Uitspraak
[de ontwikkelaars] c.s.,
1.Costa B.V.,
Costa c.s.,
PEI,
1.[ontwikkelaar1] ,
[de ontwikkelaars] c.s.,
1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
2.Processuele kwesties
3.Waar gaat deze zaak over en hoe beslist het hof?
4.De feiten in beide zaken
Artikel 5
5.De procedure bij de rechtbank en de vorderingen in hoger beroep
6.De beoordeling van de grieven en de vorderingen
verrekening dient plaats te vinden op de wijze die is beschreven in de artikelen 6 en 7 van de overeenkomst(hof: van 2 juni 2009),
in samenhang met artikel 5.
Daaruit volgt dat bij deze verrekening alle door de Investeerders(hof: Costa c.s.)
gedane investeringen moeten worden betrokken (…) evenals alle uren van de Ontwikkelaars(hof: [de ontwikkelaars] c.s.)”. Dit uitgangspunt is herhaald in het tussenvonnis van 6 februari 2019 (overweging 2.1) en in het eindvonnis (overweging 3.1). Tegen dat uitgangspunt is door geen van partijen bezwaar gemaakt. Ook het hof beoordeelt de zaak daarom op basis van dat uitgangspunt.
grief XV) dat de rechtbank een rekenfout heeft gemaakt en dat de toegepaste methode van verrekening niet juist is. De bedoeling van de afspraken van
weer sprake is van gelijke financiële inbreng”;
zodat er sprake is van gelijke financiële inbreng”
alleinvesteringen van Costa c.s. en
alleuren van [de ontwikkelaars] c.s. in de verrekening moeten worden betrokken.
het beëindigen van de samenwerking”. Aangevoerd is ook dat in de vonnissen van de rechtbank ‘indirect’ is terug te lezen dat de vorderingen “één op één” moesten worden verrekend. Indien dat al juist is, geldt dat de nu besproken grief van Costa c.s. de juistheid van de door de rechtbank op basis van dat uitgangspunt opgemaakte eindafrekening aan de orde stelt en dus door het hof moet worden beoordeeld.
grief XVvan Costa c.s. slaagt. Verrekening moet plaats vinden door de over en weer gedane inbreng bij elkaar op te tellen en door twee delen. Het aldus berekende bedrag is wat iedere partij dient te dragen. Dat bedrag moet verrekend worden met ieders inbreng.
grief Xop tegen dat oordeel. Zij voeren aan dat met het terugbetalen van de uren de gewenste gelijke inbreng nog niet was bereikt. In dat verband wijzen zij op artikel 5 van de overeenkomst van 2 juni 2009. Daarin staat dat [de ontwikkelaars] c.s. de lopende ontwikkelingskosten zullen betalen “
tot het moment waarop weer sprake is van gelijke financiële inbreng”. Volgens Costa c.s. is het ‘het meest zuiver’ indien de inbreng van beide partijen vanaf het begin van de samenwerking in 2007 in de verrekening wordt betrokken.
van de gemaakt uren en de betaalde ontwikkelingskosten, alsmede een rente verrekening over kapitaalstortingen en gemaakte uren,vanaf 01-08-2008zodat er sprake is van gelijke financiële inbreng.” (onderstreping door hof).
vanaf
tot het moment waarop weer sprake is van gelijke financiële inbreng” wijst evenmin op de onjuistheid van de gegeven uitleg van de datumpassage in artikel 6 van de overeenkomst. Dat gegeven past ook zeer goed in het scenario dat [de ontwikkelaars] c.s. pas uren vergoed kregen indien en zodra de wederzijdse inbreng na 1 augustus 2008 daartoe aanleiding zou kunnen geven. Een andere uitleg sluit ook niet aan bij het gegeven dat de overeenkomst van 2 juni 2009 vanaf dat moment (met als ingangsdatum 1 augustus 2008) voorzag in deling van het projectrisico en daarmee slecht te verenigen is dat [de ontwikkelaars] c.s. dan met een achterstand zouden moeten beginnen, te weten het bedrag dat Costa c.s., na terugstorting door [de ontwikkelaars] c.s., desondanks nog meer in het project hadden geïnvesteerd (als daarvan sprake was).
Grief Xvan Costa c.s. slaagt niet.
grief 4(onder andere) gesteld dat de inbreng van Costa c.s. niet voor 100% mag worden betrokken in de verrekening. Reden daarvoor is dat partijen op 6 januari 2010 een wijziging in de aandelenverhouding in PEI zijn overeengekomen. Die verhouding was 50% Costa c.s. en 50% [de ontwikkelaars] c.s. / Kemperman maar werd 75% Costa c.s. en 25% [de ontwikkelaars] c.s. / Kemperman. De inbreng van Costa c.s. mag daarom hooguit voor 25% voor rekening komen van [de ontwikkelaars] c.s., zo betogen zij.
conform punt D”. In dat punt D staat: “
Deze overeenkomst wordt aangegaan voor een minimale periode van een jaar vanaf ondertekening. Bij voortschrijdend inzicht kan met algemene stemmen van de aandeelhouders deze overeenkomst gewijzigd worden.” Van die bevoegdheid is dus op 6 januari 2010 gebruik gemaakt. Het enige punt waarop de overeenkomst van 2 juni 2009 werd gewijzigd betrof echter de kwestie van de (toen nog voorgenomen), in artikel 1 van die overeenkomst vastgelegde, aandelenverhouding in PEI. In de overeenkomst van 6 januari 2010 valt niet te lezen dat de overeenkomst van
naar rato van het aandelen bezit”. Met andere woorden: de aandelenverhouding wordt pas van belang ná onderlinge verrekening conform de artikelen 5, 6 en 7 van de overeenkomst van 2 juni 2009.
Grief 4van [de ontwikkelaars] c.s. (voor zover nu besproken) slaagt dus niet.
grief 3op tegen oordelen van de rechtbank die aan de uiteindelijke inbrengbeslissing vooraf gingen. Dat betrof het oordeel (overweging 4.14 van het tussenvonnis van 14 maart 2019) dat het bedrag van € 80.485,83 is betaald aan PEI, daardoor niet ten goede is gekomen aan [de ontwikkelaars] c.s. en om die reden niet als inbreng kan gelden. Ook stellen zij dat de rechtbank hun verweer over de hoogte van het door
Grief 3van [de ontwikkelaars] c.s. slaagt niet.
grieven XI en XIIop tegen het oordeel van de rechtbank (in de overwegingen 2.14 van het tussenvonnis van 6 februari 2019 en 3.3 en 3.13 van het eindvonnis) dat New Brunswick binnen de samenwerking van partijen viel, maar van de kosten slechts 2/3 deel als inbreng van Costa c.s. kan worden meegerekend.
niet op tegen” waren mits overeenstemming werd bereikt over de verdere ontwikkeling.
grieven XI en XIIvan Costa c.s. slagen niet.
grief XIIIop tegen dit oordeel. Zij hebben ter onderbouwing in hoger beroep afschriften van de Nederlandse rekening van PEI overgelegd (productie VII nagekomen stukken).
Grief XIIIvan Costa c.s. slaagt. Verwezen wordt hier echter uitdrukkelijk naar de overwegingen 6.51 en volgende hierna.
grief 1.
Grief 1van [de ontwikkelaars] c.s. slaagt niet. Ook hier wordt echter nog wel uitdrukkelijk verwezen naar de overwegingen 6.51 en volgende hierna.
grief XIVkomen Costa c.s. op tegen dit oordeel. Hun grief is beperkt tot de hierna te bespreken onderdelen van het door de rechtbank niet als inbreng toegelaten bedrag.
Grief XIVvan Costa c.s. slaagt dus.
182.915,49
grief 5op tegen dit oordeel van de rechtbank. Zij voeren aan dat uit genoemde productie 11 en het door hen overgelegde rapport van Countus (productie 36 bij akte van 6 maart 2019) blijkt dat deze investeringen door hen zijn gedaan en dat het gaat om investeringen van na 1 augustus 2008.
Grief 5faalt.
grief Iop tegen deze oordelen van de rechtbank. Zij stellen primair dat de afspraak tussen partijen (overeenkomst van 2 juni 2009) inhield dat de landleaseovereenkomsten ‘om niet’ zouden worden ingebracht in het samenwerkings-verband. Daardoor zouden die overeenkomsten ten goede komen aan beide partijen. Het is dan niet “logisch” dat Costa c.s. hun uren vergoed zouden krijgen. Weliswaar ging het om de overeengekomen ontwikkelingswerkzaamheden, maar dat sluit niet uit dat partijen andere afspraken hebben gemaakt. Subsidiair stellen zij dat de gesloten landleaseovereenkomsten waardeloos zijn en een andere constructie had moeten worden gebruikt om te waarborgen dat grond beschikbaar zou zijn als het windpark gerealiseerd zou kunnen worden.
Grief Ivan Costa c.s. slaagt niet.
grief IIop tegen deze oordelen van de rechtbank. Zij voeren aan dat de inschakeling van Bright Capital nodig was omdat de kennis en ervaring van [de ontwikkelaars] c.s. ernstig tekort bleek te schieten. Het zou naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zijn als [de ontwikkelaars] c.s. desondanks hun aan Bright Capital bestede uren ter verrekening zouden mogen inbrengen.
Grief IIvan Costa c.s. slaagt niet
grieven VI, VII, VIII en IXop tegen deze oordelen. Zij voeren het volgende aan. Mailcorrespondentie valt niet onder ontwikkelingswerkzaamheden. De mailcorrespondentie zag bovendien voor een aanzienlijk deel op overleg met Costa c.s. en kwam daarom niet voor verrekening in aanmerking. Om die reden dient het bedrag van € 66.759,19 alsnog in mindering te worden gebracht. Dat brengt ook mee dat de uren van de afgewezen acht dagen in mindering moeten worden gebracht. Het urenoverzicht van [de ontwikkelaars] c.s. is bovendien ten onrechte niet als onbetrouwbaar aangemerkt door de rechtbank.
grieven VI, VII, VIII en IXslagen niet.
grief 2op tegen het oordeel van de rechtbank dat uren die besteed zijn aan Skype-overleg buiten de berekening moeten blijven. Dat oordeel heeft de rechtbank neergelegd in overweging 4.13 van het tussenarrest van 14 maart 2018. In het eindarrest (overwegingen 3.22 en 3.28) is dat vertaald in een aftrekpost van € 12.957,06 (inclusief overleg met aandeelhouders). Het bezwaar van [de ontwikkelaars] c.s. is dat onder ‘vergaderingen en overleg’ in artikel 5 van de overeenkomst van 2 juni 2009 slechts verstaan moeten worden fysieke ontmoetingen.
Grief 2van [de ontwikkelaars] c.s. slaagt niet.
grieven III, IV en Vop tegen deze oordelen van de rechtbank. Zij voeren aan dat zij ten onrechte met bewijs belast zijn, althans dat het bewijs wel degelijk geleverd is. Ook voeren zij aan dat [de ontwikkelaars] c.s. geen recht hebben op betaling van uren over de jaren 2011 tot en met 2015, althans vanaf 31 januari 2012 (teruggave opdracht) omdat in die periode geen werkzaamheden meer zijn verricht na het afketsen van het RFP. De urenopgave van [de ontwikkelaars] c.s. is bovendien onjuist waar het betreft mei 2009 en augustus 2010 (uren [ontwikkelaar1] ).
grieven III, IV en Vvan Costa c.s. in zoverre slagen dat de inbreng van [de ontwikkelaars] c.s. moet worden verminderd met € 68.437,05.
157.167,39
grief XVIIvan Costa c.s. besproken. Die balans ziet er als volgt uit (in euro’s):
12.874,05
grief 6en Costa c.s.
grief XVI) tegen de proceskostenbeslissing van de rechtbank. Die hield in dat de kosten gecompenseerd worden, zowel in conventie als in reconventie. Hoewel de uitkomst van de procedure in hoger beroep een andere is dan die in eerste aanleg geldt dat beide partijen, de procedure in zijn geheel (conventie en reconventie) beschouwend over en weer in het ongelijk gesteld zijn. Daarom was de beslissing van de rechtbank juist.
Grief 6van [de ontwikkelaars] c.s. en
grief XVIvan Costa c.s. slagen niet.