ECLI:NL:GHARL:2021:4953

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
20 mei 2021
Publicatiedatum
25 mei 2021
Zaaknummer
TBS P21/0039
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van de beslissing van de rechtbank Den Haag met betrekking tot de terbeschikkingstelling van een terbeschikkinggestelde

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 20 mei 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Den Haag van 8 december 2020, die de terbeschikkingstelling van de terbeschikkinggestelde voor de duur van twee jaren had verlengd. De terbeschikkinggestelde, geboren in 1974 op de Nederlandse Antillen, verblijft in een Forensisch Psychiatrische Kliniek. Het hof heeft vastgesteld dat de tweemaandentermijn, zoals voorgeschreven in artikel 6:6:13, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering, niet is overschreden. De vordering van het openbaar ministerie was op 1 oktober 2020 ingekomen en het onderzoek ter terechtzitting vond plaats op 24 november 2020. Dit betekent dat de procedure tijdig is verlopen, in tegenstelling tot de eerdere regelgeving die ook een termijn voor de beslissing zelf voorschreef.

Tijdens de zitting op 6 mei 2021 heeft de terbeschikkinggestelde, bijgestaan door haar raadsman, gepleit voor een verlenging van de maatregel met één jaar in plaats van twee, omdat dit haar zou motiveren. De advocaat-generaal heeft echter geconcludeerd tot bevestiging van de beslissing van de rechtbank, waarbij het behandel- en resocialisatietraject van de terbeschikkinggestelde geleidelijk dient te verlopen.

Het hof heeft geoordeeld dat de rechtbank op juiste gronden heeft beslist en heeft de beslissing van de rechtbank bevestigd, met verbetering van gronden. Het hof heeft geen aanleiding gezien om af te wijken van het uitgangspunt dat een langere verlenging gerechtvaardigd is wanneer de behandeling meer tijd in beslag zal nemen. De beslissing is openbaar uitgesproken op 20 mei 2021.

Uitspraak

TBS P21/0039
Beslissing d.d. 20 mei 2021
De kamer van het hof als bedoeld in artikel 67 van de Wet op de rechterlijke organisatie heeft te beslissen op het beroep van
[naam terbeschikkinggestelde],
geboren te [geboorteplaats] (Nederlandse Antillen) op [geboortedag] 1974,
verblijvende in Forensisch Psychiatrische Kliniek (FPK) [kliniek 1] te [plaats] .
Het beroep is ingesteld tegen de beslissing van de rechtbank Den Haag van 8 december 2020, houdende verlenging van de terbeschikkingstelling voor de duur van twee jaren.
Het hof heeft gelet op de stukken, waaronder:
- het proces-verbaal van het onderzoek in eerste aanleg;
- de beslissing waarvan beroep;
- de akte van beroep van de terbeschikkinggestelde van 14 december 2020;
- de aanvullende informatie van de FPK [kliniek 1] van 20 april 2021, met als bijlage de wettelijke aantekeningen van september 2020 tot en met februari 2021.
Het hof heeft ter zitting van 6 mei 2021 gehoord de terbeschikkinggestelde, bijgestaan door haar raadsman mr. A.R. Ytsma, advocaat te Haarlem, en de advocaat-generaal mr. R. Segerink.

Overwegingen:

Het standpunt van de terbeschikkinggestelde en haar raadsman
De raadsman heeft verlenging van de maatregel met één jaar bepleit, omdat een verlenging met één jaar de terbeschikkinggestelde zal stimuleren en een verlenging met twee jaren haar zal demotiveren. Zij zit al een lange tijd in de terbeschikkingstelling. Zij staat bovenaan de wachtlijst bij afdeling [naam] van FPC [kliniek 2] en de verwachting is dat zij vrij snel daarnaartoe kan worden overgeplaatst. FPC [kliniek 2] kijkt dan met een frisse blik naar de terbeschikkinggestelde.
Het standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot bevestiging van de beslissing van de rechtbank. Het behandel- en resocialisatietraject van de terbeschikkinggestelde dient geleidelijk te verlopen en dat vergt nog de nodige tijd.
Het oordeel van het hof
Het hof is van oordeel dat de rechtbank op juiste gronden heeft geoordeeld en op juiste wijze heeft beslist de terbeschikkingstelling te verlengen met een duur van twee jaren. Daarom zal de beslissing, waarvan beroep met overneming van die gronden worden bevestigd, met aanvulling van het volgende.
In eerste aanleg heeft de vorige raadsman aangevoerd dat de tweemaandentermijn, genoemd in artikel 6:6:13, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering, in geringe mate zal worden overschreden indien de rechtbank op 8 december 2020 uitspraak zou doen. De rechtbank heeft in die beslissing geconstateerd dat die termijn inderdaad is overschreden, maar volstaan met de constatering daarvan. Er is echter geen sprake geweest van overschrijding van de termijn in de eerste volzin van artikel 6:6:13, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering, omdat die bepaling voorschrijft dat het onderzoek van de zaak door de rechter zo spoedig mogelijk, doch in elk geval binnen twee maanden na ontvangst van de vordering van het openbaar ministerie moet plaatsvinden. Dat was het geval, nu de vordering is ingekomen op 1 oktober 2020 en het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 24 november 2020. Artikel 6:6:13, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering wijkt daarmee af van het voor 1 januari 2020 geldende artikel 509t, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering dat wel voorschreef dat ook de beslissing binnen twee maanden na indiening van de vordering diende te worden genomen.
Zoals de rechtbank reeds heeft overwogen, heeft het hof als uitgangspunt dat, wanneer aannemelijk is geworden dat de behandeling van de terbeschikkinggestelde meer tijd in beslag zal nemen dan de tijd die resteert bij een verlenging van de terbeschikkingstelling voor de duur van één jaar, de terbeschikkingstelling verlengd dient te worden voor de duur van twee jaren. Het hof ziet in dit geval geen aanleiding om van dit uitgangspunt af te wijken.

Beslissing

Het hof:
Bevestigt met verbetering van grondenzoals hiervoor is overwogen de beslissing van de rechtbank Den Haag van 8 december 2020 met betrekking tot de terbeschikkinggestelde
[naam terbeschikkinggestelde].
Aldus gedaan door
mr. M.E. van Wees als voorzitter,
mr. A.B.A.P.M. Ficq en mr. E.A.K.G. Ruys als raadsheren,
en drs. A. Vissers en drs. I. Troost als raden,
in tegenwoordigheid van mr. R. Kaatman als griffier,
en op 20 mei 2021 in het openbaar uitgesproken.
Mr. A.B.A.P.M. Ficq, mr. E.A.K.G. Ruys en de raden zijn buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.