ECLI:NL:RBMNE:2018:1916

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
14 maart 2018
Publicatiedatum
3 mei 2018
Zaaknummer
C/16/417103 / HL ZA 16-169
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake samenwerkingsovereenkomst en terugbetalingsverplichtingen tussen investeerders en ontwikkelaars van windparken

In deze zaak, die voor de Rechtbank Midden-Nederland is behandeld, betreft het een geschil tussen vier besloten vennootschappen (de Investeerders) en twee gedaagden (de Ontwikkelaars) over de uitvoering van een samenwerkingsovereenkomst met betrekking tot de ontwikkeling van windparken op Prince Edward Island in Canada. De rechtbank heeft op 14 maart 2018 een tussenvonnis gewezen waarin de procedure en de feiten zijn uiteengezet. De Investeerders vorderen betaling van ontwikkelingskosten en stellen dat de Ontwikkelaars tekort zijn geschoten in hun verplichtingen. De Ontwikkelaars betwisten deze vorderingen en stellen dat zij recht hebben op vergoeding van hun gewerkte uren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vorderingen een internationaal karakter hebben en dat de Nederlandse rechter bevoegd is. Tevens is geoordeeld dat de Investeerders ontvankelijk zijn in hun vorderingen. De rechtbank heeft bewijsopdrachten aan beide partijen gegeven om de stellingen te onderbouwen. De zaak is aangehouden voor verdere bewijslevering en beoordeling van de vorderingen in conventie en reconventie.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
handelskamer
locatie Lelystad
zaaknummer / rolnummer: C/16/417103 / HL ZA 16-169
Vonnis van 14 maart 2018
in de zaak van
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres sub 1] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] , gemeente Sint Anthonis,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres sub 2] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] , gemeente Sint Anthonis,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres sub 3] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
4. de rechtspersoon naar buitenlands recht
[eiseres sub 4] LTD,
gevestigd te [vestigingsplaats] , Prince Edward Island (Canada),
eiseressen in conventie,
verweersters in reconventie,
advocaat mr. N. Robijn-Meijer te Middelharnis,
tegen

1.de heer [gedaagde sub 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
2. de heer
[gedaagde sub 2],
wonende te [woonplaats] , Prince Edward Island (Canada),
gedaagden in conventie,
verzoekers in reconventie
advocaat mr. W. van Dijk te Barneveld.
Eiseressen in conventie, verweersters in reconventie, zullen hierna los van elkaar [eiseres sub 1] , [eiseres sub 2] , [eiseres sub 3] en [eiseres sub 4] Ltd. worden genoemd. [eiseres sub 1] , [eiseres sub 2] en [eiseres sub 3] gezamenlijk zullen hierna worden aangeduid als de Investeerders. Als alle eiseressen in conventie, verweersters in reconventie, gezamenlijk worden bedoeld, zal hierna ook wel worden gesproken van [eiseres sub 1] c.s.
Gedaagden in conventie, verzoekers in reconventie, zullen hierna worden aangeduid als [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] . Zij zullen in combinatie met [bedrijfsnaam 1] B.V. (hierna: [bedrijfsnaam 1] ) ook wel worden aangeduid als de Ontwikkelaars.

1. De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 7 september 2016,
  • de conclusie van antwoord in reconventie,
  • het proces-verbaal van comparitie, gehouden op 27 maart 2017.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
1.3.
Partijen hebben schriftelijk opmerkingen gemaakt op het proces-verbaal van comparitie, dat buiten hun aanwezigheid is opgemaakt. Hun opmerkingen zijn in het procesdossier gevoegd.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] zijn in 2007 geïnteresseerd geraakt in de mogelijkheden om in Canada een of meerdere windparken te ontwikkelen en te beheren, onder andere op het Canadese eiland Prince Edward Island (hierna: het eiland).
2.2.
Zij zijn gaan samenwerken met (de heren [X en Y] en [Z] van) [bedrijfsnaam 1] . [bedrijfsnaam 1] heeft [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] in contact gebracht met de Investeerders.
2.3.
De Investeerders en de Ontwikkelaars hebben hun krachten gebundeld. Zij zijn op 1 augustus 2007 een samenwerkingsverband met elkaar aangegaan en zij hebben op 22 februari 2008 samen een vennootschap naar Canadees recht opgericht: [eiseres sub 4] Ltd.
2.4.
Op 2 juni 2009 hebben partijen een (nieuwe) samenwerkingsovereenkomst gesloten, met terugwerkende kracht tot 1 augustus 2007 (hierna: de Overeenkomst). De Investeerders zijn in deze overeenkomst aangeduid als “
partij A” en “
aandeelhouders A” en de Ontwikkelaars als “
als partij B” en “
aandeelhouders B”.
2.5.
In de overeenkomst is het volgende opgenomen:

Artikel 3
Ontwikkelingskosten
Alle ontwikkelingskosten worden gedragen door aandeelhouders A.
De reguliere ontwikkelingswerkzaamheden om tot de realisering van windparken op [eiseres sub 4] te komen worden gedaan door aandeelhouders B.
Artikel 4
Land Leasecontracten
Land leasecontracten worden afgesloten op naam van [eiseres sub 4] Ltd en reeds bestaande contracten zo snel mogelijk ingebracht.
Artikel 5
Vergoedingen
Alle aandeelhouders brengen hun gemaakte uren om niet in. Partij A heeft geen recht op enige urenvergoeding. Wel worden alle door partij B gemaakte uren geregistreerd om te kunnen gebruiken bij de verrekening zoals bedoeld in artikel 6 en 7. Hiervan wordt maandelijks een overzicht gegeven ter controle. De uren vergoeding waar dan mee gerekend wordt bedraagt: voor [X] en [gedaagde sub 2] € 80,-/uur, voor [gedaagde sub 1] € 55,-, voor [Y] € 35,-/uur en voor [Z] € 35,-/uur. Dit vanaf 1 augustus 2008. Vergaderingen en overleg tussen aandeelhouders A en B komen niet voor vergoeding in aanmerking.
Alle stortingen gedaan door aandeelhouders A inzake urenvergoedingen en kosten aan [bedrijfsnaam 1] worden terugbetaald en gestort op rekening van [eiseres sub 4] (…). Dit storten op de rekening van [eiseres sub 4] (…) zal gedaan worden afhankelijk van de creditbehoefte. Partij B betaald, tot het moment waarop weer sprake is van gelijke financiële inbreng, tussen partij A en partij B, in de vorm van kapitaalstortingen en bijgehouden uren, de lopende ontwikkelingskosten.
Artikel 6
Financial close
Bij een financial close of het beëindigen van de samenwerking vindt eerst verrekening plaats, tussen aandeelhouders A en aandeelhouders B, van de gemaakt uren en de betaalde ontwikkelingskosten, alsmede een rente verrekening over kapitaalstortingen en gemaakte uren, vanaf 01-08-2008 zodat er sprake is van gelijke financiële inbreng. De rente vergoeding zal 5% per jaar bedragen. Door partijen zal getracht worden de dan gelijke parten in de financiering te betrekken zodat de aandeelhouders bij de financial close hun investering terug krijgen. Indien dit niet mogelijk is dan krijgen zij deze ontwikkelingskosten eerst terug uit de exploitatiewinst van de Ltd.
Artikel 7
Beëindiging samenwerking
Bij een beëindiging van de samenwerking tussen aandeelhouders A en aandeelhouders B of het niet tot stand komen van een financial close vindt verrekening plaats tussen aandeelhouders A en B.
2.6.
De partijen hebben met elkaar afgesproken dat de Ontwikkelaars de tot 1 augustus 2008 ontvangen vergoedingen terug zouden betalen aan de Investeerders. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hebben dat uit zichzelf gedaan, [bedrijfsnaam 1] niet, althans niet volledig, om welke reden [eiseres sub 1] c.s. [bedrijfsnaam 1] in rechte heeft betrokken.
2.7.
De samenwerking tussen de Investeerders en de Ontwikkelaars werd ondertussen moeizamer. In verband daarmee hebben de Ontwikkelaars op enig moment een deel van hun aandelen in [eiseres sub 4] Ltd. verkocht aan de Investeerders.
2.8.
In de door [eiseres sub 1] c.s. tegen [bedrijfsnaam 1] aanhangig gemaakte procedure is op 30 december 2013 vonnis gewezen. [bedrijfsnaam 1] is veroordeeld tot betaling van € 70.440,00 plus rente en kosten aan [eiseres sub 1] c.s. In 2.7. van het vonnis heeft de rechtbank het volgende overwogen:

Uit de stellingen van partijen blijkt voorts wel dat na het sluiten van de overeenkomst van 2009 door investeerders stortingen zijn gedaan en dat door ontwikkelaars uren zijn gemaakt. De overeenkomst van 2009 bepaalt evenwel dat alle ontwikkelingskosten door investeerders worden gedragen (art. 3), dat alle aandeelhouders hun gemaakte uren om niet inbrengen, waarbij de ontwikkelaars hun gemaakte uren registreren om te kunnen gebruiken bij de verrekening zoals bedoeld in artikel 6 en 7 (art. 5). Art. 6 gaat over een financial close en art. 7 over het beëindigen van de samenwerking. Uit de stellingen van partijen volgt dat daar geen sprake van is, zodat verrekening tussen de investeerders en de ontwikkelaars thans niet aan de orde is.
2.9.
In september 2014 heeft [eiseres sub 1] c.s. met [bedrijfsnaam 1] een vaststellingsovereenkomst gesloten, waarin is opgenomen dat [bedrijfsnaam 1] het volgende zou betalen:

(…) een bedrag van € 130.000,-- (zegge: --één honderd dertig duizend euro--) ter finale beslechting van het Geschil en de beëindiging van de tussen hen bestaande samenwerking in het kader van [eiseres sub 4] .
2.10.
Eind 2014 hebben de Investeerders ook hun samenwerking met [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] beëindigd. Een windpark in Canada hebben partijen niet gerealiseerd.

3.Het geschil

in conventie

3.1.
[eiseres sub 1] c.s. vordert, na vermeerdering van eis, dat de rechtbank [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, hoofdelijk zal veroordelen om
primair
€ 382.395,91 aan de Investeerders te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente over € 378.727,27 vanaf 1 oktober 2015 tot de voldoening,
subsidiair
€ 325.070,05 aan de Investeerders te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente hierover vanaf 1 oktober 2015 tot de voldoening, € 53.657,22 aan [eiseres sub 4] Ltd. te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente hierover vanaf 1 oktober 2015 tot de voldoening, en de buitengerechtelijke kosten van € 3.668,64 aan [eiseres sub 1] c.s. te betalen,
primair en subsidiair
de beslagkosten van € 1.062,32 aan [eiseres sub 1] c.s. te betalen, alsmede de proceskosten, vermeerderd met de wettelijke rente over de proceskosten vanaf de vijftiende dag na de datum van het vonnis tot de voldoening.
3.2.
Ter onderbouwing van deze vorderingen stelt [eiseres sub 1] c.s. kort gezegd dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] toerekenbaar tekort zijn geschoten in de nakoming van hun verplichtingen op grond van de artikelen 6 en 7 uit de overeenkomst, door te weigeren mee te werken aan verrekening en aan betaling van wat aan [eiseres sub 1] c.s. toekomt.
3.3.
[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] voeren verweer, concluderend tot niet-ontvankelijkheid van [eiseres sub 1] c.s., dan wel tot afwijzing van haar vorderingen, met hoofdelijke veroordeling van [eiseres sub 1] c.s. in de proceskosten.
in reconventie
3.4.
[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] vorderen dat de rechtbank [eiseres sub 1] c.s. bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, hoofdelijk zal veroordelen om
primair
€ 260.150,71 te betalen aan [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] , vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 4 februari 2016 tot de voldoening,
subsidiair
€ 63.217,85 te betalen aan [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] , vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 4 februari 2016 tot de voldoening,
primair en subsidiair
de proceskosten te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf de vijftiende dag na betekening van het vonnis.
3.5.
Ter onderbouwing van deze vorderingen stellen [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] kort gezegd dat zij op grond van artikel 7 van de overeenkomst recht hebben op vergoeding van de door hen gewerkte uren.
3.6.
[eiseres sub 1] c.s. voert verweer. Zij concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] , dan wel tot afwijzing van hun vorderingen, met veroordeling van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] in de proceskosten.

4.De beoordeling

in conventie en in reconventie

4.1.
Aangezien [eiseres sub 4] Ltd. een rechtspersoon naar buitenlands recht is en [gedaagde sub 2] in het buitenland woont, dragen de vorderingen over en weer een internationaal karakter. Daardoor dient allereerst de vraag te worden beantwoord of de Nederlandse rechter bevoegd is van deze vorderingen kennis te nemen. De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend, omdat partijen desgevraagd ter zitting hebben verklaard dat zij een forumkeuze voor de Nederlandse rechter hebben gedaan. Ook dient te worden beoordeeld welk recht van toepassing is. Dat is Nederlands recht, omdat partijen ter zitting hebben verklaard dat zij voor de toepasselijkheid daarvan hebben gekozen.
in conventie
Ontvankelijkheid
4.2.
Partijen twisten over de vraag of [eiseres sub 4] Ltd. ontvankelijk is in haar vorderingen jegens [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] . [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] betwisten dat. Zij hebben, met behulp van informatie uit de registers van de Canadese Kamer van Koophandel, betoogd dat [gedaagde sub 2] een van de bestuursleden is van [eiseres sub 4] Ltd. en daarom betrokken zou hebben moeten worden bij besluiten van [eiseres sub 4] Ltd. over het aanhangig maken van een procedure. [gedaagde sub 2] wist echter niets van een dergelijk besluit. Als toch zo’n besluit is genomen, dan is dat dus buiten hem om gebeurd. In dat geval is dat besluit niet rechtsgeldig tot stand gekomen en dus nietig, aldus [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] .
4.3.
De rechtbank oordeelt dat [eiseres sub 4] Ltd. ontvankelijk is, omdat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] niet hebben weersproken dat het besluit om de onderhavige procedure te voeren geen unanimiteit van de bestuursleden vereist. Ook als [gedaagde sub 2] ten tijde van het besluit nog bestuurslid zou zijn geweest, wat [eiseres sub 1] c.s. betwist, zou hij – zo begrijpt de rechtbank – de minderheid in het bestuur hebben gehad. Het besluit was dus rechtsgeldig, ook als [gedaagde sub 2] daarin niet zou zijn gekend of zou hebben tegengestemd.
4.4.
[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hebben verder in hun conclusie van antwoord onder 24 het volgende betoogd: “Gedaagden hebben op aanraden van investeerders besloten met [X/Y] een beëindigingsovereenkomst zouden sluiten. Dit hebben gedaagden gedaan, in de veronderstelling en met de toezegging van investeerders dat zij geen maatregelen tegen hun zouden nemen.” Mogelijk dat hier iets wordt gesteld dat is bedoeld als een beroep op niet-ontvankelijkheid van [eiseres sub 1] c.s., maar deze stelling van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] is zo onduidelijk, vaag en onuitgewerkt dat de rechtbank eraan voorbijgaat.
4.5.
Daarnaast hebben [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] aangevoerd dat de overeenkomst is gesloten tussen twee partijen, de Investeerders en de Ontwikkelaars, dat de overeenkomst niet voorziet in afspraken met slechts één van de Ontwikkelaars en dat [eiseres sub 1] c.s. als gevolg daarvan destijds niet alleen [bedrijfsnaam 1] had moeten dagvaarden, maar alle Ontwikkelaars. Volgens [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] moet daardoor ook de vaststellingsovereenkomst die [eiseres sub 1] c.s. ter beëindiging van het geschil vervolgens met [bedrijfsnaam 1] heeft gesloten, feitelijk worden beschouwd als een vaststellingsovereenkomst tussen [eiseres sub 1] c.s. en alle Ontwikkelaars.
4.6.
De rechtbank verwerpt ook dit betoog. Uit de stellingen van partijen, in combinatie met het vonnis van 30 december 2013, blijkt immers dat de procedure tegen [bedrijfsnaam 1] zag op de terugbetalingsverplichting van [bedrijfsnaam 1] op grond van artikel 5 van de overeenkomst en niet op een beëindiging van de samenwerking, waarvan op dat moment nog geen sprake was. Dat heeft de rechtbank met zoveel woorden overwogen in 2.7. van genoemd vonnis: verrekening als bedoeld in de artikelen 6 en 7 van de overeenkomst was toen niet aan de orde, omdat die artikelen betrekking hadden op beëindiging van de samenwerking, terwijl uit de stellingen van [eiseres sub 1] c.s. en [bedrijfsnaam 1] volgde dat van beëindiging ten tijde van die procedure (nog) geen sprake was. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, valt niet in te zien waarom [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] in die procedure tegen [bedrijfsnaam 1] hadden moeten worden betrokken. Zij hadden immers voldaan aan hun eigen terugbetalingsverplichting op grond van artikel 5 van de overeenkomst. Evenmin valt zonder nadere toelichting in te zien waarom het [eiseres sub 1] c.s. niet vrij stond om vervolgens een vaststellingsovereenkomst met [bedrijfsnaam 1] te sluiten, zonder [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] daarbij te betrekken. De enkele, niet onderbouwde, stelling dat de overeenkomst niet voorziet in afspraken met slechts één van de Ontwikkelaars is daartoe in ieder geval onvoldoende, al was het maar omdat in de overeenkomst helemaal niets is vastgelegd over dit onderwerp. Op dit punt hebben [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] onvoldoende gesteld en onderbouwd om tot bewijslevering te worden toegelaten.
Uitleg van de overeenkomst
4.7.
[eiseres sub 1] c.s. stelt zich op het standpunt dat de samenwerking plaatsvond op basis van gelijkheid, om welke reden de inbreng van Investeerders en Ontwikkelaars gelijk moest zijn. Partijen gingen er in eerste instantie vanuit dat de Ontwikkelaars slechts tijd zouden hoeven te investeren, en de Investeerders alleen geld, maar tussen 2007 en 2009 is gaandeweg gebleken dat dit niet haalbaar was. De inbreng van de Investeerders bleek veel groter dan partijen van tevoren hadden ingeschat, waardoor ook van de Ontwikkelaars een financiële bijdrage noodzakelijk werd. Partijen hebben in 2009 een voorziening getroffen voor de nieuwe situatie: toen hebben zij in de overeenkomst opgenomen dat de Ontwikkelaars de door de Investeerders betaalde uren en kapitaalstortingen (ontwikkelingskosten) tot 1 augustus 2008 terug zouden betalen aan de Investeerders. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hebben hun deel toen betaald en [bedrijfsnaam 1] na een veroordelend vonnis ook. Partijen hebben daarnaast in de overeenkomst opgenomen dat zij aan het eind van de rit ook de totale inbreng zouden verrekenen, onafhankelijk van de situatie aan het eind van de rit (een succesvolle afronding van het project, een financial close of een beëindiging van de samenwerking). [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hebben, door ondertekening van de overeenkomst, met deze afspraken ingestemd. Daarom zijn zij nu, ongeacht hun oorspronkelijke intenties, gehouden deze na te komen, zoals ook [bedrijfsnaam 1] heeft gedaan. Zij heeft bij de beëindiging van de samenwerking met [eiseres sub 1] c.s. bijna € 60.000,00 meer betaald dan het bedrag waartoe zij was veroordeeld. Dat extra bedrag zag volgens [eiseres sub 1] c.s. op de afrekening.
4.8.
Volgens [eiseres sub 1] c.s. moet in verband met de beëindiging van de samenwerking nu ook tussen [eiseres sub 1] c.s. en [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] de balans worden opgemaakt: bezien moet worden hoeveel de Ontwikkelaars vanaf 1 augustus 2007 in totaal aan daadwerkelijk te declareren uren hebben ingebracht en hoeveel ontwikkelingskosten de Investeerders vanaf dat moment hebben gemaakt. Dat moet met elkaar verrekend worden, rekening houdend met 5% rente vanaf 1 augustus 2008, zoals bepaald in de artikelen 6 en 7 van de overeenkomst. [eiseres sub 1] c.s. voegt hier nog aan toe aan toe dat zij zich niet kan vinden in de van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] ontvangen overzichten met voor vergoeding in aanmerking komende uren. Zij stelt dat de Investeerders de Ontwikkelaars er destijds herhaaldelijk op hebben aangesproken dat op die overzichten ten onrechte ook uren staan die zijn besteed aan a) vergaderingen en (skype)overleg, b) het afsluiten van Landleaseovereenkomsten, c) projecten die buiten het samenwerkingsverband vielen, zoals [naam project] , d) overleg met derde partij [bedrijfsnaam 2] en e) overleg over een eventuele aandelenovername. Bovendien komen de door de ene ontwikkelaar opgegeven uren niet overeen met de door de andere ontwikkelaar opgegeven uren. Volgens [eiseres sub 1] c.s. komt strikt genomen zelfs meer dan de helft van de door [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] opgegeven uren niet voor vergoeding in aanmerking, maar [eiseres sub 1] c.s. heeft die uren gemakshalve slechts gematigd met 50%. Het voorgaande laat volgens haar overigens onverlet dat de verrichte werkzaamheden ondermaats waren (waarover meer in overweging 4.17. en verder).
4.9.
[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hebben hiertegen aangevoerd dat huns inziens van verrekening geen sprake kan zijn. De Investeerders hebben immers, toen zij hun investeringen deden, het risico aanvaard dat zij die investeringen niet terug zouden verdienen – dat is inherent aan investeren. Daarom moeten de ontwikkelingskosten die de Investeerders hebben gemaakt voor hun eigen rekening blijven en zijn alleen de door de Ontwikkelaars gemaakte uren vatbaar voor verrekening. Dat strookt ook met de omstandigheid dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] al bij het begin van de samenwerking hebben aangegeven dat zij geen financiële middelen konden en wilden inbrengen. Zij waren ook niet deskundig op het gebied van windparken, maar deden dit naast hun normale werkzaamheden. Om die reden hebben zij juist de samenwerking gezocht met [bedrijfsnaam 1] , die hen op haar beurt in contact heeft gebracht met de Investeerders. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] erkennen dat zij afspraken met de Investeerders hebben gemaakt over een terugbetaling door de Ontwikkelaars, maar leggen uit dat dit alleen was omdat de Investeerders waren geschrokken van de omvang van hun inbreng en nieuwe afspraken wilden maken, onder andere over de te hanteren uurtarieven. Een en ander leidde tot een impasse en de Ontwikkelaars hebben veel water bij de wijn moeten doen om de voortgang van het project niet in gevaar te brengen. Maar dat laat onverlet dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] steeds hebben gezegd dat zij niet konden en ook niet wilden investeren. Dat blijkt volgens hen ook uit de formulering van de artikelen 6 en 7 van de overeenkomst, waarover [bedrijfsnaam 1] namens de Ontwikkelaars heeft onderhandeld. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] waren niet bij de formulering van de overeenkomst betrokken. Overigens zijn [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] van mening dat de artikelen 6 en 7 niet relevant zijn voor de beoordeling van de vorderingen van [eiseres sub 1] c.s. Uit overweging 2.7. van het inmiddels onherroepelijke vonnis van deze rechtbank van 30 december 2013, gewezen in de procedure tussen [eiseres sub 1] c.s. en [bedrijfsnaam 1] , volgt volgens [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] namelijk dat voor die beoordeling alleen de artikelen 3 en 5 van belang zijn. Ook daarom moet de vordering van [eiseres sub 1] c.s. worden afgewezen. Dat is ook logisch, aangezien de Investeerders nu eenmaal investeerders zijn en dus risicodragers, aldus [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] . Zij voegen daar nog aan toe dat het door [bedrijfsnaam 1] aan de Investeerders betaalde bedrag na de beëindiging van hun samenwerking weliswaar hoger was dan het bedrag waarin zij door de rechtbank was veroordeeld, maar niet vanwege verrekening van uren en kosten op grond van de artikelen 6 en 7. Volgens [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] zag het extra bedrag op een terugbetalingsverplichting van [bedrijfsnaam 1] op grond van een investering in een ander project waarbij [bedrijfsnaam 1] betrokken was.
4.10.
Overigens voeren [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] nog aan dat zij steeds periodiek hun urenstaten aan de Investeerders hebben gestuurd, die deze steeds zonder protest hebben behouden. Pas nadat de samenwerking was beëindigd, zijn de Investeerders gaan reclameren over de omvang van de opgegeven uren. Dat is in strijd met het bepaalde in artikel 6:89 BW, aldus [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] .
4.11.
De rechtbank overweegt dat het, voor het antwoord op de vraag wat partijen met elkaar zijn overeengekomen, aankomt op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan de bepalingen in de overeenkomst mochten toekennen en op hetgeen zij in dat verband redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten.
De rechtbank komt tot het oordeel dat bij beëindiging van de overeenkomst wel degelijk verrekend moet worden. Dat volgt uit de afgesproken terugbetalingsverplichting, opgenomen in de artikelen 5, 6 en 7 van de overeenkomst, die ook met zoveel woorden door [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] is erkend. Zij hebben daarover wel opgemerkt dat die terugbetalingsverplichting niet overeenkwam met hun oorspronkelijke intentie, en alleen is opgenomen in een poging om het project te redden, maar dat doet er niet aan af dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] bij het ondertekenen van de overeenkomst bewust en zonder voorbehoud hebben ingestemd met een financiële verplichting jegens de Investeerders. Daar kunnen zij nu dus door de Investeerders aan worden gehouden. Dat is niet anders als zij, zoals zij zeggen, niet zelf met de Investeerders hebben onderhandeld over de inhoud van die overeenkomst, maar dat hebben overgelaten aan [bedrijfsnaam 1] . Zij stellen namelijk dat [bedrijfsnaam 1] namens hen onderhandelde. Dan zijn zij aan het onderhandelingsresultaat gebonden, zeker als zij de overeenkomst vervolgens zelf tekenden. Stellingen die dat anders kunnen maken, zijn niet door [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] naar voren gebracht. De rechtbank volgt [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] ook niet in hun betoog dat de artikelen 6 en 7 niet relevant zouden zijn voor de beoordeling van de vorderingen van de Investeerders. Dat betoog berust op een verkeerde lezing van het vonnis van 30 december 2013, waarin de rechtbank heeft overwogen dat van verrekening als bedoeld in de artikelen 6 en 7 (nog) geen sprake kon zijn, omdat toen geen sprake was van een beëindiging van de samenwerking tussen [eiseres sub 1] c.s. en [bedrijfsnaam 1] . Dat laat onverlet dat alsnog moet worden afgerekend als de samenwerking wordt beëindigd. Dat laatste is inmiddels gebeurd.
4.12.
Met [eiseres sub 1] c.s. is de rechtbank dus van oordeel dat verrekening dient plaats te vinden op de wijze die is beschreven in de artikelen 6 en 7 van de overeenkomst, in samenhang met artikel 5. Daaruit volgt dat bij deze verrekening alle door de Investeerders gedane investeringen moeten worden betrokken, ongeacht hoe de gedane investeringen zijn gekwalificeerd in de jaarrekening van [eiseres sub 4] Ltd., evenals alle uren van de Ontwikkelaars. Anders dan [eiseres sub 1] c.s. ziet de rechtbank geen aanleiding om de uren van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] die zien op de totstandkoming van de Landleaseovereenkomsten buiten beschouwing te laten. Kennelijk zijn partijen het erover eens dat de gesloten Landleaseovereenkomsten om niet zouden worden ingebracht (dus niet zouden meetellen in de verrekening bij het eind van de samenwerking), maar daaruit kan niet worden geconcludeerd dat ook de uren die met de totstandkoming van die overeenkomsten gemoeid waren om niet zouden worden ingebracht. [eiseres sub 1] c.s. heeft daartoe onvoldoende gesteld. Daar komt nog bij dat [eiseres sub 1] c.s. zelf stelt dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] toerekenbaar tekort zijn geschoten in de uitvoering van hun ontwikkelingswerkzaamheden (waarover meer in 4.17. en verder). Zij onderbouwt die stelling met verwijten over de bruikbaarheid van de gesloten Landleaseovereenkomsten. Uit die verwijten (waarover dus 4.17. en verder) moet worden afgeleid dat de werkzaamheden die zagen op de totstandkoming van de Landleaseovereenkomsten juist behoorden tot de kern van de ontwikkelwerkzaamheden en dus bij uitstek zijn gemaakt in het kader van de samenwerking. Ook daarom moeten de uren die met de totstandkoming van die overeenkomsten waren gemoeid in de verrekening worden betrokken.
Datzelfde geldt voor de uren die zijn besteed aan overleg met derde partij [bedrijfsnaam 2] . Ook deze uren moeten, bij gebrek aan enige gestelde of gebleken andere regeling daarover tussen partijen, worden geacht te zijn gemaakt in het kader van de samenwerking, temeer daar het met [bedrijfsnaam 2] gevoerde overleg zag op de verkrijging van een door de Canadese overheid uitgeschreven opdracht voor een windpark (zie wederom 4.17. en verder). Dat overleg moet dus wel zijn gevoerd in het kader van de samenwerking tussen partijen. En daarom valt niet in te zien waarom de daarmee gemoeide uren niet bij niet bij de verrekening op grond van de artikelen 6 en 7 zouden moeten worden betrokken.
Het voorgaande staat er niet aan in de weg dat de gestelde wanprestatie leidt tot een aan [eiseres sub 1] c.s. toekomende vergoeding. Daaraan zal, zoals gezegd, aandacht worden besteed in 4.17. en verder.
4.13.
De rechtbank overweegt dat de uren die betrekking hebben op vergaderingen en (skype-)overleg wel buiten beschouwing moeten blijven. Dat zijn partijen immers expliciet overeengekomen.
Wat ook niet betrokken mag worden in de verrekening zijn de uren die door de Ontwikkelaars zijn besteed aan (het overleg over) een mogelijke overdracht van hun aandelen aan de Investeerders. Deze uren zijn niet gemaakt in het kader van de samenwerking aan een gemeenschappelijk doel (het ontwikkelen van een windpark). Als partijen niettemin deze uren hadden willen verrekenen, had een uitdrukkelijke bepaling hierover wel voor de hand gelegen, want in feite gaat het bij het spreken over een aandelentransactie over een onderhandeling tussen de Ontwikkelaars en de Investeerders, waarbij het erg weinig voor de hand ligt dat de ene partij (de Investeerders) de uren van haar wederpartij in de onderhandelingen (de Ontwikkelaars) geheel of gedeeltelijk moet vergoeden. En dat laatste gebeurt als die uren in de verrekening worden betrokken.
4.14.
Met betrekking tot het project [naam project] geldt dat partijen het erover eens zijn dat de Investeerders ruim € 80.000,00 hebben betaald aan dit project in de Canadese provincie met dezelfde naam, en dat dit project buiten het samenwerkingsverband viel. De rechtbank overweegt dat wat is betaald voor een project waarop het samenwerkingsverband niet zag, in beginsel moet worden terugbetaald aan de Investeerders, die op grond van de overeenkomst immers niet waren gehouden tot betaling. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hebben hiertegen aangevoerd dat het betaalde bedrag niet aan
henis betaald, maar op de rekening van [eiseres sub 4] Ltd. is gestort, maar daar gaat de rechtbank aan voorbij. Tussen partijen staat immers vast dat het bedrag is betaald met betrekking tot het project [naam project] – en dus wel ten goede moet zijn gekomen aan de Ontwikkelaars. Het voorgaande kan alleen anders zijn als sprake is van een nadere afspraak, eventueel impliciet, waaraan [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] het gerechtvaardigd vertrouwen konden ontlenen dat ook het geld dat is besteed aan het project [naam project] , binnen het samenwerkingsverband viel of in ieder geval op die basis zou worden betaald. In dat geval zal dit bedrag in de verrekening op grond van de artikelen 6 en 7 moeten worden betrokken. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hebben dat gerechtvaardigd vertrouwen naar eigen zeggen ontleend aan de omstandigheid dat alle werkzaamheden met betrekking tot dit project in overleg met, en met akkoord van, de Investeerders zijn verricht, en dat de Investeerders de Ontwikkelaars zelfs hebben vergezeld tijdens een bezoek aan de provincie [naam project] . Dat zou inderdaad een doorslaggevende omstandigheid in hun voordeel kunnen zijn. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] dragen de bewijslast en dus het bewijsrisico ter zake.
De rechtbank zal hen daarom opdragen feiten en omstandigheden te bewijzen die het oordeel rechtvaardigen dat zij er op mochten vertrouwen dat de Investeerders de kosten van het project [naam project] betaalden onder (dezelfde voorwaarden als golden voor) het samenwerkingsverband tussen partijen.
4.15.
Partijen debatteren niet alleen over de vraag welke werkzaamheden in de verrekeningen moeten worden betrokken, zij zijn het evenmin eens over de vraag of de door de Ontwikkelaars ingediende urenoverzichten als uitgangspunt moeten worden genomen voor de verrekening. De rechtbank overweegt dat uit artikel 5 van de overeenkomst blijkt dat de Ontwikkelaars hun urenoverzichten maandelijks ter controle aan de Investeerders hebben moeten sturen. Dat is ook zo uitgevoerd. Daarom dienen die urenstaten als uitgangspunt voor de verrekening, tenzij de Investeerders tijdig hebben gereclameerd over de nu gestelde onjuistheden in deze overzichten. Dat laatste hebben zij gesteld. Concreet heeft [eiseres sub 1] c.s. aangevoerd dat de Investeerders de Ontwikkelaars regelmatig hebben aangesproken op de opgevoerde uren, dat [eiseres sub 1] c.s. daar met het oog op het bewaren van een goede verstandhouding destijds geen halszaak van heeft gemaakt (ook omdat zij destijds in de veronderstelling verkeerde dat het tot de oprichting van een windpark zou komen, waarbij de inbreng van partijen zou worden vergoed bij een financial close of uit de exploitatiewinst), maar dat zij uitdrukkelijk geen afstand heeft gedaan van haar recht om de opgevoerde uren te betwisten.
De rechtbank zal daarom [eiseres sub 1] c.s. het bewijs opdragen van de stelling dat en wanneer de Investeerders hebben gereclameerd over de nu gestelde onjuistheden in de overzichten.De rechtbank overweegt in dat verband dat van de “gemakshalve” door [eiseres sub 1] c.s. gehanteerde korting van 50% op de door [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] opgevoerde uren pas sprake kan zijn als komt vast te staan dat (meer dan) 50% van de door hen opgegeven uren niet voor vergoeding in aanmerking zou komen.
4.16.
Partijen debatteren ook over de vraag vanaf wanneer verrekend zou moeten worden. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hebben onder verwijzing naar artikel 5 van de overeenkomst aangevoerd dat alle uren tot 1 augustus 2008 om niet zijn ingebracht, waardoor volgens hen alleen de uren vanaf die datum voor verrekening in aanmerking kunnen komen. [eiseres sub 1] c.s. daarentegen maakt aanspraak op verrekening van uren vanaf het begin van de samenwerking, dat wil zeggen 1 augustus 2007, omdat de Ontwikkelaars al vanaf die dag uren zouden hebben opgevoerd die niet voor vergoeding in aanmerking kwamen, zoals uren die zijn besteed aan vergaderingen en (skype)overleg. De rechtbank overweegt dat artikel 6 van de overeenkomst de uitleg van [eiseres sub 1] c.s. niet op voorhand uitsluit. Ook de omstandigheid dat partijen al eens tussentijds hebben afgerekend (welke afrekening de aanleiding vormde voor het sluiten van de overeenkomst van 2009), sluit niet bij voorbaat uit dat de uren vanaf 1 augustus 2007 moeten worden verrekend, namelijk als komt vast te staan dat [eiseres sub 1] c.s., zoals zij heeft gesteld, toen uitdrukkelijk geen afstand heeft gedaan van haar recht om de opgevoerde uren nog te betwisten – zoals ook hiervoor in 4.15. is overwogen. Maar dat laat onverlet dat partijen het erover eens zijn dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] de tot 1 augustus 2008 ontvangen vergoeding geheel hebben terugbetaald aan de Investeerders. Dus ook als zij over die periode te veel uren zouden hebben gedeclareerd, moet worden geconcludeerd dat [eiseres sub 1] c.s. over die periode uiteindelijk niets heeft betaald. Daarom valt zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet in te zien waarom over die periode wel nog iets verrekend zou moeten worden. Met [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] komt de rechtbank daarom tot het oordeel dat alleen de uren vanaf 1 augustus 2008 voor verrekening in aanmerking komen.
Toerekenbare tekortkoming
4.17.
[eiseres sub 1] c.s. stelt dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] toerekenbaar tekort zijn geschoten in de uitvoering van hun ontwikkelwerkzaamheden, waardoor de Investeerders al vrij snel na de start van de samenwerking zelf veel tijd aan de ontwikkeling van het beoogde windpark hebben moeten besteden om enig zicht op een windpark te behouden. Zij maken om die reden ook expliciet aanspraak op vergoeding van deze door henzelf gewerkte uren, en wel vanaf 2011, ondanks het bepaalde in artikel 5 van de overeenkomst. Volgens [eiseres sub 1] c.s. bestaat de gestelde wanprestatie van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] onder meer hieruit, dat de Ontwikkelaars niet in staat zijn gebleken om een goede inschrijving te doen op een door de Canadese overheid in de markt gezette opdracht voor een windpark op het eiland en evenmin in staat zijn gebleken om goede Landleaseovereenkomsten te sluiten. Met betrekking tot het eerste punt heeft [eiseres sub 1] c.s. toegelicht dat de Ontwikkelaars niet capabel genoeg bleken een inschrijving vorm te geven, om welke reden de Investeerders zich genoodzaakt zagen om de hulp van derde partij [bedrijfsnaam 2] in te schakelen. [bedrijfsnaam 2] heeft de inschrijving feitelijk verzorgd. [eiseres sub 1] c.s. heeft hieraan toegevoegd dat deze noodzakelijke interventie helaas uiteindelijk niet heeft geleid tot gunning van de opdracht aan [eiseres sub 4] Ltd. Volgens haar was het mislopen daarvan voor de Ontwikkelaars wel aanleiding om het bijltje erbij neer te leggen en in het geheel geen ontwikkelwerkzaamheden meer te verrichten. Dat blijkt volgens [eiseres sub 1] c.s. ook uit het e-mailbericht van 31 januari 2012, waarin de Ontwikkelaars de Investeerders hebben meegedeeld dat zij stopten met hun werkzaamheden. Na die mededeling hebben Investeerders zich nog meer moeten inspannen om alsnog projecten gerealiseerd te krijgen, maar in de loop van 2012 bleek hun dat dit feitelijk onmogelijk was. Toen ontdekten de Investeerders namelijk de tweede wanprestatie van de Ontwikkelaars: de door hen afgesloten Landleaseovereenkomsten waren waardeloos. Met die Landleaseovereenkomsten had moeten worden geregeld dat grondeigenaren opstalrechten verleenden aan [eiseres sub 4] Ltd. voor het plaatsen van windturbines op hun grond. De door de Ontwikkelaars gesloten overeenkomsten bleken echter slechts voorovereenkomsten te zijn, die ten onrechte niet waren geregistreerd en niet overdraagbaar waren. Omdat [eiseres sub 4] Ltd. zonder Landleaseovereenkomsten feitelijk geen windpark kon oprichten, moet volgens de Investeerders worden geconcludeerd dat alle (ook door de Investeerders) verrichte inspanningen vergeefs waren geweest.
4.18.
[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] betwisten dat de Investeerders uren aan het project zouden hebben moeten besteden, omdat zij toerekenbaar tekort zouden zijn geschoten in de uitvoering van hun werkzaamheden. Zij betogen dat zij nuttige gesprekken hebben gevoerd met de overheid en dat zij windmetingen op het eiland hebben gedaan, waaruit enkele veelbelovende locaties naar voren kwamen. Op deze locaties hebben de Ontwikkelaars (althans [bedrijfsnaam 1] , de Ontwikkelaar belast met juridische aangelegenheden) Landleaseovereenkomsten gesloten met de grondeigenaren. De Ontwikkelaars hebben in dat verband met wel 195 grondeigenaren gesproken. Dat nam echter niet weg dat zij afhankelijk waren van de Canadese overheid, die immers de locaties moest aanwijzen waar windparken konden worden gerealiseerd. Op enig moment heeft de overheid dat voor een van de geschikt bevonden locaties gedaan en heeft zij ook een daartoe strekkende opdracht in de markt gezet. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] erkennen dat de Ontwikkelaars (althans [bedrijfsnaam 1] , de Ontwikkelaar belast met juridische aangelegenheden) voor hun inschrijving op die opdracht gebruik hebben gemaakt van derde partij [bedrijfsnaam 2] , maar volgens hen is dat in goed overleg met de Investeerders gebeurd. En niet omdat de Ontwikkelaars niet capabel genoeg waren, maar omdat het ging om een omvangrijke klus, die specialistische kennis vergde en in korte tijd moest worden geklaard. Dat [eiseres sub 4] Ltd. die opdracht op het eiland uiteindelijk niet heeft bemachtigd, is ook niet omdat de inschrijving niet deugdelijk was, maar omdat de overheid heeft besloten de opdracht niet te gunnen, aan geen enkele partij. Dat was voor de Investeerders én voor de Ontwikkelaars een domper. Anders dan [eiseres sub 1] c.s. heeft betoogd hebben de Ontwikkelaars toen nog wel degelijk geprobeerd om andere mogelijkheden te benutten, maar omdat de energieprijzen inmiddels kelderden leek een rendabel windpark al gauw onmogelijk. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] betwisten voorts dat de Landleaseovereenkomsten waardeloos zouden zijn geweest, en dat daardoor de kans om een windpark op te richten feitelijk nihil was. Alle betrokken grondeigenaren hadden toegezegd de noodzakelijke opstalrechten te verlenen en de in dat verband betrokken Canadese advocaat heeft bevestigd dat de definitieve overeenkomsten konden worden gesloten zodra de opdracht zou zijn vergund. Dat het daar niet van is gekomen, komt omdat de Canadese overheid anders heeft besloten. Dat kan de Ontwikkelaars niet worden tegengeworpen.
4.19.
De rechtbank overweegt dat ondanks het bepaalde in artikel 5 een vergoeding aan de Investeerders kan worden toegekend, als de Ontwikkelaars inderdaad toerekenbaar tekortgeschoten zijn. De rechtbank kan echter niet als vaststaand aannemen dat daarvan sprake is, omdat [eiseres sub 1] c.s. daarvoor te weinig heeft gesteld.
[eiseres sub 1] c.s. heeft wel gesteld dat de Ontwikkelaars zonder de hulp van [bedrijfsnaam 2] niet in staat waren om in te schrijven op die in de markt gezette opdracht, maar dat is door [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] gemotiveerd betwist. Zij hebben immers aangevoerd dat de Ontwikkelaars [bedrijfsnaam 2] in overleg met de Investeerders hebben ingeschakeld, omdat sprake was van een omvangrijke klus, die specialistische kennis vergde en in korte tijd moest worden geklaard, en dus niet omdat het de Ontwikkelaars zelf aan de benodigde capaciteiten ontbrak. Het had daarom op de weg van [eiseres sub 1] c.s. gelegen om haar stelling op dit punt nader te onderbouwen, maar dat heeft zij niet gedaan.
Verder heeft [eiseres sub 1] c.s. gesteld dat de Ontwikkelaars waardeloze Landleaseovereenkomsten hadden gesloten, namelijk slechts voorovereenkomsten, die niet waren geregistreerd en die niet overdraagbaar waren, waardoor [eiseres sub 4] Ltd. daar niets mee kon. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hebben ook dat gemotiveerd betwist: zij hebben immers aangevoerd dat alle betrokken grondeigenaren hadden toegezegd de noodzakelijke opstalrechten te verlenen en dat een Canadese advocaat heeft bevestigd dat de definitieve overeenkomsten konden worden gesloten zodra de opdracht zou zijn vergund. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hebben dus erkend dat sprake was van voorovereenkomsten, maar betwist dat de gemaakte afspraken daardoor waardeloos zouden zijn. De rechtbank is dat met [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] eens. Alleen indien en voor zover de betrokken grondeigenaren ná de gunning van de opdracht zouden weigeren om de toegezegde opstalrechten daadwerkelijk te verlenen, zouden de met die grondeigenaren gesloten Landleaseovereenkomsten waardeloos zijn, omdat [eiseres sub 4] Ltd. op die gronden dan geen windmolens zou kunnen plaatsen. Maar dat (ook maar één van) de betrokken grondeigenaren na gunning ook daadwerkelijk in strijd met hun eerdere toezeggingen zouden handelen, staat helemaal niet vast. Sterker nog, dat heeft [eiseres sub 1] c.s. niet gesteld. Gelet op het verweer van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] had ook op dit punt van [eiseres sub 1] c.s. een nadere onderbouwing mogen worden verwacht, die niet is gegeven.
Omdat [eiseres sub 1] c.s. de gestelde wanprestatie door [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] onvoldoende heeft onderbouwd, moet worden geoordeeld dat van de gevorderde vergoeding van de door de Investeerders bestede uren hoe dan ook geen sprake kan zijn. Aan een bewijsopdracht op dit punt komt de rechtbank niet toe.
Samenvattend
4.20.
De rechtbank zal [eiseres sub 1] c.s. de bewijsopdracht verstrekken die volgt uit 4.15. Zij zal [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] de bewijsopdracht verstrekken die volgt uit 4.14.
4.21.
Indien partijen het over en weer aan hen opgedragen bewijs (mede) wensen te leveren door schriftelijke stukken of andere gegevens, dienen zij deze afzonderlijk bij akte in het geding te brengen. Indien zij bewijs wil leveren door het doen horen van getuigen, dienen zij dit in de akte te vermelden en de verhinderdata op te geven van alle partijen en van de op te roepen getuigen. De rechtbank zal dan vervolgens een dag en uur voor een getuigenverhoor bepalen. Omwille van de proceseconomie zal de rechtbank de over en weer te houden getuigenverhoren zoveel mogelijk gezamenlijk plannen.
4.22.
De rechtbank wijst partijen erop dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] bij de getuigenverhoren in persoon aanwezig moeten zijn en dat [eiseres sub 1] c.s. daarbij rechtsgeldig vertegenwoordigd aanwezig moeten zijn. Indien een partij zonder gegronde reden niet verschijnt, kan dit nadelige gevolgen voor die partij hebben. De rechtbank verwacht dat het verhoor per getuige 45 minuten zal duren. Als een partij verwacht dat het verhoor van een getuige langer zal duren dan de hiervoor vermelde duur, kan dat in de te nemen akte worden vermeld.
4.23.
De rechtbank zal alle overige beslissingen aanhouden, ook omdat vooralsnog niet kan worden uitgesloten dat na bewijslevering nieuwe berekeningen zullen moeten worden gemaakt.
in reconventie
4.24.
[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] vorderen in reconventie betaling van de uren die zij hebben besteed aan ontwikkelwerkzaamheden, maar die tot nu toe niet zijn vergoed. Die vorderingen hangen zo zeer samen met de vorderingen in conventie, dat de rechtbank de uitkomst van die procedure wenst af te wachten. Zij zal alle beslissingen in reconventie aanhouden.

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie
5.1.
draagt [eiseres sub 1] c.s. op wat cursief is weergegeven in 4.15.,
5.2.
draagt [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] op wat cursief is weergegeven in 4.14.,
5.3.
verwijst de zaak naar de rolzitting van woensdag
11 april 2018teneinde [eiseres sub 1] c.s. in de gelegenheid te stellen bij akte aan te geven op welke wijze zij het haar in 5.1. opgedragen bewijs wil leveren, en teneinde [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] in de gelegenheid te stellen bij akte aan te geven op welke wijze zij het hen in 5.2. opgedragen bewijs willen leveren,
5.4.
bepaalt dat, indien partijen dat aan hen opgedragen bewijs (mede) willen leveren door middel van schriftelijke bewijsstukken, zij die stukken op die rolzitting in het geding moeten brengen,
5.5.
bepaalt dat, indien partijen bewijs willen leveren door middel van het horen van getuigen, zij op die rolzitting ten aanzien van het aan henzelf opgedragen bewijs:
- de namen en woonplaatsen van de getuigen dienen op te geven,
- moeten opgeven op welke dagen alle partijen, hun advocaten en de getuigen
in de drie maanden nadienverhinderd zijn; zij dienen bij die opgave ten minste vijftien dagdelen vrij te laten waarop het getuigenverhoor zou kunnen plaatsvinden,
5.6.
bepaalt dat:
- voor het opgeven van verhinderdata geen uitstel zal worden verleend,
- indien de Investeerders geen gebruik maken van de mogelijkheid om verhinderdata op te geven de rechter eenzijdig een datum zal bepalen waarvan dan in beginsel geen wijziging meer mogelijk is,
- het getuigenverhoor zal kunnen worden bepaald op een niet daarvoor opgegeven dagdeel, indien bij de opgave minder dan het hiervoor verzochte aantal dagdelen zijn vrijgelaten,
5.7.
bepaalt dat de datum van een getuigenverhoor in beginsel niet zal worden gewijzigd nadat daarvoor dag en tijdstip zijn bepaald,
5.8.
houdt iedere verdere beslissing aan,
in reconventie
5.9.
houdt iedere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.H. Schormans, mr. J.A. Schuman en mr. M.W.V. van Duursen en in het openbaar uitgesproken op 14 maart 2018. [1]

Voetnoten

1.type: CD4485