ECLI:NL:GHARL:2021:6888

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
9 juli 2021
Publicatiedatum
16 juli 2021
Zaaknummer
21-006235-18
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging vonnis met wijziging strafoplegging in drugszaken en munitie

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 9 juli 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 13 november 2018. De verdachte, geboren in 1976, was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden voor het opzettelijk aanwezig hebben van verschillende soorten harddrugs, hennep en munitie. Het hof bevestigde het vonnis van de rechtbank, maar wijzigde de strafoplegging. De verdachte kreeg een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden met een proeftijd van drie jaren, en een taakstraf van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis. Het hof oordeelde dat de rechtbank op juiste gronden had geoordeeld, maar dat de omstandigheden rondom de verdachte, waaronder zijn pogingen tot rehabilitatie, aanleiding gaven om een lichtere straf op te leggen. Het hof heeft ook beslissingen genomen met betrekking tot de inbeslaggenomen goederen, waaronder een personenauto en geldbedragen. De uitspraak is gedaan na onderzoek op de terechtzitting van 25 juni 2021, waarbij de advocaat-generaal en de raadsman van de verdachte hun standpunten hebben toegelicht. Het hof heeft de verweren van de raadsman verworpen en bevestigd dat er geen sprake was van schending van het consultatierecht. De beslissing van het hof is in overeenstemming met de aard en ernst van de feiten, en de toepasselijke wettelijke voorschriften zijn in acht genomen.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-006235-18
Uitspraak d.d.: 9 juli 2021
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 13 november 2018 met parketnummer 18-165101-18 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1976,
wonende te [woonplaats] , [woonadres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 25 juni 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot bevestiging van het vonnis ten aanzien van de bewezenverklaring en oplegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie maanden met een proeftijd van twee jaren en een taakstraf van tweehonderd uren, subsidiair honderd dagen hechtenis. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen namens verdachte door zijn raadsman,
mr. B.J. de Pree, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank heeft bij vonnis van 13 november 2018, waartegen het hoger beroep is gericht, de verdachte ter zake van de onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde feiten veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
Het hof is van oordeel dat de rechtbank op juiste gronden heeft geoordeeld en op juiste wijze heeft beslist en zal het vonnis bevestigen behalve voor zover het betreft de strafoplegging en met aanvulling van de overwegingen met betrekking tot het bewijs en de beslissingen omtrent het beslag.
Ten aanzien van de strafoplegging komt het hof tot een andere beslissing dan de rechtbank. In zoverre zal het vonnis dan ook worden vernietigd

Aanvullende overwegingen met betrekking tot het bewijs

De raadsman heeft ter zitting in hoger beroep – kort weergegeven – primair aangevoerd dat vrijspraak als gevolg van een onherstelbaar vormverzuim, zijnde het niet verlenen van consultatiebijstand, dient te volgen. De raadsman heeft hierbij verwezen naar het arrest van de Hoge Raad van 6 november 2018, ECLI:NL:HR:2018:2056. Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat geen sprake was van heterdaad en er onvoldoende vermoeden van schuld op basis van artikel 27 van het Wetboek van Strafvordering bestond nu de informatie waarop dit vermoeden blijkbaar gebaseerd wordt een proces-verbaal van bevindingen betreft van bijna drie maanden voor de datum van het tenlastegelegde. De raadsman heeft hierbij verwezen naar een arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 26 mei 2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:1553.
Het hof is van oordeel dat de rechtbank de verweren van de raadsman op juiste gronden heeft verworpen en bevestigt het oordeel van de rechtbank hieromtrent. Er is geen sprake van schending van het consultatierecht.
Ten aanzien van de door de raadsman aangevoerde arresten zoals hierboven genoemd, overweegt het hof dat in beide arresten sprake is van een andere situatie dan in het onderhavige geval. Het eerste arrest ziet op een aangehouden verdachte en het tweede arrest heeft betrekking op de doorzoekingsbevoegdheid op grond van artikel 96b van het Wetboek van Strafvordering. Verdachte was op het moment waar het in casu om gaat geen aangehouden verdachte en de doorzoeking die heeft plaatsgevonden was gebaseerd op de Wet Wapens en Munitie.

Oplegging van straf

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een grote hoeveelheid verschillende soorten harddrugs, hennep en kogelpatronen. Harddrugs brengen risico’s mee voor de gezondheid van gebruikers en veroorzaken schade in de samenleving. Door middel van het bezit van hennep heeft verdachte meegewerkt aan de bevordering en instandhouding van het illegale circuit van de productie, handel en het gebruik van softdrugs, hetgeen ook andere vormen van criminaliteit in de hand werkt. Het bezit van munitie brengt een onaanvaardbaar risico mee voor de veiligheid van personen en de maatschappij in het algemeen. Bij deze feiten past in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf als opgelegd door de rechtbank.
Uit het op verdachte betrekking hebbende uittreksel uit de justitiële documentatie van 20 mei 2021 blijkt dat verdachte meermalen onherroepelijk is veroordeeld ten aanzien van verschillende strafbare feiten, waaronder Opiumwetdelicten.
Het hof houdt er rekening mee dat de bewezenverklaarde feiten reeds enige tijd geleden plaats hebben gevonden en dat het thans goed lijkt te gaan met verdachte. Uit het dossier en hetgeen ter zitting naar voren is gekomen, blijkt dat het reclasseringstoezicht binnenkort afloopt en dat dit goed verloopt. Verdachte lijkt zijn leven te (willen) beteren.
Gelet op het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, ziet het hof aanleiding geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. Het hof acht oplegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie maanden met een proeftijd van drie jaren en de maximale taakstraf van tweehonderdveertig uren subsidiair honderdtwintig dagen hechtenis passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 2, 3, 10 en 11 van de Opiumwet, de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de opgelegde straf en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
240 (tweehonderdveertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
120 (honderdtwintig) dagen hechtenis.
Gelast de
teruggaveaan de rechthebbende van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
een personenauto, merk Mercedes, type CLK, kenteken [kenteken] .
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
een geldbedrag van 30 euro (dertig euro).
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
een geldbedrag van 1637,47 euro (éénduizendzeshonderdzevenendertig euro en zevenenveertig eurocent).
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Aldus gewezen door
mr. D.V.E.M. van der Wiel-Rammeloo, voorzitter,
mr. M.B. de Wit en mr. M.M.H.P. Houben, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. J.R. Sotthewes-de Jonge, griffier,
en op 9 juli 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. M.M.H.P. Houben is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.