ECLI:NL:GHARL:2021:2522
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Vordering tot voortzetting huur door inwonende zoon na overlijden moeder en de beoordeling van duurzame gemeenschappelijke huishouding
In deze zaak gaat het om de vordering van [appellant] tot voortzetting van de huurovereenkomst met Stichting Woongoed Zeist na het overlijden van zijn moeder. De moeder van [appellant] had een huurovereenkomst voor de woning aan de [a-straat] 11 te [A]. Na haar overlijden op 2 oktober 2018, heeft [appellant] de woning bewoond met zijn vriendin, broer en zus. De kantonrechter heeft de vordering van [appellant] afgewezen, omdat hij geen duurzame gemeenschappelijke huishouding met zijn moeder zou hebben gehad, zoals vereist onder artikel 7:268 lid 2 BW. Het hof heeft het tussenarrest van 3 november 2020 in acht genomen en de mondelinge behandeling op 5 januari 2021 gehouden. Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen, waaronder de financiële bijdragen van [appellant] aan de huishouding en de intenties van [appellant] om bij zijn moeder te blijven wonen. Het hof concludeert dat er onvoldoende bewijs is voor een duurzame gemeenschappelijke huishouding, omdat de financiële verantwoordelijkheden en de intenties niet overtuigend zijn aangetoond. De vordering tot ontruiming is bevestigd, met een ontruimingstermijn van vier maanden, en de kosten van de procedure zijn toegewezen aan de in het ongelijk gestelde partij.