6.2Met voorbedachten rade
Het hof stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het bestanddeel 'met voorbedachten rade’ moet komen vast te staan, dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Bij de vraag of sprake is van voorbedachten rade gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval, waarbij de rechter het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen (HR 28 februari 2012, ECLI:NL:HR:2012:BR2342, HR 15 oktober 2013, ECLI:NL:HR:2013:963, HR 23 september 2014, ECLI:NL:HR:2014:2761). Voor de bewezenverklaring van het bestanddeel 'met voorbedachten rade' acht het hof in het bijzonder de getapte telefoongesprekken redengevend. In het telefoongesprek dat [medeverdachte 1] heeft gevoerd voordat het feit heeft plaatsgevonden zegt hij onder andere ‘we gaan hem helemaal in elkaar (het hof begrijpt: slaan)’. Ook blijkt uit dit gesprek dat [medeverdachte 1] dit met twee andere personen zou gaan doen. In het tweede tapgesprek, dat na het feit heeft plaatsgevonden, heeft [medeverdachte 1] gezegd dat ze hebben gewacht tot zijn cel leeg was (het hof begrijpt: de cel van [naam benadeelde partij] ), en dat hij, [medeverdachte 1] , was begonnen met ‘pompen’, hetgeen straattaal is voor slaan. Ook in dit gesprek heeft [medeverdachte 1] verklaard dit met anderen te hebben gedaan. Het hof overweegt tevens dat [naam 1] heeft verklaard dat hij de ochtend van het incident enkele personen op de luchtplaats had horen zeggen dat ze [naam benadeelde partij] gingen ‘bedijen’. Daarnaast merkte hij voorafgaand aan het incident dat de cel van [naam benadeelde partij] in de gaten werd gehouden.
Het hof concludeert op grond van deze feiten en omstandigheden dat verdachte voorafgaand aan zijn handelen voldoende tijd heeft gehad zich te beraden op het besluit, zodat hij gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van de daad en zich daar rekenschap van te geven. Er is hier sprake van een van tevoren gesmeed plan dat vervolgens daadwerkelijk is uitgevoerd. Aldus staat voor het hof vast dat het handelen van verdachte niet het gevolg was van een ogenblikkelijke gemoedsopwelling. Het hof ziet voorts geen contra-indicaties die het aannemen van voorbedachten rade in de weg staan. Het hof is dan ook van oordeel dat verdachte met voorbedachten rade heeft gehandeld.
Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
hij op 24 augustus 2018 te [plaatsnaam] , in de [naam gemeente] , in (een cel van) de Penitentiaire Inrichting [naam instelling 2] , tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een baardtrimmer (merk Wilkinson) en een oplader en after-shave geheel toebehorende aan [naam benadeelde partij] welke diefstal werd vergezeld van geweld tegen [naam benadeelde partij] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, welk geweld hierin bestond dat verdachte in vereniging met zijn mededaders de cel van die [naam benadeelde partij] is binnengegaan en zij vervolgens die [naam benadeelde partij] meermalen in het gezicht, hebben geslagen en tegen het lichaam hebben geslagen en gestompt, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten: een oogkasbreuk en een neusbijholtebreuk, ten gevolge heeft gehad.
2.primair
hij op 24 augustus 2018 te [plaatsnaam] , in de [naam gemeente] , in een cel van de Penitentiaire Inrichting [naam instelling 2] , tezamen en in vereniging met anderen, aan [naam benadeelde partij] opzettelijk en met voorbedachten rade, zwaar lichamelijk letsel, te weten: een oogkasbreuk en een neusbijholtebreuk, heeft toegebracht door met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, tezamen en in vereniging met zijn mededaders die [naam benadeelde partij] meermalen in het gezicht en tegen het lichaam te slaan.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
diefstal, vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Het onder 2 primair bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van zware mishandeling gepleegd met voorbedachten rade.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en/of maatregel
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het met voorbedachten rade medeplegen van een zware mishandeling van medegedetineerde [naam benadeelde partij] . Hij is samen met twee anderen de cel van [naam benadeelde partij] binnengegaan en vervolgens hebben zij meermalen met hun vuisten op zijn gezicht en lichaam geslagen. [naam benadeelde partij] heeft daardoor diverse breuken in zijn gezicht opgelopen. Daarnaast is er door het ondergane geweld een ernstige verslechtering van de visus van zijn rechteroog opgetreden. [naam benadeelde partij] ziet met zijn rechteroog nu enkel nog het verschil tussen donker en licht. Een uiteindelijke totale blindheid aan zijn rechteroog is niet uit te sluiten. Verdachte heeft door zijn handelen ernstig inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van [naam benadeelde partij] . Daarnaast heeft verdachte met de medeverdachten bovenstaand geweld gebruikt om diefstal van een aantal goederen van [naam benadeelde partij] gemakkelijk te maken. Verdachte heeft daarmee eveneens te kennen gegeven geen respect te hebben voor andermans eigendommen.
Het hof houdt bij de strafoplegging rekening met een verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van 27 januari 2021. Hieruit blijkt dat verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor strafbare feiten, waaronder een mishandeling, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft, diefstallen met geweld en afpersing.
Het hof overweegt dat [naam benadeelde partij] door verdachte en medeverdachten is aangevallen in zijn eigen cel. Juist in een instelling als een penitentiaire inrichting, waarin de mate van privacy en (bewegings)vrijheid van gedetineerden al belangrijk zijn beperkt, is een cel bij uitstek het privédomein van een gedetineerde waarin hij/zij zich veilig moet kunnen voelen. Daarom neemt het hof als vertrekpunt voor de op te leggen straf de oriëntatiepunten voor straftoemeting en LOVS-afspraken met betrekking tot een overval in een woning. Dat betekent in het onderhavige geval een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren indien er sprake is van meer dan (enkel) licht geweld.
Gelet op het handelen van verdachte met voorbedachten rade, het samenwerkingsverband tussen hem en zijn medeverdachten - waarbij zij met drie man fors op [naam benadeelde partij] hebben ingeslagen - en de ernst van het letsel, acht het hof alles afwegende een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren, met aftrek van voorarrest, passend en geboden.
Vordering van de benadeelde partij [naam benadeelde partij]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 7573,80, bestaande uit € 73,80 materiële schade en € 7500,- immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 73,80. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Ter terechtzitting van het hof heeft de verdediging aangevoerd dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, vanwege een onredelijke belasting van het strafproces.
Het hof overweegt als volgt.
De benadeelde partij heeft een bedrag van € 73,80 aan materiële schade gevorderd. Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 bewezen verklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
[naam benadeelde partij] heeft een bedrag van € 7500,- aan immateriële schade gevorderd. [naam benadeelde partij] heeft door het geweldsincident een oogkasfractuur en een jukbeenfractuur opgelopen. Er is sprake van verminderd zicht aan het rechteroog en totale blindheid op termijn is niet uit te sluiten.
[naam benadeelde partij] heeft te kennen gegeven dat hij het door hem gevorderde wegens immateriële schade bij voorschot toegewezen wenst te zien. Het hof begrijpt de vordering aldus dat de benadeelde partij zich daarmee voor de schade voor dat deel van de vordering (het door hem genoemde voorschot) heeft gevoegd in dit strafproces, onder voorbehoud van het recht een eventueel ander deel (nog) bij de burgerlijke rechter aanhangig te maken, nu het hof in het kader van dit strafproces niet op grond van een voorlopig oordeel het gevorderde bedrag geheel of gedeeltelijk kan toewijzen bij wege van voorschot, in afwachting van een definitief oordeel van de civiele rechter (vgl. HR 28 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:793, r.o. 2.8.4). De begroting van de omvang van immateriële schade is voorbehouden aan de rechter, die daarbij niet is gebonden aan de gewone regels omtrent stelplicht en bewijslast. Het hof zal de omvang van deze schade op de voet van het bepaalde in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek net als de rechtbank naar billijkheid schatten op € 7500,- te vermeerderen met de wettelijke rente. Het hof heeft daarbij gelet op de aard en de ernst van de inbreuk die op de lichamelijke integriteit van de benadeelde partij is gemaakt. Daarnaast heeft het letsel grote invloed op het dagelijks leven van de benadeelde partij, zijn zicht is immers zeer verslechterd. Het hof heeft tevens gelet op de vergoeding die in vergelijkbare gevallen ter zake van immateriële schade door rechters is toegekend.
Aangezien naar civielrechtelijke maatstaven meer personen voor de schade aansprakelijk zijn, wordt de toewijzing van de vordering hoofdelijk opgelegd.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 47, 57, 63, 303 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
5 (vijf) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [naam benadeelde partij]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [naam benadeelde partij] ter zake van het onder 1, 2 primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 7.573,80 (zevenduizend vijfhonderddrieënzeventig euro en tachtig cent) bestaande uit € 73,80 (drieënzeventig euro en tachtig cent) materiële schade en € 7.500,00 (zevenduizend vijfhonderd euro) immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [naam benadeelde partij] , ter zake van het onder 1, 2 primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 7.573,80 (zevenduizend vijfhonderddrieënzeventig euro en tachtig cent) bestaande uit € 73,80 (drieënzeventig euro en tachtig cent) materiële schade en € 7.500,00 (zevenduizend vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 72 (tweeënzeventig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 24 augustus 2018.
Aldus gewezen door
mr. L.T. Wemes, voorzitter,
mr. G.A. Versteeg en mr. M.B. de Wit, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. C.A.M. Veenbaas, griffier,
en op 31 maart 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.