ECLI:NL:RBAMS:2021:3582

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
22 juni 2021
Publicatiedatum
10 juli 2021
Zaaknummer
13/684215-16
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de termijn van terbeschikkingstelling in een strafzaak met psychische problematiek

Op 22 juni 2021 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen een terbeschikkinggestelde, geboren in 1987, die momenteel verpleegd wordt in het Centrum voor Transculturele Psychiatrie. De rechtbank heeft de termijn van de terbeschikkingstelling met twee jaar verlengd, op verzoek van de officier van justitie. De terbeschikkinggestelde was eerder veroordeeld voor opzettelijk brand stichten, wat leidde tot haar terbeschikkingstelling onder voorwaarden. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie beoordeeld, waarbij zij de terbeschikkinggestelde, haar raadsvrouw en deskundigen heeft gehoord. De deskundigen gaven aan dat de terbeschikkinggestelde lijdt aan schizofrenie en andere psychische problemen, wat haar kwetsbaarheid en afhankelijkheid van zorg benadrukt. De rechtbank oordeelde dat de veiligheid van anderen eist dat de terbeschikkingstelling wordt verlengd, ondanks het verzoek van de raadsvrouw om de termijn te beperken tot één jaar voor een toetsmoment. De rechtbank wees dit verzoek af, omdat de behandeling meer tijd in beslag zal nemen dan de resterende tijd bij een verlenging van één jaar. De beslissing werd genomen in het belang van de veiligheid van de samenleving.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/684215-16
Beslissing op de op 28 april 2021 ter griffie van deze rechtbank ingekomen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam van diezelfde datum in de zaak tegen:

[terbeschikkinggestelde],

geboren op [geboortedag] 1987 te [geboorteplaats],
thans verpleegd in Centrum voor Transculturele Psychiatrie (CTP) [locatie te plaats].

De terbeschikkingstelling

De rechtbank Amsterdam heeft bij vonnis van 15 juni 2017 de terbeschikkinggestelde veroordeeld ter zake van “opzettelijk brand stichten terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor een ander te duchten is”, en gelast dat zij – onder voorwaarden – ter beschikking gesteld wordt. [1]
De rechtbank heeft bij beslissing van 1 augustus 2018 bevolen dat de terbeschikkinggestelde alsnog van overheidswege zal worden verpleegd. [2]
Bij beslissing van 20 juni 2019 heeft de rechtbank de termijn van de terbeschikkingstelling met twee jaar verlengd.

De inhoud van de vordering

De vordering van de officier van justitie strekt tot het verlengen van de termijn van genoemde terbeschikkingstelling met twee jaar.

De procesgang

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken in de zaak met bovenvermeld parketnummer, waaronder:
  • de notulen van de zorgconferentie over de terbeschikkinggestelde van 23 november 2020;
  • het verslag van de zorgconferentie over de terbeschikkinggestelde van 8 maart 2021;
  • de op respectievelijk 10 en 11 maart 2021 op grond van artikel 6:6:12, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering opgemaakte rapporten van de psycholoog B. Koudstaal en de psychiater L.H.W.M. Kaiser, beiden niet verbonden aan de instelling waarin de terbeschikkinggestelde wordt verpleegd;
  • het op 25 maart 2021 op grond van artikel 6:6:12, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering door CTP [naam CTP] uitgebrachte adviesrapport, opgemaakt door dr. [persoon 1], eerste geneeskundige, en [persoon 2], algemeen directeur, strekkende tot verlenging van de terbeschikkingstelling met twee jaar, alsmede de daarbij overgelegde aantekeningen.
De rechtbank heeft op 22 juni 2021 de officier van justitie mr. M.L.A. ter Veer, de terbeschikkinggestelde en haar raadsvrouw mr. S. Koster, advocaat te Amsterdam, alsmede de deskundige [persoon 3], hoofdbehandelaar en verbonden aan CTP [naam CTP], op de openbare terechtzitting gehoord.
De officier van justitie heeft gepersisteerd bij de vordering tot verlenging van de terbeschikkingstelling met dwangverpleging met twee jaar.
De raadsvrouw van de terbeschikkinggestelde heeft verzocht de termijn van de terbeschikkingstelling met dwangverpleging met één jaar te verlengen zodat er dan een toetsmoment is waarop kan worden gekeken naar de diagnose en of de terbeschikkinggestelde op de juiste plek zit.

De beoordeling

Aan genoemd adviesrapport van Centrum voor Transculturele Psychiatrie [naam CTP] van 25 maart april 2021 wordt – zakelijk weergegeven – het volgende ontleend:
Kernproblematiek
In classificerende zin is gesteld dat in ieder geval sprake is van schizofrenie. Bij diverse eerdere opnames in de psychiatrie wordt tevens melding gemaakt van persoonlijkheidsproblematiek (trekken van), een posttraumatische stresstoornis, een reactieve hechtingsstoornis en zwakbegaafdheid (welke hypothese gezien het premorbide intelligentieniveau en de weigering aan hernieuwd onderzoek mee te werken, is verlaten). De kliniek concludeert dat verder diagnostisch onderzoek thans is geïndiceerd.
Behandelverloop en risicotaxatie
Patiënt is 22 september 2020 opgenomen op ICU-B, een zeer sterk gestructureerde
afdeling waar ook patiënten verblijven met de EVGB-status. Op 4 november 2020 is patiënt overgeplaatst van ICU-B naar Zuid 1, een ICU-afdeling waar naast het gestructureerde zorg-intensieve milieu, ook een supportieve wijze van ondersteuning geboden wordt. Ze volgt haar dagprogramma redelijk.
Geobserveerd wordt dat betrokkene in contact moeilijk gerust te stellen is. Ze heeft snel het gevoel niet serieus genomen te worden door de ander. Enerzijds lijkt ze onvoldoende overzicht te hebben in welke dag het is en welke vragen ze stelt dan wel gesteld heeft, anderzijds lijkt ze ook instrumenteel te jokkebrokken. Dit lijkt passend bij het vastgestelde sociaal-emotioneel ontwikkelingsniveau; betrokkene functioneert op het niveau van een klein kind dat geen mogelijkheden heeft tot enige uitstel van haar behoeften. Het accepteren van nee, en hiermee een uitstel van haar behoeften, is iets wat niet tot de vaardigheden van betrokkene behoort. Belangrijk om in het bejegeningsplan op te nemen is welk gedrag tot welke gevolgen leidt. In het kader van goede zorg is het, gezien de beperkingen van betrokkene, noodzakelijk dat zij goed wordt begeleid. Een concreet voorbeeld hiervan is de wens van betrokkene om contact met haar dochter te hebben, waarbij ze niet in staat is zich hierin betrouwbaar op te stellen. Een ander voorbeeld is de voedselinname van betrokkene, waarbij ze niet in staat is om op een gezonde wijze hier gebruik van te maken. Het behandelteam dient haar in het kader van goede zorg soms te beperken door de regie terug te nemen. Belangrijk hierin is het voorbereid zijn op een regressie in gedrag. Het terugnemen van regie brengt spanning mee waar betrokkene onvoldoende in staat is mee om te gaan. Betrokkene functioneert op het niveau van een dreumes, en is niet in staat te bepalen wat goed of gezond is. Dit is iets wat het behandelteam voor haar moet doen.
Betrokkene is gezien haar sociaal emotioneel ontwikkelingsniveau een zeer kwetsbare en beperkte vrouw, die enerzijds afhankelijk is van haar omgeving om ook maar enigszins tot een adequaat functioneren te komen, maar anderzijds niet in staat is zich emotioneel aan een ander te binden. Uit dossierinformatie, alsmede opgedane ervaringen binnen de huidige context, blijkt een groot risico op communicatieproblemen, teleurstellingen en frustraties. Op momenten dat de druk oploopt, geeft zij bij gebrek aan alternatieven op zeer primaire wijze uiting aan haar spanningen, waaronder urineren. Betrokkene beschikt over onvoldoende copingvaardigheden om hier op een adequate wijze mee om te gaan, waarbij haar afhankelijkheid van haar omgeving het risico op stresserende omstandigheden vergroot. De huidige prikkelarme en gestructureerde omgeving biedt enige mate aan bescherming tegen decompensaties, maar neemt de risico’s onvoldoende weg wat maakt dat frustraties gemakkelijk opgelopen worden en hiermee de risico’s op agressief gedrag vergroten.
Het recidiverisico in geval van beëindiging toezicht of maatregel is hoog.
Koers en advies
Betrokkene verblijft al langere tijd binnen (gedwongen) hulpverleningskaders, waarbij het gezien de problematiek niet gelukt is om enerzijds tot een adequaat hulpverleningscontact te komen, anderzijds het niet gelukt is een adequaat niveau van functioneren te bereiken. De tot op heden geboden zorg heeft onvoldoende bescherming kunnen bieden, wat maakt dat opschaling in de vorm van een tbs-maatregel noodzakelijk is geweest. Zelfs binnen de tbs-maatregel komt betrokkene tot fysiek agressief maar ook ernstig regressief gedrag, wat tot plaatsing op een ICU geleid heeft. Gezien het huidige niveau van functioneren, de afhankelijkheid van de omgeving enerzijds, de kwetsbaarheid en de onmogelijkheid zich emotioneel aan de omgeving te binden anderzijds, en de hieraan klevende risico’s, maakt dat langdurig verblijf binnen een hoog-beveiligde en zorg-intensieve setting geïndiceerd is.
De kliniek adviseert de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging te verlengen voor de duur van twee jaar.
De deskundige heeft dit advies op de openbare terechtzitting bevestigd en daar waar nodig aangevuld.
De rechtbank is – gelet op het advies, het verhandelde ter zitting en de artikelen 38d en 38e van het Wetboek van Strafrecht – van oordeel dat de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen eist dat de termijn van de terbeschikkingstelling met twee jaar wordt verlengd.
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat veel onduidelijk is ten aanzien van de diagnose en er op korte termijn duidelijkheid komt ten aanzien van de vervolgplek waar de terbeschikkingstelde terecht kan. De raadsvrouw heeft daarom verzocht de verlenging van de termijn van de terbeschikkingstelling te beperken tot één jaar om zo een toetsmoment te hebben. De rechtbank heeft – in navolging van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden [3] – als uitgangspunt dat, wanneer aannemelijk is geworden dat de behandeling van de terbeschikkinggestelde meer tijd in beslag zal nemen dan de tijd die resteert bij een verlenging van de terbeschikkingstelling met een termijn van één jaar, de terbeschikkingstelling in principe verlengd dient te worden met een termijn van twee jaren. De rechtbank overweegt voorts dat uit de stukken naar voren komt dat al veel is gedaan om te kijken naar een passende setting voor de terbeschikkinggestelde. De komende zorgconferentie na de zomer of in het najaar van 2021 waarop verder gesproken zal worden over dit onderwerp is, gelet op de problematiek, geen reden om na een jaar een toetsmoment te houden. De rechtbank ziet in dit geval ook overigens geen aanleiding om van haar uitgangspunt af te wijken. Het verzoek wordt daarom afgewezen.

Beslissing

De rechtbank wijst de vordering van de officier van justitie toe en verlengt de termijn van de terbeschikkingstelling van [terbeschikkinggestelde] met twee jaren.
Wijst af het verzoek om de termijn van de terbeschikkingstelling met één jaar te verlengen.
Deze beslissing is gegeven door
mr. H.E. Hoogendijk, voorzitter,
mrs. L.R. Wisse en M.M. Prinsen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. Cordia, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 22 juni 2021.
De jongste rechter is buiten staat
deze beslissing mede te ondertekenen.

Voetnoten

3.Vgl. o.m. Gerechtshof Arnhem 14 maart 2005, ECLI:NL:GHARN:2005:AV3037, Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 20 mei 2021, ECLI:NL:GHARL:2021:4953.