In deze zaak gaat het om de heffing van belasting van personenauto’s en motorrijwielen (BPM) op basis van de CO2-uitstoot van zes Volvo’s die door belanghebbende vanuit Zweden naar Nederland zijn overgebracht. De Inspecteur van de Belastingdienst heeft naheffingsaanslagen opgelegd, waarbij hij de CO2-uitstoot op basis van benzine hanteert, terwijl belanghebbende betoogt dat de uitstoot op basis van Compressed Natural Gas (CNG) moet worden gebruikt. De rechtbank Gelderland heeft de beroepen van belanghebbende gegrond verklaard en de naheffingsaanslagen vernietigd. De Inspecteur heeft hoger beroep ingesteld.
Tijdens de zitting op 15 maart 2021 is het geschil besproken. Belanghebbende stelt dat de CO2-uitstoot op basis van CNG, zoals vermeld op de Zweedse kentekenbewijzen, maatgevend is. De Inspecteur daarentegen beroept zich op de wettelijke bepalingen die voorschrijven dat de CO2-uitstoot op basis van benzine moet worden gehanteerd. Het Hof oordeelt dat de CO2-uitstoot op basis van CNG voorrang heeft, mits deze op de juiste wijze is aangetoond. De Zweedse kentekenbewijzen voldoen aan de eisen van de Wet BPM, waardoor de Inspecteur niet kan volstaan met de hogere CO2-uitstoot op basis van benzine.
Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat de naheffingsaanslagen ten onrechte zijn opgelegd. De Inspecteur wordt veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende, vastgesteld op € 1.602, en er wordt griffierecht geheven van € 532. De uitspraak is openbaar gedaan op 6 april 2021.