beperkingen van [appellante] en het haar overkomen ongeval.
2.4 Het hof is van oordeel dat [appellante] nu, met de uitgebrachte rapporten van de deskundigen, het bestaan en voortbestaan van de door haar gestelde klachten en beperkingen en het causaal verband tussen haar klachten en beperkingen en het ongeval wel voldoende aannemelijk heeft gemaakt. Het hof deelt de kritiek van OVZ op het rapport van [D] niet en ziet geen reden om [D] (en de andere deskundigen) te horen.
Omdat partijen zich de laatste jaren van de procedure hebben geconcentreerd op het geschil over de causaliteit en hun geschilpunten over de omvang van de schade verder niet hebben uitgewerkt en geactualiseerd, zal het hof hen in de gelegenheid stellen zich over dit aspect van hun geschil uit te laten.
2.5 Het hof zal dit oordeel hierna uitwerken.
3. De verdere bespreking van het geschil tussen partijenDe rapporten van de deskundigen
'
Er is sprake van een constant aanwezige stekende pijn bij de binnenenkel van de rechtervoet. Druk tegen de binnenkant van de enkel geeft pijn. Ze (…) ervaart ook permanent druk lokaal permanent. Verder is er sprake van een doof gevoel onder de bal van de voet en bij de binnenenkel rechts. Wanneer zij op de voet staat, neemt de pijn toe. Ook wanneer het been afhangt, neemt de pijn toe. Er is geen sprake van verkleuringen. Benen zijn eerder koud dan anders. Soms zijn er vlekken bij het scheenbeen wanneer het been kouder is. Er zijn verder geen andere veranderingen aan de huid en nagels. Soms voelt het alsof de enkel dik is, maar dat ziet ze niet aan de enkel. Anderzijds is het zo dat, wanneer zij de schoenen uit doet, zoals bijvoorbeeld straks voor het onderzoek zal moeten, ze dan de schoen niet meer aan kan doen.
[B] komt tot de volgende klinische diagnose:
'Op neurologisch gebied is er sprake van sensibele afwijkingen in het gebied van de rr
Volgens [B] is op hoofdlijnen sprake van consistentie tussen de informatie die hij van [appellante] heeft verkregen en de feiten uit het dossier. Omdat er geen sprake is van een 'neurologisch substraat' voor de klachten van [appellante] kan hij geen beperkingen aangeven op het vakgebied van de neurologie. Er zijn geen aanwijzingen voor het ontstaan van neurologische klachten in de situatie dat het ongeval niet zou hebben plaatsgevonden.
sluit zijn beschouwing als volgt af:
"
Er is dus bij betrokkene sprake van somatisch onvoldoende verklaarde pijnklachten. In haar
Zijn conclusie sluit daarbij aan:
'
Zoals ik in bovenstaande uitvoerig heb uiteengezet heb ik geen psychiatrische stoornis kunnen vaststellen. Ik kan dan ook geen beperkingen vanuit mijn vakgebied aangeven.'
'
Betrokkene ervaart veel pijnklachten aan de rechterenkel waarbij zij ervaart niet in staat te zijn tot het uitvoeren van vele normale activiteiten (zie hierboven: huidige niveau van functioneren). Deze klachten bestonden niet voor het ongeval. Er zijn door mij geen aanwijzingen gevonden die wijzen op een pre-onset ongeval (nog) bestaande beperking in de rechterenkel na eerder operatief ingrijpen in verband met laxiciteit van de enkelbanden.
De conclusie van [D] luidt:
'
Betrokkene is bekend met een chronisch pijnsyndroom, bij status na verkeersongeval op
De antwoorden op de aan hem gestelde vragen zijn in lijn met de beschouwing en conclusie. [D] beantwoordt de vraag of er op zijn vakgebied klachten en afwijkingen zijn die er ook zouden zijn geweest of op enig moment hadden kunnen ontstaan als het ongeval [appellante] niet zou zijn overkomen als volgt:
'
Deze vraag is door mij niet te beantwoorden. Het is voor mij niet te achterhalen of (delen van) de huidige situatie zich ook zouden hebben voorgedaan wanneer zij [het hof leest: haar]een andersoortig ongeval zou zijn overkomen. Spontaan optreden van de situatie waarin betrokkene zich nu bevindt, is zeer onwaarschijnlijk.'
De vraag naar een verklaring vanuit zijn vakgebied voor het ontstaan en voortbestaan van de door hem vastgestelde klachten beantwoordt [D] als volgt:
'Vanuit het medisch revalidatiegeneeskundig perspectief is er sprake van een consistent chronisch pijnsyndroom. Deze wordt volgens de Werkgroep Pijnrevalidatie Nederland (WPN) van de wetenschappelijke beroepsorganisatie van revalidatieartsen (VRA) geclassificeerd in 4 categorieën (1 t/m 4). Betrokkene wordt geclassificeerd als WPN 4. WPN 4 wordt in de Position Paper Chronische Pijn uit 2017 gedefinieerd als een chronisch pijnsyndroom waarbij de impact daarvan op het niveau van functioneren bij patiënten met WPN-4 niveau zeer ernstig is.
Uit uw rapport valt af te leiden dat betrokkene erg veel beperkingen en pijnklachten
[D] heeft deze vragen als volgt beantwoord:
‘
1a. Ja, het onderzoek werd gehinderd door pijnklachten. Doordat ik in staat was om iedere deelactie in mijn onderzoek op voorhand helder aan betrokkene aan te geven, is onderzoek voldoende betrouwbaar uitgevoerd kunnen worden.1b. Neen, hierin zie ik geen discrepantie. Net als bij punt la is de voorspelbaarheid van de druk of kracht die uitgevoerd wordt voor betrokkene hanteerbaar. Juist onvoorspelbare druk/kracht zoals die ervaren kan worden bij bewegen in de slaap, maakt dat de pijnklachten op dat moment verhevigd worden ervaren.’
Volgens OVZ is dat antwoord opvallend beknopt. Dat moge zo zijn, maar naar het oordeel van het hof doet die beknoptheid niet af aan de duidelijkheid van het antwoord. In dit verband wijst het hof erop dat ook [B] een uitgebreid lichamelijk onderzoek heeft verricht bij [appellante] , waarbij hij ook de rechterenkel heeft bevoeld. Ook [B] , op wiens rapport OVZ geen kritiek heeft, heeft geen discrepantie gerapporteerd tussen zijn bevindingen bij dit onderzoek en zijn bevindingen op basis van het medisch dossier en de anamnese, ook niet ten aanzien van de pijnbeleving. Het oordeel van [D] dat geen sprake is van een discrepantie of inconsistentie is ook in het licht van de, niet ter discussie staande bevindingen en conclusies van [B] , dan ook zeker verantwoord.
‘
2. U geeft aan dat de klachten van betrokkene in de moderne revalidatiegeneeskundige
‘
2a. Zoals in mijn rapportage in eerste aanleg is verwoord, is er slechts een geringe objectieve beschadiging, namelijk aan de weke delen van de aangedane voet. Hierop is mijn uiteindelijke AMA-bepaling ook gebaseerd.3a. Het is niet aan mij om hierin een exacte beschrijving te geven. Hiertoe is namelijk ook in het besluit van de rechtbank bepaald dat separaat een expertise dient te worden verricht door psychiater en neuroloog. In algemene zin kan gesteld worden dat bij betrokkene de pijncoping verre van optimaal is en gekenmerkt wordt door met name vermijding. Welke onderliggende factoren hierbij exact spelen 1) is niet mijn expertise; 2) zal wellicht meer duidelijk worden uit de elders door derden verrichte expertise.
Volgens OVZ is het antwoord van [D] op vraag 2 verwarrend en in strijd met de inhoud van het rapport van [D] . Het hof volgt OVZ daarin niet. In zijn beschouwing heeft [D] geschreven dat er geen aanwijzingen zijn gevonden voor ‘een medisch anatomisch substraat’ voor het voortduren van de klachten. Het ligt voor de hand dat [D] met zijn antwoord dat slechts sprake is van een geringe objectieve beschadiging heeft willen aangeven dat geen sprake is van een medisch aantoonbaar substraat. Dat is niet in strijd met zijn vaststelling dat er een andere verklaring, dan die van een medisch anatomisch substraat (oftewel een objectieve beschadiging) is, te weten aspecifiek chronisch pijnsyndroom in de zin van de moderne revalidatiegeneeskunde.
Aan OVZ kan worden toegegeven dat [D] vraag 3 beknopt heeft beantwoord. [D] heeft daar, naar het oordeel van het hof, een goede reden voor. In de beschouwing van zijn rapport heeft [D] uiteengezet dat de klachten verklaard kunnen worden door een aspecifiek chronisch pijnsyndroom, waarmee de moderne revalidatiegeneeskunde bekend is. Hij heeft ook een duiding gegeven van dat pijnsyndroom door te wijzen op het fenomeen van centrale sensitisatie en daar bij aangegeven: ‘
Hoe deze sensitisatie door medische, psychologische en maatschappelijke factoren kan ontstaan en blijven bestaan, is onderwerp van vele wetenschappelijke onderzoeken.’ Tegen die achtergrond ligt het voor de hand dat [D] terughoudend is in het beantwoorden van de vraag om een beschrijving te geven van de factoren die bij [appellante] het fenomeen van de centrale sensitisatie hebben veroorzaakt. In de beschouwing heeft [D] al gewezen op de betekenis van de resterende wond gedurende de eerste maanden na het ongeval en in het antwoord op vraag 3a heeft hij een opmerking gemaakt over de pijncoping van [appellante] . [D] wijst er, naar het oordeel van het hof terecht, op dat het beantwoorden van de vraag buiten het bereik van zijn expertise ligt en hij heeft verwezen naar de beide andere door de rechtbank benoemde deskundigen, een neuroloog en een psychiater. Daarmee heeft hij de aan hem gestelde vragen adequaat en allerminst onbegrijpelijk beantwoord.
‘
5. Bij de bevindingen na het lichamelijk onderzoek valt op dat er slechts sprake is van een
[D] beantwoordt deze vraag als volgt:
‘
5a. Ik heb deze beschrijving bewust gebruikt in mijn deskundigenverslag. Het verschil is inderdaad opvallend wanneer er van uitgegaan wordt dat er verder geen spierspanning in het aangedane been zou worden onderhouden. Betrokkene onderhoudt echter nadrukkelijk wel spierspanning in het been.
Anders dan OVZ vindt het hof het antwoord op deze vragen helder. Er volgt uit dat [D] onder ogen heeft gezien dat het op het eerste gezicht opmerkelijk is dat het verschil in omvang van de spiermassa tussen beide benen gering is, maar ook dat er voor dit op het eerste gezicht opmerkelijke fenomeen een redelijke verklaring is: het onderhouden van
‘
6. Het gestelde onvermogen van betrokkene heeft niet uitsluitend betrekking op
Het antwoord is naar het oordeel van het hof niet opmerkelijk en ook concludent in het licht van wat [D] bij zijn onderzoek heeft vastgesteld:
‘
6a. De ervaren energie is per definitie een subjectief gegeven. Het lijkt hierbij zeer aannemelijk dat een sedatief leven en verder beperkt ingevuld activiteitenpatroon een patroon van disuse onderhoudt. Deze disuse beperkt de conditie en onderhoudt op deze wijze weer de beperkingen in energie en activiteiten.6b. Hiervoor verwijs ik naar het antwoord bij vraag 6a.’
‘
- Continu aanwezige stekende pijn in binnenzijde rechterenkel, druk ter plaatse geeft heftige
De andere deskundigen komen tot een vergelijkbare beschrijving, die [D] in zijn antwoord op vraag 1 - naar de anamnese voor wat betreft aard en ernst van het letsel en beperkingen van [appellante] - als volgt samenvat:
‘
Voor de anamnese verwijs ik naar bovenvermelde anamnese en het beschreven huidige niveau van functioneren. De huidige lage belastbaarheid verhinderen voor betrokkene het uitvoeren van loonvormende taken, uitoefenen van hobby's en bezigheden in recreatieve zin en zelfwerkzaamheid voor zover deze een aaneengesloten periode van activiteit van minimaal 30 minuten vragen. In ADL is betrokkene in staat om zelfstandig te wassen en aankleden op een wijze waarbij zij in staat wordt gesteld om dit in etappes uit te voeren.’
[D] en de andere deskundigen zien geen inconsistenties tussen deze beschrijving van de ervaren klachten en beperkingen en het door hen verrichte onderzoek bij [appellante] en de gegevens uit het medisch dossier. Daarmee staat vast dat [appellante] nog steeds de hiervoor weergegeven klachten ervaart en de daaraan inherente beperkingen ondervindt.
‘
Hiervoor verwijs ik naar het bovenvermelde niveau van functioneren. De beperkingen worden ervaren door betrokkene. Er is een beperking in belastbaarheid van de rechterenkel, die omvat is in een hoog orthopedisch schoeisel dat haar met name beschermt tegen pijn door aanraken of stoten.
Dit antwoord van [D] is door partijen niet (gemotiveerd) weersproken. Het hof zal dan ook uitgaan van de juistheid ervan. Dat geldt ook voor het oordeel van [D] dat
Vervolgens geven de deskundige geen alternatieve verklaring op hun vakgebied, in plaats van het ongeval, voor de klachten van [appellante] .
[B] en [C] kunnen vanuit hun vakgebied geen verklaring geven voor de klachten van [appellante] . Uit het rapport van [D] volgt dat de klachten van [appellante] vanuit de inzichten van de revalidatiegeneeskunde wel verklaard kunnen worden door het ongeval, in die zin dat het ongeval geleid heeft tot letsel aan de rechter enkel (dat primaire letsel staat ook niet ter discussie) en dat vervolgens centrale sensitisatie is ontstaan. De klachten (en daaruit voortvloeiende beperkingen) van [appellante] kunnen door die centrale sensitisatie worden verklaard.
Het hof merkt in dit verband op dat deze verklaring niet wordt tegengesproken door de conclusie van [C] dat geen sprake is van een somatische symptoomstoornis (in de zin van de DSM-5) of een somatisatiestoornis (in de zin van de DSM-IV). [D] zoekt de verklaring van de klachten van [appellante] niet in een psychiatrisch ziektebeeld - dat zou zijn expertise ook te buiten gaan -, maar op een binnen zijn vakgebied bekend fenomeen, dat in dat vakgebied ook wordt aangeduid als een aspecifiek chronisch pijnsyndroom. Uit het rapport van [C] volgt niet dat die verklaring onjuist is. Zoals hiervoor is overwogen, berust deze verklaring van [D] op een gedegen onderzoek en heeft [D] zijn bevindingen en conclusies behoorlijk gemotiveerd. OVZ heeft ze ook niet met een rapport van een andere deskundige op het gebied van de revalidatiegeneeskunde weersproken. Ten slotte is van belang dat uit het medisch dossier van [appellante] volgt dat de klachten zich na het ongeval hebben ontwikkeld; [appellante] kon haar rechterenkel en been aanvankelijk vanwege het primaire letsel (de fracturen en de wond) niet belasten, maar ook nadat de fracturen en de wond geheeld waren heeft zij de enkel en het been niet kunnen belasten. Er is geen sprake van een situatie waarin [appellante] na het ongeval de enkel wel heeft kunnen belasten.
‘
Rondom de beide heupen geen mobiliteitsbeperkingen en goede kracht.’ Alleen revalidatie-arts [F] heeft in 2008 melding gemaakt van een ‘
vermoeden op sensitisatie rond de heupen, ontstaan of althans voor het eerst gerapporteerd tijdens haar eerste zwangerschap’. Dat ‘vermoeden’ speelt in het medisch dossier van [appellante] verder geen rol van betekenis en de deskundigen hebben de klachten dus ook niet van belang geacht. Het is dan ook onvoldoende aannemelijk dat [appellante] geruime tijd relevante klachten aan de heup heeft gehad en alleen om die reden is onvoldoende aannemelijk dat de gestelde klachten aan de heup ook zonder het ongeval bij [appellante] zouden hebben geleid tot (een deel van) de schade [1] . Het hof merkt hier nog op dat de heupklachten van [appellante] geen - kenbare - rol hebben gespeeld bij de beslissing van het UWV om haar een uitkering op basis van volledige arbeidsongeschiktheid toe te kennen.
‘
Prognose?
versta ik een situatie waarbij op alle niveaus van functioneren
versta ik herstel van delen van de persoon: lichaam of geest of
is een prognostische uitspraak te doen. Bijvoorbeeld dat psychoneurofysiologische ontregelingen, althans in principe, herstelbaar zijn, omdat ze berusten op neuroplastische mechanismen (d.w.z. ontregelbare maar ook herprogrammeerbare "neurologische software"). Dergelijk herstel zal afhangen van de mate waarin onderhoudende factoren ongedaan kunnen worden gemaakt. Dat betekent dat in principe ook de (meeste) beperkingen ongedaan kunnen worden gemaakt.
vereist dat alle aspecten van de persoon
Uit het rapport van [F] volgt dat hij somber is over de kans op herstel, onder meer omdat het veel vraagt van [appellante] en noodzakelijk is dat al haar behandelaars zich achter dat traject scharen. OVZ heeft niet aannemelijk gemaakt dat aan die laatste voorwaarde is voldaan. Bovendien volgt uit het enkele feit dat [appellante] het door [F] aangegeven traject niet is ingegaan nog niet dat zij heeft nagelaten van haar kant alles in het werk te stellen wat - mede in aanmerking genomen haar persoonlijkheid - redelijkerwijs van haar kan worden verlangd om tot haar herstel bij te dragen of om verergering van haar klachten te voorkomen. Het hof tekent daarbij aan dat [F] aangeeft dat het traject zwaar is, voor [appellante] een ‘ongewis avontuur’ zou zijn en dat [appellante] al hard gewerkt heeft aan acceptatie van haar situatie.
Naar het oordeel van het hof kan [appellante] er dan ook geen verwijt van worden gemaakt dat zij, negen jaar na het ongeval, zich niet in dit ongewisse avontuur heeft gestort. Dat zij dat niet heeft gedaan, heeft het causaal verband dan ook niet doorbroken (en wettigt ook niet de conclusie dat zij een op haar rustende schadebeperkingsverplichting heeft geschonden).
kan’).
a. [appellante] heeft nog steeds de hiervoor in rechtsoverweging 3.15 omschreven klachten en beperkingen.b. Er moet van worden uitgegaan dat deze klachten en beperkingen niet zullen verbeteren, blijvend zijn.c. Er is sprake van causaal verband tussen deze klachten en beperkingen en het ongeval.
‘
Momenteel is ze practisch rolstoelgebonden, maar bovendien kan ze daar
Een volgend uitgangspunt is dan ook:
1 september 1999 het salaris behorend bij een magazijnchef uit te betalen. Het staat vast dat [appellante] , vanwege het ongeval, geen magazijnchef is geworden, zodat het maar de vraag is of de werkgever van [appellante] ertoe verplicht kon worden haar desondanks het salaris van een magazijnchef uit te betalen. Bovendien is alleszins voorstelbaar dat [appellante] ervoor gekozen heeft om in de onzekere situatie waarin zij verkeerde en waarin het voor haar belangrijk was haar werkgever ‘te vriend te houden’, geen juridische strijd met haar werkgever aan te gaan. Onder deze omstandigheden heeft OVZ, op wie op dit punt stelplicht en bewijslast rusten, onvoldoende onderbouwd dat [appellante] zich niet de in redelijkheid van haar te verlangen inspanningen haar schade te beperken heeft getroost.
e. Bij de begroting van de schade kan ervan worden uitgegaan dat [appellante] zonder ongeval vanaf 1 september 1999 fulltime als magazijnchef zou hebben gewerkt en zou zijn beloond.
3.35 Het laatste uitgangspunt is, gezien het voorgaande:
f. Bij de begroting van de schade kan worden uitgegaan van de behoefte aan huishoudelijke hulp gedurende 3,5 uren per week als gevolg van het ongeval, maar niet ook van schade vanwege verlies zelfwerkzaamheid.
4.4. De beslissing
20 april 2021voor akte aan de zijde van [appellante] ;