In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [X] VOF tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel, waarin een aanslag in de zuiveringsheffing bedrijfsruimte voor het jaar 2015 werd opgelegd door de heffingsambtenaar van het Gemeenschappelijk Belastingkantoor Lococensus-Tricijn (GBLT). De rechtbank had het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard. De heffingsambtenaar had de aanslag gebaseerd op een ambtshalve uitgevoerd afvalwateronderzoek, waarbij de afvalwatercoëfficiënt voor zuurstofbindende stoffen was vastgesteld op basis van NEN-normen. Belanghebbende betwistte de aanslag en stelde dat de NEN-normen niet aan de kenbaarheidseisen voldeden, waardoor de heffing voor arseen nihil zou moeten zijn en de heffing voor zuurstofbindende stoffen niet op basis van het onderzoek kon worden vastgesteld. Het Hof oordeelde dat de NEN-normen niet op de vereiste wijze waren gepubliceerd, waardoor de aanslag voor arseen tot nihil moest worden verminderd. Tevens oordeelde het Hof dat de aanslag voor zuurstofbindende stoffen moest worden vastgesteld op basis van de aangifte van belanghebbende, die een lagere afvalwatercoëfficiënt had opgegeven. Het Hof verklaarde het hoger beroep gegrond en verlaagde de aanslag tot € 11.756,02. De heffingsambtenaar werd veroordeeld tot vergoeding van proceskosten en griffierechten.