ECLI:NL:GHARL:2021:11842

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
27 december 2021
Publicatiedatum
27 december 2021
Zaaknummer
21-003798-20
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak poging tot moord na onduidelijkheid over rechtsgeldigheid hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 27 december 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte was eerder veroordeeld voor medeplegen van poging tot moord en kreeg een gevangenisstraf van 14 jaar opgelegd. In hoger beroep werd de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie ter discussie gesteld, omdat het hoger beroep was ingesteld zonder de vereiste handtekening op de machtiging. De advocaat-generaal stelde dat de handtekening later was gezet en dat dit voldeed aan een afspraak die tijdens de coronamaatregelen was gemaakt. De verdediging betwistte de ontvankelijkheid en voerde aan dat de e-mail van de officier van justitie niet als geldige volmacht kon worden beschouwd. Het hof oordeelde dat de e-mail niet voldeed aan de eisen van een bijzondere schriftelijke volmacht, omdat deze niet was ondertekend en niet vergezeld ging van een geldige volmacht. Het hof verklaarde de officier van justitie niet-ontvankelijk in het hoger beroep. Vervolgens beoordeelde het hof de bewijsvoering in de strafzaak. De verdachte werd vrijgesproken, omdat het hof onvoldoende bewijs vond voor zijn betrokkenheid bij de poging tot moord. De herkenningen door verbalisanten werden als onbetrouwbaar beschouwd, en er was geen direct bewijs dat de verdachte de schutter was. Het hof concludeerde dat de verdachte niet kon worden veroordeeld op basis van de beschikbare bewijsmiddelen.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-003798-20
Uitspraak d.d.: 27 december 2021
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, van 12 oktober 2020 met parketnummer 16-014004-20 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] (Suriname) op [geboortedag] 1971,
wonende te [woonplaats]

Het hoger beroep

De verdachte en de officier van justitie hebben tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Ontvankelijkheid van het hoger beroep ingesteld door het openbaar ministerie

Gang van zaken
In het dossier bevindt zich een akte instellen rechtsmiddel waaruit blijkt dat de officier van justitie op 22 oktober 2020 hoger beroep heeft ingesteld. Die akte is niet ondertekend door de comparant, maar er is verwezen naar een “aangehecht schrijven”. Dat betreft een e-mailbericht van 22 oktober 2020 van officier van justitie mr. C-J. Booij aan de afdeling appellen straf van de rechtbank Midden-Nederland. Het e-mailbericht was niet voorzien van een (elektronische) handtekening. Bij het e-mailbericht was niet een ondertekende bijzondere volmacht aan de griffier gevoegd. Op 4 november 2020 is de appelschriftuur ter griffie binnengekomen.
Op 27 januari 2021 heeft de officier alsnog een handtekening gezet.
Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in het hoger beroep. Zij heeft zich daarbij beroepen op een afspraak die tussen het openbaar ministerie en de gerechtshoven is gemaakt. Die afspraak houdt in dat in het begin van de coronatijd (toen de griffies dicht waren en OM-medewerkers niet naar het werk mochten komen) mogelijk was voor het openbaar ministerie om door middel van een via de mail verstrekte machtiging aan de griffier hoger beroep in te stellen, zonder handtekening. Deze handtekening diende dan nog wel later gezet te worden. Nu de officier van justitie op 27 januari 2021 alsnog een handtekening heeft gezet, dient het ontbreken van de handtekening op de machtiging aan de griffier van 22 oktober 2020 niet te leiden tot niet-ontvankelijk van het openbaar ministerie in het appel. In dat verband heeft de advocaat-generaal nog gewezen op een uitspraak van het gerechtshof Amsterdam van 19 oktober 2021 (ECLI:NL:GHAMS:2021:3111). Door het hof Amsterdam werd het openbaar-ministerie niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep omdat de handtekening, die alsnog was gezet, niet de handtekening was van de officier van justitie die het hoger beroep had ingesteld. In deze zaak is dat wel het geval, aldus de advocaat-generaal.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in het hoger beroep bepleit. Hij heeft daartoe - kort gezegd- aangevoerd dat de e-mail van de officier van justitie van 20 oktober 2020 waarin hij kenbaar maakt hoger beroep te willen instellen niet kan worden aangemerkt als een geldige schriftelijke volmacht en dat het hoger beroep daarom niet op geldige wijze is ingesteld. Volgens de raadsman had deze e-mail vergezeld moeten gaan van een brief die wel als een schriftelijke volmacht kan worden beschouwd. Dat de officier van justitie na ruim drie maanden alsnog zijn handtekening heeft gezet, maakt dit niet anders nu de regels met betrekking tot het instellen van hoger beroep heel strikt zijn, aldus de raadsman.
Oordeel van het hof
Ingevolge artikel 450, eerste lid, aanhef en onder b, van het Wetboek van Strafvordering kan
het aanwenden van de rechtsmiddelen, bedoeld in artikel 449, ook geschieden door tussenkomst van een vertegenwoordiger die daartoe persoonlijk, door degene die het rechtsmiddel aanwendt, bij bijzondere volmacht schriftelijk is gemachtigd. Deze bepaling geldt voor elke procespartij en dus ook voor de officier van justitie die door tussenkomst van een vertegenwoordiger een rechtsmiddel wil aanwenden. Niet alleen de raadsman namens de verdachte en de verdachte zelf, maar ook de officier van justitie heeft de mogelijkheid om door middel van een bijzondere volmacht een medewerker van de griffie
te machtigen om hoger beroep in te stellen, zonder zelf naar het gerecht te hoeven reizen.
Uit HR 22 november 2016, ECLI:NL:HR:2016:2654 (en eerder: HR 27 mei 2014, ECLI:NL:HR:2014:1241 alsmede HR 10 november 2015, ECLI:NL:HR:2015:3253) volgt dat een e-mailbericht dat niet van een elektronische handtekening is voorzien, op zichzelf niet kan worden aangemerkt als een bijzondere schriftelijke volmacht als bedoeld in artikel 450, eerste lid, aanhef en onder b, van het Wetboek van Strafvordering. Een als bijlage bij een e-mailbericht gevoegde en daarmee binnen de appeltermijn ingekomen brief die voldoet aan de eisen die worden gesteld aan een bijzondere schriftelijke volmacht en die naar een voor het instellen van rechtsmiddelen aangewezen e-mailadres is gestuurd, geldt wel als bijzondere volmacht.
De e-mail van de officier van justitie van 22 oktober 2020 was kennelijk bedoeld als bijzondere volmacht in de zin van artikel 450, eerste lid, aanhef en onder b, van het Wetboek van Strafvordering. Zoals hiervoor al is overwogen, was dit e-mailbericht -en daarmee de kennelijk als bijzondere volmacht bedoelde verklaring- niet van een elektronische handtekening voorzien. Het e-mailbericht ging ook niet vergezeld van een bijlage met een afzonderlijke, ondertekende volmacht. Het ontbreken van een handtekening is niet geheeld met de appelschriftuur, omdat deze buiten de appeltermijn ter griffie is binnengekomen.
Een handtekening strekt tot waarborging van de authenticiteit van een (proces)stuk, in het bijzonder in verband met de herkomst daarvan. Artikel 450, vierde lid, van het Wetboek van Strafvordering biedt de mogelijkheid om een volmacht per elektronische voorziening over te dragen. Uit het Besluit digitale stukken Strafvordering blijkt de grote waarde die wordt gehecht aan de authenticiteit van digitale processtukken. In de artikelen 5 en 6 van dit besluit zijn eisen gesteld aan de elektronische voorziening en (de authenticatie van) de elektronische handtekening. Acceptatie van een niet-ondertekend e-mailbericht als geldige bijzondere volmacht zou die eisen overbodig maken.
Met de eis van een (elektronische) handtekening dan wel met het niet voor gedekt houden van het gebrek op grond van de buiten de termijn voor het instellen van hoger beroep overgelegde appelschriftuur, is naar het oordeel van het hof geen sprake van onnodig formalisme. Het verlenen van een bijzondere schriftelijke volmacht is een rechtshandeling waaraan omwille van de rechtszekerheid strikte eisen moeten worden gesteld die, zoals gezegd, niet alleen gelden voor de raadsman en de verdachte maar ook voor de officier van justitie. Bovendien is er een eenvoudige mogelijkheid - ook tijdens de coronamaatregelen - om met behulp van een als bijlage bij een e-mailbericht gevoegde en ondertekende volmacht hoger beroep te laten instellen.
Het hof constateert dat er naar aanleiding van de coronamaatregelen kennelijk op enig moment op enig niveau een afspraak is gemaakt tussen het openbaar ministerie en de hoven omtrent het instellen van appel door middel van het enkel sturen van een e-mail aan het hof waarin de griffier daartoe uitdrukkelijk gemachtigd wordt, en waarbij een natte handtekening in een als bijlage bij die e-mail gevoegd stuk - bedoeld als schriftelijke volmacht - mocht ontbreken. De ontbrekende handtekening kon dan op een later, niet nader gespecificeerd, moment alsnog worden gezet. Volgens het openbaar ministerie is er hierdoor sprake van opgewekt vertrouwen op grond van deze afspraak en het openbaar ministerie beroept zich op deze afspraak.
Het hof is niet gebleken dat deze afspraak bekend was bij de advocatuur. Bij de raadsheren van het hof Arnhem-Leeuwarden is het bestaan van de afspraak eerst naar aanleiding van de zaak die in het arrest van het hof van 30 november 2020 (ECLI:NL:GHARL:2020:9790) aan de orde was, bekend geworden. Desgevraagd heeft de advocaat-generaal verklaard dat de afspraak nergens is vastgelegd en het hof constateert daarnaast dat niet is gebleken dat de afspraak op enige wijze openbaar is gecommuniceerd of gepubliceerd.
Het hof overweegt dat - nog afgezien van de onbekendheid met de afspraak bij raadsheren en advocatuur en onduidelijkheden zoals hierboven geschetst - het hof de noodzaak voor toepassing van die afspraak in de periode waarin het hoger beroep is ingesteld -namelijk oktober 2020- niet duidelijk is geworden. Het hof betrekt bij dat oordeel het gegeven dat op het moment van het instellen van het hoger beroep in de onderhavige zaak de zwaarste beperkingen die in verband met corona door de overheid waren ingesteld, die destijds kennelijk aan die afspraak ten grondslag lagen, waren versoepeld en de gerechten en griffies inmiddels weer normaal functioneerden en ook fysiek toegankelijk waren. Er had gebruik gemaakt kunnen worden van een wel aanwezige collega officier van justitie of zelfs het per post toesturen van een schriftelijke volmacht met handtekening aan de griffier. Bovendien was er een eenvoudige mogelijkheid -ook tijdens de coronamaatregelen- om met behulp van een als bijlage bij een e-mailbericht gevoegde en ondertekende volmacht hoger beroep te laten instellen.
Al met al was het naar het oordeel van het hof mogelijk om binnen de daarvoor geldende termijn op een bij de wet voorziene wijze hoger beroep in te stellen. Nu de officier van justitie dat niet heeft gedaan zal het hof de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaren in het hoger beroep.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 13 december 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. A.D. Kloosterman, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De meervoudige strafkamer van de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht heeft bij vonnis van 12 oktober 2020, waartegen het hoger beroep is gericht, verdachte ter zake van -kort gezegd- medeplegen van poging tot moord veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 14 jaar met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 3 december 2018 te Utrecht, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk en (al dan niet) met voorbedachten rade van het leven te beroven, opzettelijk en (al dan niet) met voorbedachten rade met een vuurwapen een of meerdere malen (een) kogel(s) in de richting van (het hoofd/(boven)lichaam van) die [slachtoffer] heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overweging met betrekking tot het bewijs

Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting van het hof gerekwireerd tot bewezenverklaring van het tenlastegelegde feit. Daartoe is kort en zakelijk weergegeven aangevoerd dat verdachte, gelet op de inhoud van het dossier in onderling verband en samenhang bezien, zich tezamen en in vereniging met zijn mededader schuldig heeft gemaakt aan een poging tot moord, waarbij verdachte als schutter is opgetreden en de medeverdachte als bestuurder van de auto. De advocaat-generaal heeft zich hierbij -kort gezegd- op het volgende gebaseerd:
  • het signalement van de schutter past bij het signalement van verdachte;
  • de herkenningen van verdachte op beelden door politiemensen en personen uit de omgeving van verdachte;
  • de uitlating, die verdachte richting de getuige [getuige 1] doet over die beelden;
  • het aantreffen van celmateriaal van verdachte in de VW Scirocco; en
  • het ontbreken van een alibi.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ter terechtzitting van het hof vrijspraak bepleit van het tenlastegelegde wegens het ontbreken van (voldoende) wettig en overtuigend bewijs. De raadsman heeft daarbij kort en zakelijk weergegeven gewezen op aanwezigheid van een alibi bij verdachte, de onbetrouwbaarheid van de herkenningen en het ontbreken van direct bewijs.
Het alibi
Verdachte kan op 3 december 2018 niet in Utrecht zijn geweest omdat hij, zoals de getuigen [getuige 2] en [getuige 3] bevestigen, die dag mevrouw [getuige 2] naar het ziekenhuis heeft gebracht, overdag thuis is geweest en haar aan het eind van de dag heeft opgehaald. In hoger beroep is [getuige 8] bij de raadsheer-commissaris gehoord. Haar verklaring bevestigt het alibi van verdachte.
De processen-verbaal van herkenningen
De processen-verbaal van herkenning van verdachte door vijf verbalisanten kunnen niet voor het bewijs worden gebruikt. Uit het (aanvullende) deskundigenrapport blijkt dat de kwaliteit en daarmee de betrouwbaarheid van de herkenningen zwak is, omdat sprake is geweest van vooraf ontvangen sturingsinformatie. Bovendien hebben de verbalisanten geen gebruik gemaakt van het standaard proces-verbaal voor een herkenning, waardoor de betrouwbaarheid van de herkenningen niet goed kan worden beoordeeld. Primair heeft de raadsman verzocht alle processen-verbaal van herkenning niet tot het bewijs te bezigen. Subsidiair heeft de raadsman verzocht deze met méér dan de normale behoedzaamheid te hanteren en slechts te gebruiken, voor zover ze door andere bewijsmiddelen worden ondersteund.
Met betrekking tot de verklaring van getuige [getuige 1] heeft de verdediging nog aangevoerd dat verdachte weliswaar tegen haar heeft gezegd dat hij op de camerabeelden van de [straatnaam 6] te zien is, maar dat hij dit overduidelijk sarcastisch heeft bedoeld.
Ontbreken direct bewijs
Het dossier bevat geen enkel direct bewijs voor de stelling dat verdachte de schutter is die vanuit de VW Transporter op het slachtoffer zou hebben geschoten. Er is geen DNA-materiaal van verdachte op hulzen aangetroffen, er zijn geen camerabeelden of getuigenverklaringen van de schietpartij zelf en er is geen enkel contact tussen verdachte en de medeverdachte. Het aangetroffen DNA-profiel in de (als vluchtauto aangemerkte) Volkswagen Scirocco heeft een zwakke bewijswaarde, omdat het een mengprofiel betreft. Ook blijkt uit het procesdossier niet hoe dit DNA in de Volkswagen Scirocco terecht is gekomen, waardoor ook de mogelijkheid van secundaire overdracht niet uitgesloten kan worden. Voor zover het hof aanneemt dat verdachte wel in deze auto heeft gezeten, dan heeft verdachte daarvoor een verklaring gegeven. Daar komt nog bij dat het schotrestenonderzoek op het schoonmaakdoekje en de jassen van verdachte ook niets heeft opgeleverd.
Alles overziend bestaat het dossier uit speculaties en aannames, maar de directe betrokkenheid van verdachte bij het tenlastegelegde feit kan niet worden vastgesteld. Voorts is er in het dossier geen enkele link met de medeverdachte te vinden. Nu verdachte iedere betrokkenheid bij het tenlastegelegde feit ontkent, hij daarnaast een sluitend alibi heeft en er geen overig direct bewijs voor handen is, dient verdachte te worden vrijgesproken.
Overwegingen hof
Feiten
Op 3 december 2018 reed het slachtoffer [slachtoffer] in zijn auto, een Volkswagen Polo, weg van zijn huis aan de [straatnaam 1] in Utrecht . Aan het einde van de straat zag hij links van de weg een zwarte Volkswagen (VW) Transporter (hierna verder: Transporter) geparkeerd staan. Toen hij vlakbij deze Transporter kwam, zag hij dat de Transporter rechts de straat op reed en schuin de straat blokkeerde. Hij zag dat de rechter schuifdeur van die Transporter open ging en dat er een man, verkleed als Zwarte Piet, uit de schuifdeur hing. Deze Zwarte Piet hield zich met zijn rechterhand vast aan de binnenkant van de Transporter, terwijl hij in zijn linkerhand een zwart vuurwapen had. Het slachtoffer zag dat de Zwarte Piet het wapen op hem richtte en schoot. Het slachtoffer hoorde twee knallen en reed hard achteruit weg tot hij niet verder kon vanwege een vuilniswagen. De Transporter sloeg na het schieten rechtsaf in de richting van het [straatnaam 2] .
Het slachtoffer had één persoon, een Zwarte Piet, gezien. Omdat deze achterin zat toen de auto wegreed, vermoedde het slachtoffer dat er nog iemand in de Transporter zat als bestuurder. Volgens het slachtoffer had de schutter blauw-groene ogen en een tenger, smal gezicht. Door het geschminkte gezicht sprongen deze ogen er uit. Verder droeg de Zwarte Piet een zwarte muts, een soort baret, met een gele veer en een gele rand, een zwarte jas en een zwarte kort, gepofte broek, een zwarte maillot en zwart leren schoenen.
Verbalisant [verbalisant] heeft camerabeelden van de [adres] bekeken. Hij zag dat de camerabeelden 34 minuten en 14 seconden achter liepen op de daadwerkelijke (atoom)tijd.
Op de camerabeelden was te zien dat op 3 december 2018 te 12:07:09 (hof: in werkelijkheid dus 12:41:23) een zwarte Transporter, voorzien van het kenteken [kenteken 1] , door het beeld reed. Er was te zien dat er één (1) persoon voor in de Transporter zat en dat dit de bestuurder betrof. Voorts was te zien dat op 3 december 2018 om 12:33:06 (hof: in werkelijkheid dus 13:07:20) de Polo links uit beeld reed. Vervolgens was te zien dat het voertuig van aangever met hoge snelheid achteruit rijdend terug in beeld kwam.
Kort na het schietincident werd de Transporter aangetroffen in de [straatnaam 3] in Utrecht. Het voertuig bleek te zijn voorzien van valse kentekenplaten: [kenteken 1] . In het voertuig werden twee valse kentekenplaten ( [kenteken 2] ) en een vuilniszak, met daarop twee briefjes met geschreven kentekens erop, aangetroffen, waaronder het kenteken [kenteken 3] . Dit kenteken behoorde toe aan een witte Volkswagen Scirocco. De Transporter, die oorspronkelijk het kenteken [kenteken 4] had, bleek op 15 oktober 2018 gestolen te zijn in Rotterdam
De Transporter werd onderzocht en onder meer op DNA bemonsterd. Op het midden van het stuur werd een DNA-mengprofiel aangetroffen, waarvan het hoofdprofiel van medeverdachte [medeverdachte] is. De matchkans is kleiner dan één op één miljard. Op andere onderdelen van de bus, die bemonsterd waren op DNA, is geen celmateriaal aangetroffen.
De getuige [getuige 4] (woonachtig in de [adres] ) heeft verklaard dat hij een donkere Volkswagenbus in de straat heeft gezien. De bus was hem opgevallen omdat deze op verschillende plekken in de straat probeerde te parkeren en later geparkeerd had gestaan. De getuige vond het opvallend dat er niemand uit de bus was gestapt en dat de motor continu bleef draaien. De bestuurder van de bus was een man met een donkere huidskleur en een vol gezicht. Van de bus waren de achterramen geblindeerd.
De getuige [getuige 5] heeft verklaard dat hij op 3 december 2018 in de wijk [naam wijk] achter de vuilniswagen liep. Omstreeks 13.15 uur reed hij met zijn collega via de [straatnaam 4] de [adres] in. Hij hoorde drie of vier knallen en zag een zwarte Transporter heel hard wegrijden. Die auto had hij eerder al ter hoogte van de [straatnaam 4] met draaiende motor zien staan. Hij was langs dat voertuig gelopen en had gezien dat de bestuurder zat te slapen. Volgens de getuige [getuige 5] was de bestuurder een Creoolse Surinamer. De bestuurder was tussen de 20 en 50 jaar oud en droeg een zwarte coltrui. De Transporter had getinte ruiten bij de cabine en de getuige [getuige 5] had in de laadruimte geen ramen gezien.
De getuige [getuige 6] hoorde tussen 13.00 uur en 13.10 uur sirenes. Vanuit haar woonkamer had zij vrij zicht op de [straatnaam 3] in Utrecht. Zij zag, dat er een zwart busje met hoge snelheid aan kwam rijden, hard afremde en in de straat werd geparkeerd. Vervolgens zag zij dat er twee mannen uit het busje stapten (de bestuurder links en de bijrijder aan de rechterkant )en dat deze mannen wegrenden via de [straatnaam 5] , rechtsaf de [straatnaam 6] in richting de [straatnaam 7] . De getuige [getuige 6] heeft om 13.11 uur een foto gemaakt van de wegrennende mannen. De mannen zagen er als volgt uit:
Man 1:
tussen de 1.70 en 1.80 meter lang
slank postuur
zwarte jas met capuchon
zwarte broek
zwarte schoenen
Man 2tussen de 1.70 en 1.80 meter lang
gezet postuur
zwarte jas met capuchon
zwarte broek
zwarte schoenen met een witte zool
Man 1 droeg in zijn rechterhand een rode plastic tas en een vuilniszak. Dit was de bijrijder.
Vanaf de plek van het schietincident naar de plek waar de Transporter in de [straatnaam 3] is achtergelaten, is het ongeveer 5 minuten rijden.
Verbalisant [verbalisant] heeft camerabeelden van de [straatnaam 6] bekeken. Op de camera-beelden zijn twee personen zichtbaar, die aan het signalement, dat de getuige [getuige 6] heeft opgegeven, voldoen. De camerabeelden zijn van maandag 3 december 2018, 13.10 uur. Op de beelden is te zien dat de linker man een rode plastic tas in zijn rechterhand heeft (man 1). Voorts droeg deze man een grijskleurige muts, een blauwe spijkerbroek, zwarte schoenen en had hij een licht getinte huidskleur. De rechterman had een gezet postuur en droeg een donkergekleurde jas met een grijze capuchon. Voorts had hij een trainingsbroek aan met drie witte strepen en zwarte schoenen met witte zolen.
De getuige [getuige 7] liep omstreeks 13.00 uur via de [straatnaam 8] naar het spoortunneltje richting de [straatnaam 9] Plotseling hoorde ze 2 à 3 harde knallen. In het tunneltje kwamen twee jongens haar hard tegemoet lopen. Dit was ongeveer 3 à 4 minuten, nadat ze de knallen had gehoord. De twee jongens hadden bivakmutsen op. Beide mannen waren tussen de 1.70 en 1.80 meter lang. Ze droegen alle twee een donkere spijkerbroek. De ene man was breed en fors en de andere man was slank van postuur.
Oordeel hof
Gelet op bovenstaande feiten en omstandigheden concludeert het hof dat de mannen die zijn waargenomen op de camerabeelden van de [straatnaam 6] , ook de inzittenden zijn geweest van de Transporter van waaruit is geschoten op het slachtoffer [slachtoffer] .
De vragen die het hof die het hof dient te beantwoorden zijn of verdachte één van de twee mannen op de camerabeelden van de [straatnaam 6] was en zo ja wat zijn rol was bij het schietincident.
In de onderhavige zaak zijn de camerabeelden van de [straatnaam 6] getoond in het televisie programma Opsporing Verzocht. Naar aanleiding van deze uitzending van Opsporing Verzocht kwam er via Meld Misdaad Anoniem op 22 oktober 2019 een tip binnen. Vervolgens verscheen er op 10 november 2019 een artikel op de website www.misdaadjournalist.nl. In de MMA-melding werd verwezen naar een persoon genaamd [verdachte] die woonachtig zou zijn in [plaatsnaam 1] en in het artikel op de genoemde website wordt vermeld dat de persoon die op dat moment nog niet was aangehouden werkzaam zou zijn als portier. Uit de Gemeentelijk Basis Administratie bleek verdachte ingeschreven te staan in [plaatsnaam 1] en uit politie informatiesystemen bleek verdachte werkzaam te zijn als portier. In verband hiermee werd politieambtenaren werkzaam in [plaatsnaam 1] en [plaatsnaam 2] gevraagd om genoemde camerabeelden te bekijken. Op basis van de camerabeelden werd verdachte door vijf verbalisanten herkend. Voorafgaand aan de aanhouding van verdachte werd er ‘ruis’ gecreëerd in zijn sociale netwerk en werd een aantal personen uit zijn sociale netwerk als getuige gehoord. Ook zij herkenden verdachte op de camerabeelden. Zij herkenden hem echter niet aan zijn gezicht, maar aan zijn motoriek.
Het hof stelt voorop dat bij de beoordeling van een herkenning altijd de nodige behoedzaamheid betracht dient te worden. Voor een beoordeling van de betrouwbaarheid van de herkenningen aan de hand van camerabeelden is onder meer van belang in hoeverre op deze afbeeldingen voldoende duidelijke, specifieke en onderscheidende persoonskenmerken zichtbaar zijn. Een mogelijke gezichtsherkenning heeft daarbij de hoogste diagnostische waarde. Eerst dient te worden onderzocht wat de kwaliteit van de afbeeldingen of bewegende beelden is en in welke mate persoonskenmerken zichtbaar zijn. Voorts is van belang hoe goed de verbalisant de persoon die hij zegt te herkennen, kent. Daarbij geldt dat de visuele kennis waardevoller is als deze is ontstaan uit ontmoetingen in levenden lijve dan wanneer deze van een foto of andere beelden afkomstig is. Daarbij zijn ook de aard, frequentie en het tijdsverloop sinds de ontmoeting(en) van belang. Het aantal onafhankelijke herkenningen door verbalisanten is eveneens van belang. Tot slot kan worden gekeken naar feiten en omstandigheden die een herkenning zouden kunnen falsificeren of die deze onbetrouwbaar zouden maken.
Het hof merkt op dat in het algemeen geldt dat veel waarde wordt toegekend aan herkenningen door een opsporingsambtenaar, zeker als het gaat om een gezichtsherkenning en de opsporingsambtenaar de persoon die hij zegt te herkennen al langer (ambtshalve) kent en recentelijk nog (vaak) heeft ontmoet.
Het hof is desondanks echter van oordeel dat in deze zaak de herkenningen onvoldoende betrouwbaar zijn om de conclusie op te baseren dat het verdachte is die op de camerabeelden te zien is. Het hof heeft daarbij de rapporten van deskundige [deskundige] van 30 augustus 2020 en 18 september 2020 betrokken. Uit deze rapporten komt naar voren dat de betrouwbaarheid van de herkenningen door verbalisanten aan kwaliteit hebben ingeboet nu alle verbalisanten vooraf sturingsinformatie hebben gelezen in het verzoekende e-mailbericht. Daardoor hoefden de verbalisanten in hun geheugen maar binnen een zeer beperkte groep mensen te zoeken, temeer doordat het duidelijk was dat het om een donkere negroïde portier moest gaan die werkzaam was in [plaatsnaam 1] of [plaatsnaam 2] . Volgens de deskundige luidde de vraag in het e-mailbericht feitelijk niet of iemand de man met het grijze mutsje herkende, maar of het misschien portier [verdachte] was. Ondanks het feit dat twee van de vijf verbalisanten verdachte onmiddellijk hebben herkend bij het bekijken van het fragment, wat volgens [deskundige] de betrouwbaarheid van de herkenningen groter maakt, is het hof van oordeel dat ook hun herkenningen -gelet op de sturende informatie- onvoldoende basis vormen om te kunnen concluderen dat verdachte de persoon is die te zien is op de beelden. Het hof kan niet uitsluiten dat de herkenning van verdachte is beïnvloed door de sturingsinformatie.
Daarnaast heeft een aantal mensen uit het sociale netwerk van verdachte, verdachte herkend. Zij hebben verdachte echter niet herkend aan zijn gezicht, maar aan zijn motoriek. Blijkens eerdergenoemde deskundigenrapporten van [deskundige] bevat een gezicht -en vooral de samenhang van alle onderdelen- verreweg de belangrijkste informatie om iemand te herkennen en kan motoriek als aanvullend kenmerk worden beschouwd. Een herkenning op basis van enkel de motoriek acht het hof om die reden dan ook onvoldoende betrouwbaar om de conclusie op te baseren dat het verdachte is die op de camerabeelden te zien is. Dat getuige [getuige 1] , de ex-vrouw van verdachte, heeft gezegd dat iedereen ziet dat het [verdachte] (het hof begrijpt: verdachte) is, maakt dit niet anders. Het hof heeft daarbij betrokken dat getuige [getuige 1] naast meerdere malen gehoord te zijn door de politie ook is gehoord bij de rechter-commissaris en in hoger beroep bij de raadsheer-commissaris en steeds wisselend heeft verklaard. Omdat de getuige steeds wisselende verklaringen heeft afgelegd, is het hof van oordeel dat haar verklaringen onvoldoende betrouwbaar zijn om daarop de conclusie te baseren dat het verdachte is die op de camerabeelden te zien is.
Daarenboven overweegt het hof nog het volgende. Op grond van het dossier en het verhandelde ter zitting, stelt het hof vast dat de man met een rode plastic tas in zijn rechterhand (man 1), die door verbalisanten is herkend als verdachte, niet past in het signalement dat het slachtoffer heeft gegeven van de schutter. Volgens het slachtoffer had de schutter blauw-groene ogen, een tenger en smal gezicht en was hij geschminkt en verkleed als Zwarte Piet. Door het zwart geschminkte gezicht sprongen de blauw-groene ogen eruit, aldus het slachtoffer. Ter zitting heeft het hof waargenomen dat verdachte geen blauw-groene ogen heeft. Op de foto van verdachte op de informatiestaat SKDB van 22 januari 2020 (pagina 580 van het dossier) en op een andere foto van verdachte in het dossier (pg 487) heeft het hof gezien dat verdachte bruine ogen heeft.
Daarbij acht het hof de tijd, gelegen tussen het schietincident en het moment dat de mannen op de [straatnaam 3] uit de auto stapten, waar getuige [getuige 6] een foto van heeft gemaakt, dusdanig kort dat het niet aannemelijk is dat de schutter zich in die tijd heeft afgeschminkt en verkleed. Als het hof dus al tot de conclusie zou zijn gekomen -quod non- dat verdachte de persoon is die op de camerabeelden te zien is dan kan niet worden vastgesteld wat zijn rol is geweest bij het schietincident en helemaal niet dat hij de schutter is geweest. Het feit dat in de Volkswagen Scirocco een DNA-mengprofiel van verdachte op de draaiknop van de rugleuning van de passagiersstoel maakt dit niet anders.

Vrijspraak

Het hof heeft dan ook uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, zodat verdachte daarvan wordt vrijgesproken.

Voorwaardelijk verzoek

De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep een voorwaardelijk verzoek gedaan om [getuige 8] als getuige te horen als het hof verdachte niet vrij zal spreken.
Nu het hof verdachte zal vrijspreken, behoeft het verzoek geen verdere bespreking.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in het hoger beroep.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Aldus gewezen door
mr. R.M. Maanicus, voorzitter,
mr. E.W. van den Heuvel en mr. H.W. Samson-Geerlings, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. J.P. Fuchs-van Dis, griffier,
en op 27 december 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.