ECLI:NL:GHARL:2021:2744

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
23 maart 2021
Publicatiedatum
23 maart 2021
Zaaknummer
200.254.920/02
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herroeping van een arrest op basis van vervalste stukken en misbruik van procesrecht

In deze zaak heeft de stichting Syanora een vordering tot herroeping ingesteld tegen een eerder arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, waarin de stichting was veroordeeld tot terugbetaling van 2,5 miljoen euro aan de curatoren van de failliete Jachtstaete B.V. De stichting stelt dat het eerdere arrest is gebaseerd op bedrog en het achterhouden van stukken van beslissende aard door de curatoren. Het hof verwijst naar een eerdere uitspraak van 13 januari 2015, waarin werd geoordeeld dat het bedrag onverschuldigd was betaald. De stichting betoogt dat de curatoren hebben samengewerkt met derden om de Eurocommerce groep te benadelen en dat zij bewijsstukken hebben achtergehouden die in haar voordeel zouden zijn. Het hof oordeelt dat de stichting niet-ontvankelijk is in haar vordering tegen mr. Spliet, omdat hij geen curator meer was ten tijde van de herroepingsprocedure. Het hof concludeert dat de stichting haar vordering baseert op vervalste stukken en dat er geen gronden zijn voor herroeping. De vordering wordt afgewezen en de stichting wordt veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.254.920/02
(zaaknummer rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, 206733
zaaknummer gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, locatie Leeuwarden, 200.142.172)
arrest van 23 maart 2021
de stichting
Stichting Syanora,
gevestigd te Deventer,
eiseres in de procedure tot herroeping,
hierna: de stichting,
advocaat: voorheen mr. J.M.R. Vlaar, daarna mr. P.G.L van Veghel, daarna mr. G.P. Geelkerken, thans zonder advocaat,
tegen:

1.mr. A.A.M. Spliet q.q.,

kantoorhoudende te Deventer,
2.
mr. P.F. Schepel q.q.,
kantoorhoudende te Deventer,
3.
P. Miedema RA q.q.,
kantoorhoudende te Zwolle,
gedaagden in de procedure tot herroeping,
gedaagden 2 en 3 in hun hoedanigheid van curator in het faillissement van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Jachtstaete B.V. en gedaagde 1 in hoedanigheid van voormalig curator in dat faillissement,
hierna: de curatoren,
advocaat: mr. D.M. de Knijff.

1.Het verdere verloop van de procedure tot herroeping

1.1
Het hof verwijst naar het arrest van 7 juli 2020. Het verdere verloop van de procedure blijkt uit het proces-verbaal van de comparitie van partijen gehouden op 10 december 2020.
Aansluitend is arrest gevraagd en bepaald.

2.De vaststaande feiten

2.1
Het hof gaat in hoger beroep uit van de volgende feiten.
2.2
[A] (hierna: [A] ) is sinds 1974 middellijk (enig) aandeelhouder en (middellijk) bestuurder van vennootschappen die tezamen de Eurocommerce groep vormen. De Eurocommerce groep hield zich voornamelijk bezig met het voor eigen rekening en risico ontwikkelen, realiseren en exploiteren van commercieel vastgoed.
2.3
Tot de Eurocommerce groep behoorde de, op 21 juli 1999 opgerichte, besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Jachtstaete B.V. (hierna: Jachtstaete).
2.4
De stichting is op 15 december 2010 opgericht. De stichting is een administratiekantoor voor aandelen en obligaties en houdt zich bezig met het beheren, bewaren en in stand houden van het vermogen van de familie [A] , alsmede het behartigen van de belangen van de familie [A] . Bestuurder van de stichting is in elk geval mevrouw [B] , met wie [A] in 1979 is gehuwd. [A] staat ook als bestuurder van de stichting ingeschreven bij de Kamer van Koophandel.
2.5
Op 4 november 2011 heeft Jachtstaete een bedrag van 2,5 miljoen euro aan de stichting overgemaakt.
2.6
Op 12 juli 2012 is een aantal van de Eurocommerce vennootschappen in staat van faillissement verklaard.
2.7
Op 14 augustus 2012 is Jachtstaete in staat van faillissement verklaard met aanstelling van de curatoren als zodanig.
2.8
Op 27 november 2012 is [A] in staat van faillissement verklaard, met aanstelling van mr. E.R. Looijen als curator.
2.9
Bij verstekvonnis van 30 januari 2013 van de rechtbank Overijssel is de stichting op vordering van de curatoren veroordeeld tot (terug)betaling van een bedrag van 2,5 miljoen euro vermeerderd met rente en kosten. Bij vonnis van de rechtbank Overijssel van 5 februari 2014 (hersteld bij vonnis van 19 maart 2014) is het door de stichting ingestelde verzet tegen het verstekvonnis ongegrond verklaard en is in reconventie de vordering van de stichting afgewezen, met veroordeling van de stichting in de proceskosten. Bij arrest van 13 januari 2015 (zaaknummer 200.142.172) heeft het hof in hoger beroep het vonnis van 5 februari 2014, zoals hersteld bij vonnis van 29 [het hof leest: 19] maart 2014, bekrachtigd met veroordeling van de stichting in de kosten van het hoger beroep.
2.1
Het hof heeft in zijn arrest van 13 januari 2015 geoordeeld dat het bedrag van 2,5 miljoen euro onverschuldigd door Jachtstaete aan de stichting is betaald en dat de verweren van de stichting tegen de vordering tot terugbetaling van dat bedrag falen.

3.De vordering tot herroeping

3.1
De vordering van de stichting houdt in dat het hof het arrest van 13 januari 2015 zal herroepen en, "
opnieuw recht te doen middels heropening van de procedure in de stand van zaken waar deze zich in bevond voor sluiting van het onderzoek."
3.2
Volgens de stichting moet het arrest van 13 januari 2015 herroepen worden "
om reden dat zij door bedrog en achterhouden van stukken van beslissende aard tot stand zijn gekomen en dit bedrog en het achterhouden de curatoren kan worden aangerekend."
3.3
De onderbouwing van deze vordering door de stichting komt in het kort hierop neer. Het faillissement van het Eurocommerce-concern is het gevolg van een complot van banken en ondernemingen, onder leiding van wijlen [C] . [C] wilde de onderneming van [A] overnemen dan wel laten failleren om daarna te verdelen. Om dat doel te bereiken heeft [C] samengespannen met een officier van justitie, leden van de rechterlijke macht en ook de curatoren. Sinds 10 april 2018 beschikt de stichting over de bewijsstukken waarmee dit kan worden bewezen omdat iemand die stukken toen in de brievenbus van de woning van [A] en [B] heeft gedeponeerd. Uit deze documenten blijkt ook dat de curatoren en de curator in het faillissement van [A] onderling communiceerden en de beschikking hadden over informatie en documenten waaruit bleek dat zij gebruikt werden voor de ontmanteling van de Eurocommerce groep en dat zij informatie en documenten bewust hebben achtergehouden die in het voordeel zouden werken van [A] en zijn bedrijven en zijn familieleden.
3.4
Verder heeft de stichting aangevoerd dat de curatoren willens en wetens de boedel en haar aandeelhouders hebben willen benadelen door de Rabobank de huuropbrengsten te gunnen en dat sprake is geweest van beïnvloeding van getuige [D] . Ten slotte zijn ter zitting door de stichting notulen van een buitengewone vergadering van aandeelhouders van Jachtstaete van 7 februari 2002 overgelegd. Daaruit blijkt volgens de stichting dat [A] namens Jachtstaete bevoegd was tot de betaling van de 2,5 miljoen euro aan de stichting. Naar het hof begrijpt, betoogt de stichting dat het hier gaat om een stuk van beslissende aard dat door de curatoren is achtergehouden.
3.5
De curatoren hebben zich op het standpunt gesteld dat de stichting niet-ontvankelijk is in haar vordering tegen mr. Spliet omdat hij sinds 23 december 2016 geen curator meer is in het faillissement van Jachtstaete en verder dat, kort gezegd, zich geen gronden voor herroeping voordoen.

4.De beoordeling van de vordering tot herroeping

Inleiding
4.1
Artikel 382 Rv bepaalt:
Een vonnis dat in kracht van gewijsde is gegaan, kan op vordering van een partij worden herroepen indien:
a. het berust op bedrog door de wederpartij in het geding gepleegd,
b. het berust op stukken, waarvan de valsheid na het vonnis is erkend of bij gewijsde is vastgesteld, of
c. de partij na het vonnis stukken van beslissende aard in handen heeft gekregen die door toedoen van zijn wederpartij waren achtergehouden.
Ontvankelijkheid/Termijn
4.2
Op grond van artikel 383 Rv moet het rechtsmiddel herroeping worden aangewend binnen drie maanden nadat de grond voor herroeping is ontstaan en de eiser daarmee bekend is geworden. De termijn vangt niet aan dan nadat het vonnis in kracht van gewijsde is gegaan.
4.3
In beginsel is het bedrog eerst ontdekt, nadat de partij die bedrogen is, beschikt over het bewijs dat het is gepleegd. Voor die tijd zal in het algemeen nog slechts sprake zijn van een gerezen verdenking. Dit betekent aan de ene kant niet dat de termijn van art. 383 lid 1 Rv pas gaat lopen als de partij die zich bedrogen acht in staat is het bedrog overtuigend aan te tonen, maar ook niet dat iedere verdenking van bedrog al voldoende is voor heropening van het geding en daarmee voor het gaan lopen van de termijn. Het gaat erom dat na afloop van het voorgaande geding feiten en omstandigheden bekend zijn geworden die maken (of: de conclusie rechtvaardigen) dat het gedrag van de wederpartij bedrog oplevert. Of iemand bekend wordt verondersteld met de feiten moet subjectief worden beoordeeld, waarbij alle omstandigheden van het geval een rol kunnen spelen. Het moet daarbij gaan om feiten en omstandigheden die zozeer de verdenking van bedrog rechtvaardigen (of: op bedrog wijzen) dat de partij die zich bedrogen acht, via de heropening van het geding de gelegenheid moet krijgen de zaak nogmaals aan de rechter voor te leggen zodat die met inachtneming van deze feiten en omstandigheden de zaak opnieuw beoordeelt. [1]
4.4
Het hof stelt verder voorop dat de wetenschap van [B] als bestuurder van de stichting aan de stichting moet worden toegerekend. Ook de wetenschap van [A] dient in deze aan de stichting te worden toegerekend. [A] staat nog steeds ingeschreven als bestuurder van de stichting en kon desgevraagd ook niets meedelen over een ontslagbesluit. Aangenomen moet dan ook worden dat hij nog steeds bestuurder van de stichting is. Bovendien is in elk geval zijn betrokkenheid bij de stichting zodanig nauw dat zijn kennis aan de stichting kan worden toegerekend. Dat wordt ook onderstreept doordat hij de stichting op de zitting van 10 december 2020 als gemachtigde vertegenwoordigde.
4.5
De stichting stelt zich op het standpunt dat zij op 10 april 2018 het bedrog en het achterhouden van stukken van beslissende aard heeft ontdekt doordat op die datum in de brievenbus van [A] en [B] een pakket stukken (hierna: brievenbusdocumenten) is aangetroffen waaruit dat blijkt. Hoewel de rechtbank in de hieronder te bespreken strafzaak heeft geoordeeld dat die brievenbusdocumenten vervalst zijn en [A] daarvan op de hoogte was en hij die stukken heeft gebruikt, is daarmee nog niet geheel uitgesloten dat [A] die stukken op 10 april 2018 voor het eerst heeft gezien. De rechtbank heeft namelijk niet bewezen geacht dat [A] deze stukken zelf heeft vervalst.
4.6
In het licht daarvan beschikt het hof over onvoldoende aanknopingspunten om te oordelen dat de stichting meer dan drie maanden voor het instellen van de vordering (bij inleidende dagvaarding van 10 juli 2018) bekend was met het bedrog of het achterhouden van de stukken.
4.7
De stichting is dan ook wat de termijn betreft in haar vordering ontvankelijk. De stichting is echter niet-ontvankelijk in haar vordering voor zover die is ingesteld tegen mr. Spliet aangezien hij, naar onweersproken is gesteld, geen curator meer was in het faillissement van Jachtstaete ten tijde van het instellen van de vordering tot herroeping.
Geen bedrog/achterhouden van stukken van beslissende aard
4.8
De curatoren hebben onder meer als verweer aangevoerd dat de documenten waarop de stichting haar beroep op bedrog/achterhouden van stukken baseert vals zijn. De curatoren hebben dit standpunt in hun conclusie van antwoord uitvoerig onderbouwd. Verder hebben zij ter zitting verwezen naar een door hen in het geding gebracht strafvonnis van de rechtbank Oost-Brabant van 20 oktober 2020. In dat vonnis is [A] voor het meermalen plegen van valsheid in geschrift en het opzettelijk gebruik maken van het valse geschrift als ware het echt en onvervalst, meermalen gepleegd, veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaar met aftrek overeenkomstig art. 27 Sr. Het door de rechtbank bewezen verklaarde opzettelijk gebruik maken van een vervalst geschrift (meermalen gepleegd) heeft onder meer betrekking op de hierboven genoemde brievenbusdocumenten. Door de rechtbank is bewezen geacht dat die documenten, waaronder dus de stukken waarop de stichting haar vordering tot herroeping baseert, zijn vervalst en door [A] zijn gebruikt terwijl hij wist dat die stukken vervalst waren. Dat vonnis geeft daarmee krachtige steun aan het daarmee overeenstemmende verweer van de curatoren. Dat verweer van de curatoren en de stellingen die zij ter onderbouwing daarvan hebben aangevoerd zijn door de stichting ter zitting van het hof niet inhoudelijk weerlegd. De enkele, niet nader toegelichte, stelling dat hoger beroep van het strafvonnis is ingesteld en dat in dat hoger beroep getuigen worden opgeroepen is daarvoor onvoldoende. Dat gegeven, indien juist, brengt slechts mee dat het strafvonnis geen dwingende bewijskracht heeft in een civiele procedure, maar doet niet af aan het uitgangspunt dat de stichting heeft nagelaten het mede door dit strafvonnis gedocumenteerde maar ook anderszins onderbouwde verweer van de curatoren inhoudelijk te weerleggen.
4.9
Voor zover de stichting aanhouding verzoekt in afwachting van het hoger beroep in de strafzaak die heeft geleid tot het vonnis van 20 oktober 2020 en/of andere strafzaken, gaat het hof daar niet in mee. Bij de beoordeling van een verzoek tot aanhouding dient de rechter rekening te houden met het voorschrift dat onredelijke vertraging van de procedure dient te worden voorkomen (art. 20 lid 1 Rv en art. 6 lid 1 EVRM), de belangen van partijen en de eisen van de proceseconomie [2] . In die context is hier van belang dat de in de strafzaken te beantwoorden vragen andere zijn dan de in deze procedure te beantwoorden vraag of grond bestaat voor herroeping. Verder is van belang dat, als gezegd, de stichting heeft nagelaten inhoudelijk in te gaan op de door de curatoren gestelde valsheid van de stukken waar zij zich op beroept. Gelet op deze omstandigheden, mede in onderling verband beschouwd, doet aanhouding van de onderhavige procedure te zeer afbreuk aan het mede in artikel 6 EVRM gewaarborgde belang van de curatoren om binnen een redelijke termijn zekerheid te verkrijgen over de rechtsverhouding tussen partijen.
4.1
Het moet er dus voor gehouden worden dat de stichting haar vordering tot herroeping baseert op stukken die zijn vervalst en door [A] zijn gebruikt terwijl hij wist dat die stukken vervalst waren. Daarmee komt in zoverre de feitelijke grondslag aan het gestelde bedrog/achterhouden van stukken te ontvallen. Wat betreft de ter zitting overgelegde notulen (zie rov. 3.4) hebben de curatoren de authenticiteit daarvan gemotiveerd betwist. Bovendien hebben zij er, onweersproken en terecht, op gewezen dat het hof in het arrest van 13 januari 2015 zijn oordeel dat onverschuldigd is betaald niet heeft gebaseerd op een ontbrekende betalingsbevoegdheid maar op een ontbrekende rechtsgrond. In rechtsoverweging 4.2.4 van genoemd arrest oordeelt het hof dat de gestelde afspraak waar de stichting zich op beroept geen steun vindt in de administratie van de stichting en die van Jachtstaete en ECH en dat wat uit die administraties wel blijkt in tegenspraak is met de lezing van de stichting. De stichting heeft niet toegelicht dat en waarom de genoemde notulen op dit punt tot een ander oordeel kunnen leiden. Voor zover dus al deze notulen door de curatoren zouden zijn achtergehouden, wat geenszins vaststaat, betrof het hier niet een stuk van beslissende aard.
Overig
4.11
De stellingen van de stichting dat de curatoren willens en wetens de boedel en haar aandeelhouders hebben willen benadelen door de Rabobank de huuropbrengsten te gunnen en dat sprake is geweest van beïnvloeding van getuige [D] zijn door de curatoren gemotiveerd betwist. Bovendien valt zonder onderbouwing, die ontbreekt, niet in te zien op grond waarvan deze gestelde feiten kunnen leiden tot de gevorderde herroeping.
Slotsom
4.12
De vordering tot herroeping zal als ongegrond worden afgewezen.
4.13
De stichting zal als de in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure. Omdat de vordering tot herroeping willens en wetens is gebaseerd op vervalste stukken staat daarmee genoegzaam vast dat sprake is van misbruik van procesrecht en onrechtmatig procederen. De vordering van de curatoren tot veroordeling van de stichting in de volledige proceskosten is daarom gegrond. Ook de vordering tot betaling van wettelijke rente en nakosten is als niet bestreden toewijsbaar.
4.14
De proceskosten worden aan de zijde van de curatoren vastgesteld op € 790,74 aan verschotten (€ 726,- griffierecht en € 64,74 anticipatie-exploot) en (als gesteld en niet weersproken) € 13.486,97 aan advocaatkosten (€ 9.691,66 tot en met de conclusie van antwoord en € 858,- en € 2.937,- in de periode daarna).

5.De beslissing

Het hof:
verklaart de stichting niet-ontvankelijk in haar vordering voor zover die is ingesteld tegen mr. Spliet;
wijst af de vordering tot herroeping van het arrest van 13 januari 2015 (zaaknummer 200.142.172);
veroordeelt de stichting in de kosten van het geding aan de zijde van de curatoren tot aan deze uitspraak vastgesteld op € 790,74 aan verschotten en € 13.486,97 aan salaris advocaat, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na dit arrest;
veroordeelt de stichting in de nakosten, begroot op € 163,- met bepaling dat dit bedrag zal worden verhoogd met € 85,- en de explootkosten van betekening in geval de stichting niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan deze uitspraak heeft voldaan én betekening heeft plaatsgevonden;
verklaart de proceskostenveroordeling en de veroordeling in de nakosten uitvoerbaar bij voorraad;
Dit arrest is gewezen door mrs. D.M.I. de Waele, L. Janse en H.L. Wattel en is bij afwezigheid van de voorzitter door de rolraadsheer ondertekend en in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 23 maart 2021.

Voetnoten

1.Vgl. HR 20 april 2001, ECLI:NL:HR:2001:AB1253, r.o. 3.5
2.Zie onder meer Hoge Raad 12 april 2019, ECLI:NL:HR:2019:590, rov. 4.1.3.