ECLI:NL:GHARL:2021:11884

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
28 december 2021
Publicatiedatum
28 december 2021
Zaaknummer
200.293.832
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over het gebruik van een noodweg en de blokkade daarvan door de eigenaar

In deze zaak gaat het om een geschil tussen [appellant], eigenaar van een perceel op een bedrijventerrein, en Picnic Hubs B.V., die een naastgelegen bedrijfspand huurt. Picnic maakt gebruik van een deel van het perceel van [appellant] als noodweg, wat leidt tot overlast voor de huurders aan de overzijde. [appellant] heeft de toegang tot het pand van Picnic geblokkeerd, wat aanleiding gaf tot een kort geding. De voorzieningenrechter heeft [appellant] veroordeeld om de blokkade op te heffen en het gebruik van de inrit door Picnic niet te hinderen. [appellant] heeft hoger beroep ingesteld, waarbij hij zijn vorderingen heeft gewijzigd. Het hof oordeelt dat [appellant] de inrit niet moedwillig mag blokkeren en legt hem een verbod op, op straffe van een dwangsom. Het hof vernietigt het vonnis van de voorzieningenrechter en verbiedt Picnic om parkeerplaatsen langs de inrit te gebruiken als manoeuvreerruimte, ook op straffe van een dwangsom. De kosten van de procedure worden gecompenseerd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.293.832
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht 519793)
arrest in kort geding van 28 december 2021
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
in eerste aanleg: gedaagde conventie, eiser in reconventie,
hierna: [appellant] ,
advocaat: mr. A. Robustella,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Picnic Hubs B.V.,
gevestigd te Duivendrecht (gemeente Ouder-Amstel),
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiseres in conventie, verweerster in reconventie,
hierna: Picnic,
advocaat: mr. M. Karel.

1.Kern van de zaak en de beslissing

1.1
[appellant] is eigenaar van een perceel op het bedrijventerrein aan de [adres] in [plaats] . Picnic huurt het naastgelegen bedrijfspand en maakt gebruik van een deel van [appellant] perceel op grond van de aanwijzing daarvan als noodweg. De bij die aanwijzing gestelde voorwaarden voor het gebruik van de inrit zijn nagenoeg zonder wijziging overgenomen in de huurovereenkomst van Picnic.
Kort voor de zitting in hoger beroep is [appellant] ook eigenaar geworden van het perceel dat Picnic huurt en is hij dus Picnics verhuurder. Partijen hebben een geschil over het gebruik van de inrit door de vrachtwagens die Picnic bevoorraden en die vanwege de beperkte breedte van de inrit maar met moeite de ingang van het bedrijfspand van Picnic in kunnen draaien. [appellant] huurders aan de overzijde ervaren overlast en [appellant] heeft de ingang van Picnic een keer geblokkeerd.
1.2
De voorzieningenrechter heeft, op vordering van Picnic, [appellant] veroordeeld de blokkade op te heffen en het gebruik van de inrit door Picnic op geen enkele wijze te hinderen. [appellant] vordering in reconventie tot beperking van het gebruik tot kortere vrachtwagens is afgewezen. [appellant] heeft hoger beroep ingesteld. Picnic heeft haar vordering in conventie nader bepaald; het gaat haar om het voorkomen van een moedwillige blokkade van de toegang. [appellant] heeft zijn vordering in reconventie gewijzigd en vordert veroordeling van Picnic de blokkade van de inrit door haar gebruik daarvan op te heffen en voorts de voorwaarden voor het gebruik na te leven, wat ook inhoudt dat de parkeerplaatsen langs de inrit tegenover het pand van Picnic niet gebruikt mogen worden als manoeuvreerruimte.
1.3
Het hof komt tot een beslissing die op een paar punten afwijkt van de beslissing van de voorzieningenrechter. Het hof oordeelt dat [appellant] de inrit en de toegang tot het pand van Picnic niet moedwillig mag blokkeren. Het hof vernietigt het vonnis van de voorzieningenrechter en legt [appellant] een hiertoe beperkt verbod op, op straffe van een dwangsom. Het hof vindt dat [appellant] onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat het manoeuvreren van vrachtwagens voor Picnic op de inrit in strijd is met de daarvoor geldende voorwaarden. Het gebruik van de parkeerplaatsen langs de inrit aan de overzijde van de ingang van Picnic valt echter buiten de voorwaarden en behoeft [appellant] niet te dulden. Het hof verbiedt dat gebruik door Picnic, op straffe van een dwangsom.

2.Het procesverloop

2.1
Het hof heeft op 22 juni 2021 een tussenarrest gewezen. Daarin heeft het hof het procesverloop tot dan toe beschreven en een zitting aangekondigd. Het hof heeft op 8 september 2021 van Picnic Productie 14 ontvangen, op 10 september 2021 van [appellant] Producties 3 tot en met 8, waaronder een USB-stick met filmmateriaal, en op 17 september 2021 van Picnic een bericht met filmmateriaal. Op 21 september 2021 heeft de zitting plaatsgevonden. Daar is het toegezonden filmmateriaal vertoond. Omdat bleek dat Picnic de Producties 3 tot en met 8 niet had ontvangen, is de zitting geschorst zodat Picnic daarvan alsnog kennis kon nemen. De genoemde stukken zijn toegelaten. Op de zitting hebben partijen en hun advocaten de zaak toegelicht aan de hand van spreekaantekeningen die zijn overgelegd. Van de zitting is een proces-verbaal gemaakt dat aan partijen is opgestuurd. Aan het eind van de zitting heeft het hof bepaald dat arrest zal worden gewezen.

3.De vaststaande feiten

3.1
Het hof gaat uit van de volgende feiten.
3.2
[appellant] is eigenaar van het perceel met daarop een bedrijfsverzamelcomplex aan de [adres] 23-69 te [plaats] . Het bedrijfsverzamelcomplex is in gedeeltes verhuurd. Het aangrenzende perceel met daarop een bedrijfspand, aan de [adres] 21, was tot medio september 2021 eigendom van [naam1] . Picnic is huurder van laatstgenoemd perceel.
3.3
Het hof Arnhem-Leeuwarden heeft in een procedure tussen [appellant] en [naam1] in zijn arrest van 19 maart 2019 de weg (inrit) die op [appellant] ’s perceel ligt, langs het perceel van [naam1] , aangewezen als noodweg. Het hof heeft daaraan de volgende voorwaarden verbonden:

i) de inritten worden enkel aangewend om te komen van de [adres] naar de bedrijfsverzamelcomplexen;
ii) het gebruik laat niet toe dat op die inritten vrachtwagencombinaties, auto’s en/of ander materieel wordt geparkeerd en/of gestald, anders dan het kortdurend stilstaan ten behoeve van in- en uitststappen en laden en lossen; (…) [1]
3.4
De voorwaarden zijn als volgt, voor zover hier relevant, opgenomen in de huurovereenkomst tussen [naam1] en Picnic:

Gebruik van de noodweg
11.7
Huurder is ermee bekend dat de weg gelegen tussen het gehuurde en de [adres] 23-69 (…), die toegang geeft tot het gehuurde, een noodweg is, aan het gebruik waarvan voorwaarden zijn verbonden (“de Inrit"). Deze voorwaarden luiden als volgt:
- (i) de Inrit worden enkel aangewend om te komen van en te gaan naar het gehuurde.
- (ii) op de Inrit mogen geen voertuigen en/of materieel worden geparkeerd en/of gestald, anders dan het kortdurend stil staan ten behoeve van in- en uitstappen en laden en lossen.
(…) een en ander op straffe van een direct opeisbare door Huurder aan Verhuurder te verbeuren boete van € 1.000 = per dag of gedeelte van de dag dat Huurder deze voorwaarden overtreedt.
3.5
Tussen enerzijds Picnic en anderzijds [appellant] en zijn huurder Reprowesty B.V. (hierna: Reprowesty) is discussie ontstaan over de wijze van het gebruik van de inrit. [appellant] en Reprowesty hebben geklaagd over, samengevat, de aantallen en de lengte van de door of voor Picnic ingezette vrachtwagens die op de inrit het pand van Picnic indraaien, de duur van de draaimanoeuvres en het gebruik dat de vrachtwagens daarbij soms maken van de parkeerplaatsen langs de inrit voor het pand van Reprowesty, die bij Reprowesty’s pand horen, waarbij de auto’s op die parkeerplaatsen bijna geraakt worden. [appellant] heeft op 2 april 2021 met zijn bestelbus de ingang van Picnic enige tijd geblokkeerd, zodat een vrachtwagen niet kon uitrijden.
3.6
Medio september 2021 heeft [appellant] de eigendom verworven van het pand van [naam1] , zodat hij nu verhuurder is van Picnic.

4.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg

4.1
Picnic heeft in eerste aanleg (in conventie), na vermeerdering van eis, gevorderd
(i) [appellant] te veroordelen tot het per direct (maar uiterlijk binnen 1 uur na het wijzen van vonnis) opheffen van de blokkade van de weg en het pand gelegen aan de [adres] 21 te [plaats] ;
(ii) [appellant] te veroordelen de blokkade van de weg en het pand gelegen aan de [adres] 21 te [plaats] opgeheven te houden (het hof leest:) en niet op enigerlei wijze, waaronder ook begrepen door één van zijn huurders, het gebruik van voornoemde weg en pand te belemmeren, waarbij onder gebruik moet worden verstaan het gebruik van voornoemde weg en pand door Picnic, groepsmaatschappijen van Picnic en leveranciers, klanten en contractspartijen van Picnic; en
(iii) aan de verzochte voorzieningen sub (i) en (ii) een dwangsom te verbinden van € 40.000 per dag, een gedeelte van de dag hieronder begrepen, dat gedaagde hiermee in gebreke blijft met een maximum van € 500.000, althans door de voorzieningenrechter juist geachte bedragen;
met veroordeling van [appellant] in de kosten.
4.2
[appellant] heeft in eerste aanleg (in reconventie) gevorderd Picnic met ingang van 16 april 2021 te verbieden om met vrachtwagens langer dan 10 meter gebruik te maken van de noodweg (de in- en uitrit op het perceel van [appellant] ), op straffe van een dwangsom van EUR 50.000 per overtreding, met veroordeling van Picnic in de kosten.
4.3
De voorzieningenrechter heeft bij mondeling vonnis van 3 april 2021 in conventie
(in 3.1) [appellant] veroordeeld tot het per direct (maar uiterlijk vanaf 14:30 uur) doen opheffen van de blokkade van de weg en het pand gelegen aan de [adres] 21 te [plaats] ;
(in 3.2) [appellant] veroordeeld de blokkade van de weg en het pand gelegen aan de [adres] 21 te [plaats] opgeheven te houden, noch op enigerlei andere wijze, waaronder nadrukkelijk ook begrepen door één van zijn huurders, het gebruik (en dit gebruik te gehengen en gedogen) van voornoemde weg en pand, waarbij onder gebruik moet worden verstaan het gebruik van voornoemde weg en pand door Picnic, groepsmaatschappijen van Picnic en leveranciers, klanten en contractspartijen van Picnic en haar groepsmaatschappijen, door Picnic op enigerlei wijze te (doen) belemmeren, waaronder ook nadrukkelijk begrepen door andere (contracts)partijen; en
(in 3.3) bepaald dat [appellant] aan Picnic een dwangsom verbeurt van € 20.000 per dag, een gedeelte van de dag hieronder begrepen, dat hij met de veroordelingen onder 3.1 en 3.2 in gebreke blijft met een maximum van € 400.000.
De voorzieningenrechter heeft de vorderingen van [appellant] in reconventie afgewezen en [appellant] veroordeeld in de kosten in conventie en reconventie.

5.Het geschil in hoger beroep

5.1
[appellant] heeft hoger beroep ingesteld, twee bezwaren (grieven) aangevoerd tegen het vonnis van de voorzieningenrechter, geconcludeerd tot afwijzing van de vorderingen in conventie en zijn vordering (in reconventie) vermeerderd. Hij vordert in hoger beroep
primair
(i) Picnic te veroordelen om met onmiddellijke ingang een einde te maken aan de situatie, waarin de inrit op [appellant] perceel c.q. de noodweg door door Picnic ingeschakelde vrachtwagens en vrachtwagencombinaties wordt geblokkeerd;
(ii) Picnic te veroordelen de blokkade van de inrit op het perceel c.q. de noodweg opgeheven te houden noch op enigerlei andere wijze het gebruik ervan voor huurders, gebruikers en bezoekers van het bedrijfsverzamelcomplex op het perceel op enigerlei wijze te (doen) belemmeren, waaronder ook nadrukkelijk begrepen door andere aan Picnic verbonden (contracts)partijen; en
(iii) aan de verzochte veroordelingen sub (i) en (ii) een dwangsom te verbinden van € 40.000 per dag en een gedeelte van de dag hieronder begrepen, dat Picnic hiermee in gebreke blijft;
en subsidiair
(i) Picnic met onmiddellijke ingang te verbieden om met vrachtwagens langer dan tien meter gebruik te maken van de inrit op het perceel c.q. de noodweg, zulks op straffe van een dwangsom van € 50.000 per overtreding;
(ii) Picnic te veroordelen tot strikte naleving van de in het arrest van het hof Arnhem-Leeuwarden van 19 maart 2019 geformuleerde voorwaarden, zulks op straffe van een dwangsom van € 40.000 per overtreding van die voorwaarden door Picnic, leveranciers van Picnic, klanten en contractspartijen van Picnic en groepsmaatschappijen van Picnic;
met veroordeling van Picnic in de kosten in eerste aanleg en hoger beroep.
5.2
Picnic heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van het vonnis van de voorzieningenrechter en afwijzing van de vorderingen in reconventie.

6.De motivering van de beslissing in hoger beroep

6.1
In deze zaak doet zich de bijzonderheid voor, dat [appellant] tot aan de zitting in hoger beroep de positie innam van eigenaar van de noodweg, maar ten tijde van de zitting inmiddels ook eigenaar was geworden van het perceel waarop het bedrijfspand van Picnic is gevestigd (en daarmee verhuurder van Picnic is geworden). Het standpunt van [appellant] is steeds geweest dat Picnic handelde in strijd met de voorwaarden die aan het gebruik van de noodweg waren gesteld. Picnic mocht op grond van de huurovereenkomst gebruik maken van het recht van [naam1] tot het gebruik van de inrit als noodweg, welk recht nader was bepaald door de in het arrest van 19 maart 2019 gestelde voorwaarden (i) en (ii) als aangehaald in alinea 3.3. Het gebruiksrecht is in de huurovereenkomst als aangehaald in alinea 3.4 overgenomen, waarmee de partijen bij de huurovereenkomst kennelijk hebben bedoeld om dit recht onder de voorwaarden te laten gelden die in het arrest van dit hof tussen [appellant] en de voormalige verhuurder van Picnic zijn opgenomen. [appellant] heeft zich in de appeldagvaarding op die voorwaarden beroepen en [appellant] is er ook ter zitting in hoger beroep, dus nadat hij de verhuurder van Picnic was geworden, vanuit gegaan dat deze als huurvoorwaarden tussen partijen gelden.
6.2
De eerste grief van [appellant] richt zich tegen de toewijzing van het door Picnic gevorderde verbod. Picnic heeft haar vordering in hoger beroep wat afgebakend, zodat het door haar gewenste een verbod een beperktere strekking heeft gekregen. De vordering ziet niet meer op het opheffen van de blokkade van de toegang tot haar pand. Die blokkade is al opgeheven. Het gaat Picnic alleen nog maar om het (opnieuw) moedwillig blokkeren van de toegang tot haar pand, niet om andere kortdurende belemmeringen van de inrit zoals door kortdurend laden en lossen door [appellant] of zijn huurders.
6.3
De aldus nader bepaalde vordering van Picnic is toewijsbaar. Een blokkade als waar de vordering op doelt, is niet toegestaan omdat Picnic de inrit over het tracé van de vroegere noodweg onder de daarvoor geldende huurvoorwaarden mag gebruiken. Voor toewijzing van de vordering bestaat voldoende aanleiding omdat de dreiging van een blokkade gelet op de eerdere blokkade door [appellant] voldoende aannemelijk is, te meer omdat partijen in de dagelijkse praktijk met elkaar te maken blijven hebben als het om het gebruik van de inrit gaat en voorstelbaar is dat zich daarbij wederom wrijvingen of irritaties kunnen voordoen. Bij de vordering heeft Picnic daarom ook spoedeisend belang. De door [appellant] gestelde overtredingen van de voorwaarden door Picnic, wat daar ook van zij, zie ook alinea 6.4, kunnen zo’n blokkade niet rechtvaardigen. Het verbod aan [appellant] strekt zich ook uit tot moedwillige blokkades door zijn huurders. Van [appellant] kan verlangd worden dat hij maatregelen neemt om dergelijke blokkades door zijn huurders te voorkomen, net zoals [appellant] verlangt dat Picnics leveranciers zich aan de voorwaarden houden. Het hof zal het vonnis van de voorzieningenrechter vernietigen en het beperktere verbod opleggen, zoals door Picnic in hoger beroep geformuleerd, versterkt met een dwangsom van dezelfde omvang als de voorzieningenrechter bepaalde.
6.4
[appellant] tweede grief richt zich tegen de afwijzing van de vordering in reconventie. De primaire vorderingen sub (i) en (ii) van [appellant] zien op het gebruik van de inrit door Picnic. Het hof vindt dat [appellant] onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat het gebruik dat Picnic van de inrit maakt, in strijd is met de daarvoor geldende voorwaarden. [appellant] heeft aan de hand van de tijdens de zitting vertoonde beelden duidelijk gemaakt dat de inparkeermanoeuvres van de vrachtwagens die Picnic bezoeken soms moeizaam verlopen en tijd kosten. Picnic heeft evenwel gemotiveerd uiteengezet, mede aan de hand van een overzicht van het aantal leveringen per dag gedurende een maand, dat het gaat om twee tot vier vrachtwagens per dag, die tezamen zorgen voor een gebruik van de inrit van 5,5 tot 22,5 minuten per dag. [2] Volgens [appellant] zou het gaan om drie tot zes vrachtwagens per dag, maar ook in dat geval valt het gebruik van de inrit door Picnic naar het oordeel van het hof binnen de geldende voorwaarden. Daarvoor is van belang dat [appellant] en zijn andere huurders, naar uit de huurvoorwaarden voortvloeit waaraan Picnic en [appellant] zijn gebonden, enige overlast zullen moeten dulden en de aannemelijk geworden overlast bij het huidige gebruik van de inrit niet zodanig is dat deze onrechtmatig of in strijd met de huurvoorwaarden is. Het hof zal deze vorderingen daarom afwijzen. Een toename van het vrachtverkeer dat in de toekomst bij Picnic komt laden en/of lossen kan uiteraard tot een ander oordeel leiden, maar of dat zo is hangt van meer feiten en omstandigheden af dan in dit kort geding kon worden vastgesteld.
6.5
Als uitgangspunt geldt, gelet op de spoedeisende aard van het kort geding, dat in deze procedure in het algemeen geen plaats is voor uitgebreide bewijslevering. Er is niet voldoende gesteld of gebleken dat er in deze zaak redenen zijn om van dat uitgangspunt af te wijken. Het hof gaat daarom aan het bewijsaanbod van [appellant] voorbij.
6.6
De subsidiaire vordering sub (i) van [appellant] strekt tot het in verdergaande mate beperken van het gebruik van de inrit dan uit de geldende voorwaarden voortvloeit. Voor wijziging van die voorwaarden is in dit kort geding geen plaats, terwijl, zoals het hof hiervoor in alinea 6.4 heeft overwogen, het huidige gebruik voorshands niet onrechtmatig of in strijd met de voorwaarden is, zodat er geen grond is voor een beperking van dat gebruik in de door [appellant] gevorderde zin. Het hof zal deze vordering daarom ook afwijzen.
6.7
De subsidiaire vordering sub (ii) van [appellant] heeft betrekking op de naleving van de voorwaarden voor het gebruik van de inrit. Voor zover de vordering ziet op het huidige gebruik van de inrit zelf zoals omschreven in alinea 6.4 kan de vordering niet worden toegewezen omdat dat gebruik niet in strijd is met de overeengekomen voorwaarden. Het hof verstaat, op basis van hetgeen [appellant] ter zitting heeft aangevoerd, de vordering echter aldus dat deze ook betrekking heeft op het gebruik van de parkeerplaatsen van [appellant] huurders langs de inrit aan de overzijde van Picnics ingang, dit als manoeuvreerruimte om de draai naar die ingang te maken. Deze parkeerruimte valt buiten het tracé van de (voormalige) noodweg. [appellant] heeft aangevoerd, mede met behulp van foto’s en filmmateriaal waaruit blijkt dat vrachtwagencombinaties die daar voor Picnic kwamen buiten het tracé van de noodweg zijn geraakt en dat andere huurders van [appellant] daar overlast van ondervinden die hij en zijn huurders niet behoeven te dulden. [appellant] heeft spoedeisend belang bij deze vordering. Hij heeft zich ter onderbouwing van zijn vordering ook op zijn eigendomsrecht beroepen. Picnic heeft erkend dat de vrachtwagens die haar bevoorraden soms gebruik maken van deze parkeerplaatsen. De huurovereenkomst en de voorwaarden daarvan begrenzen het toegestane gebruik van de inrit door Picnic. Gebruik van de inrit betreft feitelijk gebruik van een deel van het (niet door Picnic gehuurde) perceel van [appellant] . Daarbij mag Picnic de grenzen van het tracé niet overschrijden. De bedoelde parkeerplaatsen vallen buiten het overeengekomen gebruik van de inrit, zodat Picnic jegens [appellant] onrechtmatig heeft gehandeld doordat vrachtwagens die bij haar kwamen laden en/of lossen ook wel buiten het tracé van de noodweg zijn gekomen. Omdat de dreiging van het gebruik van de parkeerplaatsen langs de inrit aan de overzijde van de ingang van Picnic voldoende aannemelijk is, zal het hof Picnic verbieden van die parkeerplaatsen gebruik te laten maken en een dwangsom verbinden aan overtreding van dat verbod. Het hof zal deze dwangsom in reconventie op een lager bedrag stellen dan gevorderd en ook lager dan in conventie is vastgesteld, en wel op € 5.000 per overtreding, met een maximum van € 200.000, want een overtreding van dit verbod tot het gebruik van parkeerplaatsen als manoeuvreerruimte is minder ernstig van aard dan een overtreding van het door Picnic in conventie gevorderde verbod tot het moedwillig blokkeren van de toegang.

7.De slotsom

7.1
De grief van [appellant] tegen de afwijzing van zijn vordering in reconventie slaagt voor zover die betrekking heeft op de gewijzigde vordering ten aanzien van het gebruik van de parkeerplaatsen langs de inrit aan de overzijde van Picnics ingang. Die vordering wordt toegewezen, de overige reconventionele vorderingen worden afgewezen.
7.2
De grief van [appellant] tegen de toewijzing van Picnics vorderingen in conventie slaagt, mede gelet op de nadere bepaling van Picnics vordering in hoger beroep, in zoverre dat het hof [appellant] een verbod van beperkter strekking zal opleggen en faalt voor het overige.
7.3
[appellant] is in conventie de overwegend in het ongelijk gestelde partij. Hij wordt daarom opnieuw in de kosten van de procedure in conventie in eerste aanleg veroordeeld. De kosten aan de zijde van Picnic zijn door de voorzieningenrechter begroot op € 1.768,81; het hof neemt dit over.
7.4
Omdat partijen in de procedure in reconventie ieder deels in het gelijk en deels in het ongelijk zijn gesteld, zal het hof de kosten daarvan in eerste aanleg compenseren in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt.
7.5
Beide partijen worden in hoger beroep over en weer in het ongelijk gesteld. Het hof zal de kosten van het hoger beroep daarom compenseren, zoals hieronder bepaald.

8.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep in kort geding:
vernietigt het vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht van 3 april 2021 en doet opnieuw recht:
in conventie:
verbiedt [appellant] de inrit en de toegang tot het pand gelegen aan de [adres] 21 te [plaats] moedwillig te blokkeren, waaronder begrepen het moedwillig blokkeren daarvan door [appellant] huurders;
bepaalt dat [appellant] bij overtreding van dit verbod aan Picnic een dwangsom verbeurt van € 20.000 per dag, een gedeelte van de dag hieronder begrepen, met een maximum van € 400.000;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in eerste aanleg, aan de zijde van Picnic begroot op € 1.768,81;
in reconventie:
verbiedt Picnic de parkeerplaatsen langs de inrit aan de overzijde van Picnics pand aan de [adres] 21 als manoeuvreerruimte te gebruiken;
bepaalt dat Picnic bij overtreding van dit verbod aan [appellant] een dwangsom verbeurt van € 5.000 per overtreding, met een maximum van € 200.000;
compenseert de kosten van de procedure in eerste aanleg in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
in conventie en in reconventie:
compenseert de kosten van de procedure in hoger beroep in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. K. Mans, H.E. de Boer en G.P. Oosterhoff, is bij afwezigheid van de voorzitter ondertekend door mr. G.P. Oosterhoff en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 28 december 2021.

Voetnoten

1.Hof Arnhem-Leeuwarden, 19 maart 2019, ECLI:NL:GHARL:2019:2445. Het hof heeft nog een derde voorwaarde genoemd, maar op dat punt is het arrest door de Hoge Raad vernietigd bij arrest van 13 november 2020, ECLI:NL:HR:2020:1783.
2.Afgezien van een vrachtwagen met een lekke band die langer op de inrit heeft gestaan.