Uitspraak
[appellant],
[geïntimeerde],
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden diende, gaat het om de vraag of er een overeenkomst van opdracht tot stand is gekomen tussen de appellant, h.o.d.n. [bedrijfsnaam1], en de geïntimeerde, h.o.d.n. [bedrijfsnaam2], voor het ontwikkelen van een online communicatie- en marketingplan. De appellant vorderde betaling van een factuur van € 2.541,- die door de geïntimeerde niet was voldaan. Het hof verwijst naar eerdere vonnissen van de kantonrechter en de procedure in hoger beroep, waarin de appellant zijn vorderingen heeft herhaald en de geïntimeerde deze heeft betwist.
Het hof oordeelt dat niet is komen vast te staan dat de geïntimeerde aan de appellant de door hem gestelde opdracht heeft gegeven. De appellant heeft onvoldoende feiten en omstandigheden aangevoerd die wijzen op het bestaan van de overeenkomst. De enkele stelling dat er mondelinge afspraken zijn gemaakt, is niet voldoende onderbouwd. Het hof concludeert dat de appellant niet kan bewijzen dat er een opdracht is verstrekt en dat hij derhalve ook geen recht heeft op betaling van het gefactureerde bedrag.
Daarnaast heeft de appellant zich beroepen op ongerechtvaardigde verrijking, maar ook deze grondslag faalt. Het hof stelt vast dat, hoewel de appellant mogelijk is verarmd, hij niet heeft aangetoond dat de geïntimeerde ongerechtvaardigd is verrijkt. Het hof bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter en veroordeelt de appellant in de kosten van het hoger beroep.