ECLI:NL:GHARL:2021:6535

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
6 juli 2021
Publicatiedatum
6 juli 2021
Zaaknummer
200.279.866
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incidentele vordering ex art. 351 Rv en art. 235 Rv afgewezen in hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 6 juli 2021 uitspraak gedaan in een hoger beroep betreffende een incidentele vordering van Rapide c.s. De zaak betreft een geschil tussen verschillende besloten vennootschappen, waaronder Rapide International B.V. en Creative Beauty Brands B.V., en twee geïntimeerden. De rechtbank Overijssel had eerder in een vonnis van 1 april 2020 verschillende vorderingen van de geïntimeerden afgewezen en een aantal vorderingen van Rapide c.s. toegewezen. Rapide c.s. heeft in hoger beroep een incidentele vordering ingediend om de uitvoerbaarheid bij voorraad van het vonnis te schorsen, dan wel te verbinden aan de voorwaarde dat de geïntimeerden zekerheid stellen.

Het hof heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat de rechtbank de uitvoerbaarheid bij voorraad van het vonnis op juiste gronden heeft verklaard. Het hof heeft geoordeeld dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn aangevoerd die rechtvaardigen dat van de eerdere beslissing van de rechtbank wordt afgeweken. De stelling van Rapide c.s. dat er sprake is van een restitutierisico is door de rechtbank al in haar belangenafweging betrokken. Het hof heeft de incidentele vordering van Rapide c.s. afgewezen en hen als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van het incident veroordeeld. De hoofdzaak zal worden voortgezet in de stand waarin deze zich volgens het roljournaal bevindt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.279.866
(zaaknummer rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, C/08/235803)
arrest van 6 juli 2021
in het incident in de zaak van
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Rapide International B.V.,
gevestigd te Haaksbergen,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Rapide’s Olie- en Chemische Fabrieken B.V.,
gevestigd te Krommenie,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Creative Beauty Brands B.V. (voorheen: Natural Glo Cosmetics B.V.),
gevestigd te Haaksbergen,
appellanten, tevens eiseressen in het incident,
in eerste aanleg: gedaagden,
hierna: Rapide c.s.,
advocaat: mr. J.B.J. de Bruyn,
tegen:

1.[geïntimeerde1] ,

2.
[geïntimeerde2],
beiden wonende te [woonplaats1] ,
geïntimeerden, tevens verweerders in het incident,
in eerste aanleg: eisers,
hierna: [geïntimeerden] c.s.,
advocaat: mr. J.J.L.M. Johannink.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1.
Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 13 oktober 2020 hier over.
1.2.
Het verdere verloop blijkt uit:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 18 januari 2021,
- de memorie van grieven houdende incidentele vordering ex artikel 351 Rv respectievelijk artikel 235 Rv,
- de memorie van antwoord in het incident.
1.3.
Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest in het incident aan het hof overgelegd en heeft het hof arrest in het incident bepaald.

2.De motivering van de beslissing in het incident

2.1.
De rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, heeft bij vonnis van 1 april 2020 het volgende beslist:
“3.1. verklaart [geïntimeerde1] niet-ontvankelijk in haar vorderingen;
3.2.
verklaart voor recht dat de opzegging door Rapide c.s. van de kaderovereenkomst waarbij Rapide c.s. aan [geïntimeerde2] maandelijks een bedrag van € 1.000,00 netto betalen, nietig is;
3.3.
veroordeelt Rapide c.s. tot betaling over de periode vanaf 1 juli 2018 tot 1 januari 2019 van een te bruteren bedrag van € 1.200,00 netto per maand, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de eerste dag van de daaropvolgende maand tot de dag van algehele voldoening;
3.4.
veroordeelt Rapide c.s. tot betaling vanaf 1 januari 2019 van een te bruteren bedrag van € 1.000,00 netto per maand, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de eerste dag van de daaropvolgende maand tot de dag van algehele voldoening;
3.5.
compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
3.6.
wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd.”
2.2.
Bij aanvullend vonnis van 29 april 2020 heeft de rechtbank de veroordelingen in het vonnis van 1 april 2020 op verzoek van [geïntimeerden] c.s. op grond van artikel 32 Rv alsnog en gemotiveerd uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De rechtbank heeft in het verweer van Rapide c.s. geen aanleiding gezien het vonnis niet uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. Ten aanzien van de stelling van Rapide c.s. dat sprake is van een restitutierisico heeft de rechtbank onder meer overwogen dat niet gebleken dat sprake is van financieel onvermogen aan de zijde van [geïntimeerden] c.s.
2.3.
In hoger beroep hebben Rapide c.s. bij incidentele vordering primair de schorsing van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad ex artikel 351 Rv gevorderd. Subsidiair hebben Rapide c.s. gevorderd op grond van artikel 235 Rv aan de uitvoerbaarverklaring bij voorraadverklaring de voorwaarde te verbinden dat [geïntimeerden] c.s. zekerheid stellen.
2.4.
Het hof stelt voorop dat uitgangspunt is dat een uitgesproken veroordeling, in afwachting van een hogere voorziening moet kunnen worden uitgevoerd en zonder de voorwaarde van zekerheidstelling ten uitvoer kan worden gelegd. Van dit uitgangspunt kan worden afgeweken als er omstandigheden zijn die meebrengen dat het belang van de veroordeelde bij behoud van de bestaande toestand of bij zekerheidstelling, zolang niet op het door hem ingestelde rechtsmiddel is beslist, zwaarder weegt dan het belang van degene die de uitspraak heeft verkregen bij die uitvoerbaarheid bij voorraad zonder dat daaraan de voorwaarde van zekerheidstelling wordt verbonden. Indien de beslissing over de uitvoerbaarheid bij voorraad in de ten uitvoer te leggen uitspraak is gemotiveerd, moet de eiser, afgezien van het geval dat deze beslissing berust op een kennelijke misslag, aan zijn vordering feiten en omstandigheden ten grondslag leggen die bij het nemen van deze beslissing niet in aanmerking konden worden genomen doordat zij zich eerst na de betrokken uitspraak hebben voorgedaan en die kunnen rechtvaardigen dat van die eerdere beslissing wordt afgeweken. [1]
2.5.
Het hof volgt Rapide c.s. niet in hun standpunt dat het aanvullend vonnis van de rechtbank van 29 april 2020 op een kennelijke misslag berust. Anders dan Rapide c.s. betogen, kan de beslissing tot het alsnog uitvoerbaar bij voorraad verklaren van een vonnis worden gegrond op artikel 32 Rv. Ook kan aanvulling van een vonnis plaatsvinden als het dictum, zoals in dit geval, een afwijzing van het “meer of anders gevorderde” bevat, maar de rechter tot de conclusie komt dat hij daarbij een (deel van de) vordering over het hoofd heeft gezien en die afwijzing daarop dan ook geen betrekking heeft. [2]
2.6.
Verder hebben Rapide c.s. aan hun incidentele vordering ex artikel 351 Rv geen feiten en omstandigheden ten grondslag gelegd die zich na het vonnis hebben voorgedaan en die kunnen rechtvaardigen dat van de eerdere beslissing van de rechtbank tot tenuitvoerlegging van het vonnis wordt afgeweken. De stelling van Rapide c.s. dat sprake is van een restitutierisico heeft de rechtbank al bij haar belangenafweging betrokken. De primaire vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging zal daarom worden afgewezen.
2.7.
Het hof ziet geen aanleiding om aan de tenuitvoerlegging van het vonnis de voorwaarde van zekerheidstelling te verbinden. Het door Rapide c.s. gestelde restitutierisico maakt niet dat het belang van Rapide c.s. bij zekerheidstelling zwaarder dient te wegen dan het belang van [geïntimeerden] c.s. bij het achterwege blijven daarvan. De door Rapide c.s. aangevoerde omstandigheden dat [geïntimeerden] c.s. alleen inkomen hebben in de vorm van AOW en dat op hun woning hypotheken en een executoriaal beslag van de belastingdienst – volgens [geïntimeerden] c.s. een niet uitgewonnen beslag van april 2011 – rusten, bieden – alleen al omdat een indicatie van de waarde van de woning in de stellingen van Rapide c.s. ontbreekt – onvoldoende aanleiding voor die conclusie.

3.De slotsom

3.1.
Het hof zal het gevorderde in het incident afwijzen en zal Rapide c.s. als de in het ongelijk te stellen partij in de kosten van het incident veroordelen. De kosten van het incident aan de zijde van [geïntimeerden] c.s. zullen worden vastgesteld op € 1.114,- voor salaris van de advocaat overeenkomstig het liquidatietarief (1 punt x appeltarief II).
3.2.
Het hof zal bepalen dat de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin deze zich volgens het roljournaal bevindt. Verder houdt het hof iedere beslissing aan.

4.De beslissing

Het hof, recht doende:
in het incident:
wijst het gevorderde af;
veroordeelt Rapide c.s. in de kosten van het incident, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [geïntimeerden] c.s. vastgesteld op € 1.114,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief;
in de hoofdzaak in hoger beroep:
bepaalt dat de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin deze zich volgens het roljournaal bevindt;
houdt verder iedere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. S.C.P. Giesen, D.M.I. de Waele en C.M.E. Lagarde en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 6 juli 2021.

Voetnoten

1.Zie HR 20 december 2019, ECLI:NL:HR:2019:2026.
2.Zie HR 1 oktober 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM9435.