ECLI:NL:GHARL:2021:4989

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
25 mei 2021
Publicatiedatum
25 mei 2021
Zaaknummer
200.249.883
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zorgplicht van assurantietussenpersoon bij advisering over brand- en stormschadeverzekering en risico op hagelschade na supercel-storm

In deze zaak gaat het om de zorgplicht van de assurantietussenpersoon, Rabobank, jegens de maatschap die haar bedrijfsgebouwen had verzekerd tegen brand- en stormschade, maar niet tegen hagelschade. Op 23 juni 2016 vond er een zware storm plaats, waarbij grote hagelstenen schade aan de gebouwen toebrachten. De maatschap stelde dat Rabobank haar onvoldoende had gewaarschuwd voor het risico van hagelschade en dat zij, indien goed geadviseerd, een aanvullende verzekering had afgesloten. De rechtbank wees de vordering van de maatschap af, omdat zij vond dat Rabobank voldoende had geadviseerd en de maatschap zelf de keuze had gemaakt om geen dekking voor hagelschade te nemen.

In hoger beroep bevestigde het hof het oordeel van de rechtbank. Het hof oordeelde dat Rabobank als assurantietussenpersoon de zorg heeft betracht die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend beroepsgenoot mag worden verwacht. Het hof concludeerde dat de maatschap op de hoogte was van de risico's en dat de keuze om geen aanvullende verzekering af te sluiten, weloverwogen was. De maatschap had in eerdere gesprekken met de verzekeringsadviseur aangegeven dat zij de risico's van hagelschade als draagbaar beschouwden. Het hof oordeelde dat Rabobank niet tekort was geschoten in haar advisering en dat de maatschap zelf verantwoordelijk was voor haar keuze om geen hageldekking te nemen.

Het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank en veroordeelde de maatschap in de kosten van het hoger beroep. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van assurantietussenpersonen en de noodzaak voor verzekeringnemers om goed geïnformeerd te zijn over hun verzekeringsopties en de bijbehorende risico's.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof: 200.249.883
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht: NL17.13490)
arrest van 25 mei 2021
in de zaak van
1. de maatschap
Melkveebedrijf [appellante1] ,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
2
[appellant2],
3
[appellante3],
beiden wonende te [woonplaats] ,
appellanten,
advocaat: mr. H.E. de Leeuw-Blokland,
tegen:
de coöperatie
Coöperatieve Rabobank U.A.,
gevestigd te Amsterdam,
geïntimeerde,
hierna: Rabobank,
advocaat: mr. K.M. Kole.
Appellanten zullen gezamenlijk (in enkelvoud) aangeduid worden als de maatschap, appellanten sub 2 en 3 gezamenlijk als het echtpaar [het echtpaar] of [de verzekerden] .

1.Samenvatting

1.1
De maatschap heeft haar bedrijfsgebouwen verzekerd tegen brand- en stormschade bij Interpolis, maar heeft geen aanvullende verzekering tegen hagelschade afgesloten. Rabobank heeft de maatschap als assurantietussenpersoon geadviseerd over haar verzekeringen.
1.2
Op 23 juni 2016 heeft er een zware storm gewoed in de Peel, de omgeving waar het melkveebedrijf van de maatschap staat. De storm (van het zeldzame type supercel) ging gepaard met zware windstoten en hagel, waarbij de hagelstenen uitzonderlijk groot waren. De hagelstenen hebben de dakplaten van de bedrijfsgebouwen van de maatschap beschadigd. Interpolis heeft uitkering geweigerd omdat de maatschap niet verzekerd was voor schade door hagel.
1.3
De maatschap voert aan dat de verzekeringsadviseurs van de bank haar onvoldoende hebben gewaarschuwd voor het in de loop van de jaren toegenomen risico op zware hagelbuien. Als de verzekeringsadviseurs dat wel hadden gedaan had de maatschap een aanvullende verzekering voor hagelschade genomen en was de schade gedekt geweest.
1.4
De rechtbank heeft de vordering van de maatschap tot schadevergoeding wegens een beroepsfout van Rabobank als assurantietussenpersoon afgewezen. De rechtbank neemt aan dat de verzekeringsadviseurs voldoende hebben besproken met de maatschap dat er een risico op hagelschade bestond en dat de maatschap zelf de afweging heeft gemaakt zich niet te verzekeren voor hagelschade.
1.5
Het hof is het eens met het oordeel van de rechtbank en legt hierna uit waarom.

2.Het verdere verloop van de procedure in hoger beroep

2.1.
Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 18 december 2018 hier over. Bij dat arrest is een mondelinge behandeling bepaald tegelijkertijd met een door de maatschap van een broer van de heer [appellant2] aangespannen hoger beroepszaak tegen Rabobank (met als zaaknummer 200.249.879).
2.2.
Het verdere verloop blijkt uit:
- het proces-verbaal van de (enkelvoudige) comparitie van partijen van 26 maart 2019 met opmerkingen van de advocaat van Rabobank bij brief van 8 april 2019;
- de voorafgaand aan deze zitting door de advocaat van de maatschap overgelegde producties 17 tot en met 27;
- de processen-verbaal van een voorlopig getuigenverhoor, gehouden op 12 en 13 december 2019;
- de memorie van grieven (met producties),
- de memorie van antwoord (met producties),
- een akte van de maatschap (met een productie),
- een antwoordakte van Rabobank.
2.3.
Vervolgens heeft het hof arrest bepaald, dat wordt uitgesproken tegelijkertijd met het arrest in zaaknummer 200.249.879.

3.De vaststaande feiten

3.1.
De maatschap exploiteert een melkveebedrijf en beschikt over een aantal bedrijfsgebouwen. Het betreft een jongveestal gedekt met asbestcementdakplaten, een loods en een ligboxenstal met (daaraan vast) een stal voor jongvee en kalfjes, allemaal met asbestvrije dakplaten. Al deze gebouwen hebben ook licht doorlatende dakplaten. De gebouwen zijn via Rabobank als assurantietussenpersoon verzekerd bij Interpolis tegen brand- en stormschade op basis van een zogeheten Bedrijven Compact Polis Agrarisch (een pakketpolis waarin meerdere type verzekeringen zijn gecombineerd).
3.2.
De maatschap had al lange tijd een vaste verzekeringsadviseur, [de eerste verzekeringsadviseur] , in dienst bij Rabobank. [de eerste verzekeringsadviseur] bezocht het echtpaar [het echtpaar] regelmatig (ongeveer om de twee jaar) en besprak dan met hen de lopende verzekeringen in een adviesgesprek van ruim een uur. Op enig moment heeft [de eerste verzekeringsadviseur] met hen besproken dat hun verzekering geen dekking tegen hagelschade bevatte. Het echtpaar [het echtpaar] heeft toen de keuze gemaakt schade door hagel en sneeuwdruk niet te verzekeren.
3.3.
Op een gegeven moment (in ieder geval vanaf 2009) zijn de verzekeringsadviseurs van Rabobank gaan werken met zogenaamde verzekeringskaarten (ook wel genoemd klantenkaarten). Het betreft een soort model voor een gespreksverslag in de vorm van een schema, waarin vooraf door de binnendienst per klant de relevante gegevens werden vermeld. Aan de linkerkant van het schema staat het type verzekering vermeld, met daaronder een opsomming van alle verzekerbare risico’s. Achter ieder verzekerbaar risico is vermeld (door het kleuren van een vakje) of het risico was verzekerd bij Rabobank, of elders, of niet verzekerd was. In de kolom daarnaast is per verzekerbaar risico ruimte voor het maken van aantekeningen door de verzekeringsadviseur (onder het kopje: afwijkingen advies/redenen niet gewenst/actiepunten).
3.4.
[de eerste verzekeringsadviseur] heeft als getuige verklaard dat hij bij ieder gesprek een kopie van een verzekeringskaart van die klant meenam. Per gesprek tekende hij op de kaart aan per verzekerbaar risico wat met de klant besproken werd en of door de klant werd afgeweken van het advies. Die aantekeningen werden later op de bank uitgewerkt, waarbij per verzekerbaar risico in kleur werd aangegeven of het gegeven advies werd opgevolgd. Een groen gekleurd vakje betekende dat het advies was opgevolgd door de klant, een rood gekleurd vakje dat dit niet was gebeurd. Bij de aantekeningen werden vaste formules gebruikt om aan te geven of het gegeven advies door de klant werd opgevolgd. Van de bijgewerkte verzekeringskaart werd een kopie naar de klant gestuurd. Bij het volgende gesprek nam [de eerste verzekeringsadviseur] dan een kopie van de klantenkaart mee die bij het vorige gesprek was ingevuld. Als de klant dezelfde mening bleef toegedaan over het niet nemen van een extra verzekering dan kon het zijn dat de tekst zoals die op de vorige klantenkaart stond intact bleef.
3.5.
In 2011 heeft Rabobank (kantoor Peelland Zuid) volgens eigen zeggen aan alle (in elk geval aan alle niet voor hagelschade en sneeuwdruk verzekerde) agrarische relaties een mailing gestuurd. In die mailing werd gewaarschuwd voor flinke onweersbuien met regen, bliksem en grote hagelstenen met als gevolg forse schades in de land- en tuinbouw. De geadresseerden werden gewaarschuwd dat hagelschade en schade door sneeuwdruk niet onder hun lopende verzekering valt en dat zij hageldekking kunnen bijsluiten tegen een meerpremie van maximaal € 0,16 per € 1000,- verzekerde waarde.
3.6.
In 2014/2015 heeft de maatschap een nieuwe ligboxenstal laten bouwen, waarvoor extra financiering door Rabobank is verstrekt. De stal kwam in 2015 gereed en moest verzekerd worden. Rabobank heeft daarvoor op 30 maart 2015 een offerte uitgebracht. Die offerte bevat geen dekking voor hagel- en sneeuwschade. Die offerte is door [de eerste verzekeringsadviseur] met het echtpaar [het echtpaar] besproken op 10 april 2015. Dit blijkt uit de naar aanleiding van dit gesprek opgemaakte verzekeringskaart. In die verzekeringskaart is het volgende aangetekend achter het verzekerbare risico “Uitgebreide dekking gebouwen”:
“Uitgebreide gevaren-hagel-sneeuwdruk besproken: geen interesse: basisrisico’s verzekeren is belangrijk voor u: dit is een draagbaar risico volgens uw opgave”.
Het hokje voor deze aantekening op de verzekeringskaart is roodgekleurd.
3.7.
[de eerste verzekeringsadviseur] is als vaste verzekeringsadviseur van de maatschap opgevolgd door [de tweede verzekeringsadviseur] . Op 27 januari 2016 heeft [de tweede verzekeringsadviseur] een gesprek gehad met het echtpaar [het echtpaar] . De inhoud van het gesprek heeft [de tweede verzekeringsadviseur] vastgelegd in een mailbericht aan hen van 29 januari 2016. In dat mailbericht is onder meer vermeld:
“gebouwen: u kiest bewust de ondergrondse constructies niet mee te verzekeren en om hagel/sneeuwdruk niet te verzekeren. Brand/storm dekking vinden jullie voldoende”en ook:
“asbestbrief toegelicht; asbestdekking alleen nog van toepassing voor de gedekte gevaren van de gebouwen; brand/storm in dit geval; vinden jullie voldoende; alle gebouwen staan op de polis; jongveestal is nog asbesthoudend”.
3.8.
Per 11 mei 2016 zijn nieuwe polisvoorwaarden (AGRO 5.4) van toepassing verklaard. In deze nieuwe voorwaarden is ten opzichte van de eerdere versie een zin toegevoegd, te weten
“Onder schade door storm verstaan wij niet de schade die tijdens de storm door de inslag van hagel is ontstaan”.
In de nieuwe polisvoorwaarden is ook per 1 januari 2016 een wijziging doorgevoerd waardoor het niet verzekerd zijn tegen hagelschade ook betekende dat opruimkosten als een gevolg van hagelinslag (ook van asbesthoudend materiaal) evenmin werd gedekt. Over die wijziging heeft Rabobank in december 2015 een brief gestuurd naar al haar verzekeringsrelaties (hierna: de asbestbrief). De maatschap heeft deze brief ontvangen.
3.9.
Op 23 juni 2016 heeft er een zware storm gewoed in de Peel, de omgeving waar het melkveebedrijf van de maatschap staat. De storm (van het zeldzame type supercel) ging gepaard met zware windstoten en hagel, waarbij de hagelstenen uitzonderlijk groot waren. De hagelstenen hebben zowel de licht doorlatende platen als de 'gewone' asbesthoudende en asbestvrije dakplaten van de drie bedrijfsgebouwen van de maatschap beschadigd.
Interpolis heeft dekking van deze schade en van de opruimkosten geweigerd.

4.De motivering van de beslissing in hoger beroep

maatstaf zorgplicht assurantietussenpersoon
4.1.
Deze zaak gaat over de vraag of Rabobank als assurantietussenpersoon de zorg heeft betracht die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend beroepsgenoot mag worden verwacht. Uit vaste rechtspraak van de Hoge Raad [1] blijkt dat het in beginsel tot de taak van de assurantietussenpersoon behoort een verzekeringnemer als de maatschap, ook tijdens de duur van de verzekering, tijdig opmerkzaam te maken op de gevolgen die bepaalde feiten voor de dekking van de verzekering kunnen hebben. Daarbij gaat het om feiten en omstandigheden die aan Rabobank bekend waren of die haar redelijkerwijs bekend behoorden te zijn. Hoe ver die zorgplicht gaat is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, onder meer de aard en inhoud van de opdracht van een verzekering en de belangen van de maatschap als verzekeringnemer, voor zover die kenbaar waren aan Rabobank.
verwijten aan Rabobank
4.2.
De maatschap verwijt Rabobank het volgende. De maatschap heeft oorspronkelijk (rond 2002) de keuze gemaakt om geen aanvullende dekking voor hagelschade te nemen. Die keuze was gebaseerd op de veronderstelling van [de verzekerden] dat hagel met name een risico opleverde voor de licht doorlatende dakplaten die op de gebouwen lagen. Aangezien dat er op dat moment relatief weinig waren (10 à 20) en deze platen goedkoop waren, zou een eventuele schade aan die platen niet uitkomen boven het eigen risico dat voor deze verzekering bestond. De schade die zou kunnen optreden was dus beperkt en kon door de maatschap zelf gedragen worden. [de eerste verzekeringsadviseur] tekende dit steeds op de klantenkaart/verzekeringskaart aan als “een draagbaar risico”. Over die keuze werd in de onderhoudsgesprekken na 2002 door [de eerste verzekeringsadviseur] geen inhoudelijk advies meer gegeven (in de verzekeringskaarten werd verwezen naar de oorspronkelijke keuze). [de eerste verzekeringsadviseur] had dit wel behoren te doen, zeker na 2011, toen Rabobank blijkens de door haar verstuurde mailing (die volgens de maatschap door hen niet is ontvangen) op de hoogte was van het feit dat er inmiddels een groter risico bestond op grotere schade door fellere hagelbuien. Rabobank wist dat ook gewone dakplaten door hagel beschadigd konden raken en [de eerste verzekeringsadviseur] had daarom het risico op hogere schade indringend met de maatschap behoren te bespreken. Dat heeft Rabobank niet gedaan en dat levert een schending van de zorgplicht van Rabobank op.
4.3.
Daar komt volgens de maatschap bij dat [de eerste verzekeringsadviseur] zelfs in 2015, toen werd gesproken over het verzekeren van de nieuwgebouwde ligboxenstal, de maatschap niet heeft geadviseerd zich voor hagel te verzekeren. Gezien de gewijzigde omstandigheden (groter schaderisico, erkenning plicht tot advisering, grote investering, uitbreiding financiering en het toegenomen financiële belang) had [de eerste verzekeringsadviseur] moeten onderzoeken of de maatschap een juiste voorstelling van zaken had over de omvang van het hagelrisico en of de maatschap dit risico nog steeds wel zelf wilde dragen en daarvoor de middelen had. Omdat [de eerste verzekeringsadviseur] dat niet heeft gedaan is dit ook een schending van de zorgplicht van Rabobank.
4.4.
Ook [de tweede verzekeringsadviseur] heeft de maatschap niet gewaarschuwd en niet geadviseerd om alsnog hagelschade te verzekeren. Over de wijziging in de verzekering die betekende dat opruimkosten als een gevolg van hagelinslag (ook van asbesthoudend materiaal) evenmin werden gedekt heeft Rabobank weliswaar een brief gestuurd in december 2015, maar [de verzekerden] begrepen deze brief niet en hebben [de tweede verzekeringsadviseur] om uitleg gevraagd. Ook na het gesprek met [de tweede verzekeringsadviseur] begrepen [de verzekerden] niet dat het ontbreken van hageldekking ook betekende dat saneringskosten van asbest bij schade als gevolg van hagel niet vergoed zouden worden. [de tweede verzekeringsadviseur] had dit beter moeten uitleggen.
beoordeling schending zorgplicht
4.5.
Na waardering van het aangedragen bewijs is het hof is van oordeel dat niet is komen vast te staan dat Rabobank, in de persoon van [de eerste verzekeringsadviseur] en [de tweede verzekeringsadviseur] , de maatschap onzorgvuldig heeft geadviseerd. De stelplicht en bewijslast van de schending van de zorgplicht rusten volgens de hoofdregel van het bewijsrecht in beginsel op de maatschap; dat Rabobank heeft aangevoerd wel degelijk voldoende advies te hebben gegeven maakt dit niet anders. Wel mag van Rabobank als professionele partij worden verwacht dat haar verzekeringsadviseurs goed bijhouden wat zij precies adviseren en daarvan schriftelijk verslag doen, zodat de maatschap over voldoende informatie beschikt om haar stellingen op te baseren. Zoals hierna wordt besproken, is dat in deze zaak het geval.
4.6.
Namens de maatschap zijn gehoord haar maten, [de verzekerden] . Hun verklaring geldt als de verklaring van een partijgetuige. Dat betekent dat deze verklaringen geen bewijs in hun voordeel kunnen opleveren, tenzij die verklaringen strekken ter aanvulling van onvolledig bewijs. Daarvan is alleen sprake als er aanvullende bewijzen voorhanden zijn die zodanig sterk zijn en zodanige essentiële punten betreffen dat zij de verklaringen van de partijgetuigen voldoende geloofwaardig maken [2] . De verklaring van de ene partijgetuige kan ook geen begin van bewijs opleveren dat als aanvullend bewijsmiddel kan dienen bij de verklaring van de andere partijgetuige [3] .
4.7.
Uit de getuigenverklaringen blijkt dat [de eerste verzekeringsadviseur] rond 2002 met [de verzekerden] heeft besproken of zij een aanvullende verzekering wilden afsluiten voor het risico op schade door hagel. Vast staat dat [de verzekerden] er op dat moment voor gekozen hebben die aanvullende verzekering niet af te sluiten. De heer [appellant2] heeft daarover als getuige verklaard dat zijn echtgenote en hij met [de eerste verzekeringsadviseur] hebben besproken dat vooral de licht doorlatende dakplaten risico op schade door hagel liepen. Na een rekensom kwamen zij erop uit dat eventuele schade aan die licht doorlatende platen niet uit zou komen boven het geldende eigen risico voor die verzekering van € 1.250,- en dat het daarom geen zin had om zich te verzekeren tegen hagelschade. Mevrouw [appellante3] heeft ongeveer letterlijk hetzelfde verklaard, waarbij zij er nog aan toegevoegd heeft dat [de eerste verzekeringsadviseur] tegen hen gezegd zou hebben: “Ik zou het ook niet doen”. De mogelijkheid dat ook de andere dakplaten beschadigd zouden kunnen raken door hagel is volgens mevrouw [appellante3] niet bij haar en haar man opgekomen.
4.8.
[de eerste verzekeringsadviseur] heeft als getuige verklaard dat met name de heer [appellant2] kritisch was over de hoogte van de premie en slechts het hoogstnodige wilde verzekeren. [het echtpaar] wilde een aantal verzekerbare risico’s niet verzekeren (niet alleen schade door hagel en sneeuwdruk, maar ook schade wegens bedrijfsstagnatie, aan putten en fundering en schade wegens calamiteiten).Volgens zijn verklaring heeft [de eerste verzekeringsadviseur] steeds per onderdeel uitgelegd wat het belang van de verzekeringen was en heeft hij over de hageldekking verteld dat door hagel toch flinke schade kon ontstaan, met name aan daken. Hij vertelde daarbij dat licht doorlatende dakplaten in het bijzonder extra gevoelig zijn voor hagel- en sneeuwdruk, en noemde bij zijn klanten steeds twee concrete voorbeelden om duidelijk te maken welke schade kon ontstaan door hagel- en sneeuwdruk. [de eerste verzekeringsadviseur] heeft verklaard dat hij per onderdeel voorrekende hoeveel extra premie dat zou kosten en dat hij de extra premie voor hagel en sneeuwdruk zo uit zijn hoofd kon noemen. In het algemeen legde [de eerste verzekeringsadviseur] volgens zijn verklaring een paar keer uitgebreid de risico’s uit van het niet verzekeren op bepaalde punten en verwees hij daarna bij de volgende gesprekken naar die uitgebreide uitleg, waarbij hij dan kortweg noteerde: “de klant kiest hier niet voor”.
4.9.
Uit deze getuigenverklaringen blijkt dat [de eerste verzekeringsadviseur] het risico op schade door hagel heeft besproken met [de verzekerden] en dat zij er daarna voor hebben gekozen die aanvullende verzekering niet af te sluiten. Dat die advisering te beperkt is geweest doordat [de eerste verzekeringsadviseur] onvoldoende informatie heeft verstrekt is naar het oordeel van het hof niet het geval. Uit de verklaring van [de eerste verzekeringsadviseur] blijkt immers dat hij wel degelijk heeft uitgelegd wat het belang van de hageldekking was en dat het in het vaste stramien van zijn klantgesprekken zat om daarbij voorbeelden te noemen. Aannemelijk is dat hij dit ook heeft gedaan in het gesprek met [de verzekerden] ; het hof heeft geen reden om aan de geloofwaardigheid van zijn getuigenverklaring te twijfelen. De verklaringen van [de verzekerden] als partijgetuigen dat [de eerste verzekeringsadviseur] dit niet heeft gedaan, leggen onvoldoende gewicht in de schaal. Dat [de eerste verzekeringsadviseur] dit risico wel heeft uitgelegd blijkt ook uit de aantekeningen op de verzekeringskaarten, die steeds na ieder gesprek werden opgestuurd aan [de verzekerden] . Uit die kaarten valt steeds duidelijk op te maken (uit de aantekeningen en vooral ook uit het rode vakje) dat het herhaalde advies was om deze aanvullende verzekering wel te nemen en dat dit advies steeds niet werd opgevolgd:
“Uitgebreide gevaren-hagel-sneeuwdruk besproken, geen interesse: basisrisico's verzekeren is belangrijk voor u: dit is een draagbaar risico volgens uw opgave”. Aldus heeft Rabobank de maatschap steeds in indringend rood gewaarschuwd voor het negeren van de door haar geadviseerde dekkingen, waaronder hageldekking.
4.10.
In het midden kan blijven of in het eerste gesprek over de hageldekking alleen besproken is dat hagel een risico zou kunnen vormen voor de licht doorlatende dakplaten en of op basis daarvan de extra premie is voorgerekend door [de eerste verzekeringsadviseur] . Zelfs als de premie niet is voorgerekend en er alleen gesproken is over het risico voor licht doorlatende platen (de verklaring van [de eerste verzekeringsadviseur] spreekt dit tegen) geldt het volgende. Rabobank heeft aangevoerd (i) dat zware hagelbuien (met grote hagelstenen) niet zeer frequent voorkomen, (ii) dat algemeen bekend is dat hagel schade kan aanrichten aan gebouwen wanneer het om buien met grote hagelstenen gaat (iii) dat de hagelbui in juni 2016 zeker niet de eerste hagelbui was die grote schade veroorzaakte in Nederland en (iv) dat niet gebleken is dat schade door hagel in 2002 minder voorkwam dan in 2011 of in 2016. Dit laatste heeft de maatschap betwist door middel van het overleggen van nieuwsberichten van het KNMI van 26 mei 2014 en 31 mei 2017, waaruit zou blijken dat de kans op hagel en onweer fors is toegenomen na 2002. Zoals Rabobank in reactie daarop terecht aanvoert wordt in die nieuwsberichten gesproken over een grotere kans op een heftige hagelbui, maar moet worden aangenomen dat de kans op een dergelijke bui nog steeds relatief klein is. Als zo’n bui zich voordoet kan de impact vervolgens wel enorm zijn. Aangenomen moet worden dat dit algemeen voorhanden kennis is (hetgeen ook blijkt uit deze nieuwsberichten). Ook als het zo is dat deze algemeen beschikbare informatie in de klantgesprekken niet expliciet besproken is, levert dit daarom nog geen schending van de zorgplicht van Rabobank op.
4.11.
Ook het feit dat Rabobank in 2011 een mailing heeft gestuurd waarin gewaarschuwd is voor flinke onweersbuien met grote hagelstenen maakt deze conclusie niet anders. Volgens Rabobank is deze mailing gestuurd naar alle agrarische relaties van het kantoor Peelland Zuid van de bank, waaronder de maatschap. Ook al zou het zo zijn dat de maatschap de mailing niet heeft ontvangen (zoals zij aanvoert) dan nog hoefde Rabobank gelet op het voorgaande de maatschap niet nog eens expliciet te waarschuwen voor het risico van schade door dergelijke extreme hagelbuien. Rabobank heeft op de comparitie in hoger beroep wel erkend dat zij moest adviseren over de niet zo grote kans dat er dikke hagelstenen kwamen en dat de schade dan groot zou zijn. Dit zeldzame type supercel en haar gevolgen op 23 juni 2016 waren echter zo uitzonderlijk zwaar dat ook Rabobank daarop destijds in redelijkheid niet bedacht behoefde te zijn.
4.12.
[de eerste verzekeringsadviseur] heeft als getuige verklaard dat hij in zijn laatste klantgesprek in 2015 met [de verzekerden] gesproken heeft over de offerte die was uitgebracht in verband met het bouwen van de nieuwe stal. Dit blijkt ook uit de verzekeringskaart die naar aanleiding van dat gesprek op 10 april 2015 is opgemaakt. Uit de aantekeningen op die kaart blijkt dat de bouw van de nieuwe stal aanleiding was om het hele pakket aan verzekeringen nogmaals door te nemen. Zo is onder meer gesproken over het verzekeren van de nieuwe stal voor de risico’s van brand/storm/bliksem (inclusief garantie tegen onderverzekering) en over de levende have (compleet met de verzekerde bedragen per koe). Uit de aantekeningen op die verzekeringskaart 2015 blijkt ook dat [de eerste verzekeringsadviseur] een aantal aanvullende verzekeringen (waaronder een verzekering voor putten/funderingen, een calamiteitendekking, en een bedrijfsschadevoorziening) heeft geadviseerd en dat de maatschap heeft besloten deze aanvullende verzekeringen niet af te sluiten. In diezelfde verzekeringskaart staat achter de categorie: “uitgebreide dekking gebouwen” vermeld dat de aanvullende verzekering met de aanduiding uitgebreide gevaren-hagel-sneeuwdruk is besproken en dat de maatschap daarin geen interesse had. In hun getuigenverklaringen bevestigen [de verzekerden] dat [de eerste verzekeringsadviseur] naar aanleiding van de offerte voor de nieuwe stal een aantal aanvullende verzekeringen met hen heeft besproken en dat zij er voor hebben gekozen deze verzekeringen niet af te sluiten. Mevrouw [appellante3] bevestigt in haar verklaring dat ook het risico op hagel in dat gesprek in 2015 is genoemd door [de eerste verzekeringsadviseur] ; hij heeft daarover echter volgens haar niet uitgeweid.
4.13.
Gelet op deze getuigenverklaringen leggen de door de maatschap aangevoerde feiten en omstandigheden onvoldoende gewicht in de schaal tegenover wat door Rabobank is aangevoerd. Het hof komt daarom tot de conclusie dat [de eerste verzekeringsadviseur] in 2015 de maatschap niet onzorgvuldig heeft geadviseerd. De gewijzigde omstandigheden als gevolg van de nieuwe ligstal zijn besproken en ook de hageldekking is opnieuw aan de orde gekomen. De maatschap heeft vervolgens bewust besloten een aantal aanvullende verzekeringen, waaronder deze hageldekking, niet af te sluiten.
4.14.
[de tweede verzekeringsadviseur] heeft volgens zijn getuigenverklaring op 27 januari 2016 een kennismakingsgesprek gehad met [de verzekerden] en heeft daarbij onder meer de asbestbrief aan de orde gesteld, waarin een wijziging van de polisvoorwaarden per 1 januari 2016 werd toegelicht. [de tweede verzekeringsadviseur] heeft uitgelegd aan [de verzekerden] dat dit voor hen van belang was, omdat zij schade door hagel- en sneeuwdruk niet hadden verzekerd. Als die schade toch zou optreden dan zou die niet vergoed worden, ook niet de eventueel benodigde sanering van asbest. [de tweede verzekeringsadviseur] heeft verklaard dat hij [de verzekerden] heeft uitgelegd dat zij hierdoor een “impactvol” risico liepen, omdat daardoor een behoorlijke schade kon ontstaan, die dus onverzekerd was. Na zijn uitleg heeft het echtpaar gezegd dat zij bewust het risico namen om zich niet te verzekeren voor hagelschade, aldus [de tweede verzekeringsadviseur] . Aan de hand van de verzekeringskaart die [de eerste verzekeringsadviseur] had opgemaakt na zijn laatste gesprek in 2015 heeft [de tweede verzekeringsadviseur] geconstateerd dat de maatschap voor vier aanbevolen risico’s (aangegeven met rode vakjes) geen verzekering had afgesloten. Hij vond dat opmerkelijk, met name ook dat calamiteiten bij ziekten van vee niet verzekerd waren. [de tweede verzekeringsadviseur] heeft deze risico’s onder verwijzing naar de in 2015 uitgebrachte offerte besproken met [de verzekerden] en heeft daar ook naar verwezen in het verslag dat hij van het gesprek heeft gemaakt dat hij per e-mail van 29 januari 2016 aan hen heeft toegezonden.
4.15.
[de verzekerden] bevestigen dat [de tweede verzekeringsadviseur] de asbestbrief heeft toegelicht en dat hij ook heeft genoemd dat zij hagelschade niet wilden verzekeren, maar zij verklaren als getuigen dat [de tweede verzekeringsadviseur] geen uitleg heeft gegeven over het risico dat zij daardoor liepen. Het gespreksverslag dat [de tweede verzekeringsadviseur] heeft toegestuurd heeft mevrouw [appellante3] doorgelezen; zij heeft daarop geen reactie aan [de tweede verzekeringsadviseur] gestuurd.
4.16.
[de tweede verzekeringsadviseur] heeft verklaard dat hij het risico van het niet verzekeren van het hagelrisico, wel degelijk aan [de verzekerden] heeft uitgelegd, ook nog eens aan de hand van de asbestbrief. Dit is bevestigd in het toegezonden gespreksverslag. Gelet hierop is het hof van oordeel dat Rabobank ook op dit onderdeel haar zorgplicht niet heeft geschonden.
4.17.
De maatschap heeft nog (aanvullend) bewijs aangeboden door het horen van meer getuigen dan al gehoord zijn in het voorlopig getuigenverhoor. Uit de toelichting op dat bewijsaanbod begrijpt het hof dat het hier andere verzekerden betreft, die kunnen verklaren dat [de eerste verzekeringsadviseur] de andere verzekerden niet goed heeft geadviseerd over de hageldekking. Gelet op het voorgaande is dit niet van belang. Niet is aangevoerd dat deze getuigen kunnen verklaren wat tussen [de eerste verzekeringsadviseur] en [de verzekerden] is besproken en dat is nu juist beslissend voor deze beoordeling. Het hof gaat daarom voorbij aan dit bewijsaanbod.

5.De slotsom

5.1.
Dit betekent dat de tegen het bestreden vonnis gerichte bezwaren (de grieven 2 en 3) niet opgaan. Hetzelfde geldt voor de eerste grief; de feitelijke correctie die daarbij is aangevoerd heeft het hof verwerkt bij zijn vaststelling van de feiten (hiervoor onder 3). Het bestreden vonnis zal dus worden bekrachtigd.
5.2.
Als de in het ongelijk te stellen partij zal het hof de maatschap in de kosten van het hoger beroep veroordelen.
De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van Rabobank zullen worden vastgesteld op:
- griffierecht € 726,-
- getuigentaxen
€ 50,-
totaal verschotten € 776,-
- salaris advocaat € 12.192,- (3 punten x appeltarief VI ad € 4.064,- per punt).
5.3.
Als niet weersproken zal het hof ook de nakosten toewijzen zoals hierna vermeld.

6.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
6.1.
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland (zittingsplaats Utrecht) van 28 juni 2018;
6.2.
veroordeelt de maatschap in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Rabobank vastgesteld op € 776,- voor verschotten en op € 12.192,- voor salaris advocaat overeenkomstig het liquidatietarief;
6.3.
veroordeelt de maatschap in de nakosten, begroot op € 163,- met bepaling dat dit bedrag zal worden verhoogd met € 85,- in geval de maatschap niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan deze uitspraak heeft voldaan én betekening heeft plaatsgevonden;
6.4.
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad;
6.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.W. Steeg, C.G. ter Veer en R.A. Dozy, is bij afwezigheid van de voorzitter ondertekend door mr. Ter Veer en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 25 mei 2021.

Voetnoten

1.Onder meer: Hoge Raad 10 januari 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF0122
2.Op grond van artikel 164 lid 2 Rv en daarop gebaseerde vaste rechtspraak van de Hoge Raad, onder meer HR 31 maart 1995, ECLI:NL:HR:1995:ZC1688.
3.Zie HR 15 april 2005, ECLI:NL:HR:2005:AS2710