In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 27 december 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte was eerder veroordeeld voor medeplegen van poging tot moord en kreeg een gevangenisstraf van 14 jaar opgelegd. In hoger beroep werd de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie ter discussie gesteld, omdat het hoger beroep was ingesteld zonder de vereiste handtekening op de machtiging. De advocaat-generaal stelde dat de handtekening later was gezet en dat dit voldeed aan een afspraak die tijdens de coronamaatregelen was gemaakt. De verdediging betwistte de ontvankelijkheid en voerde aan dat de e-mail van de officier van justitie niet als geldige volmacht kon worden beschouwd. Het hof oordeelde dat de e-mail niet voldeed aan de eisen van een bijzondere schriftelijke volmacht, omdat deze niet was ondertekend en niet vergezeld ging van een geldige volmacht. Het hof verklaarde de officier van justitie niet-ontvankelijk in het hoger beroep. Vervolgens beoordeelde het hof de bewijsvoering in de strafzaak. De verdachte werd vrijgesproken, omdat het hof onvoldoende bewijs vond voor zijn betrokkenheid bij de poging tot moord. De herkenningen door verbalisanten werden als onbetrouwbaar beschouwd, en er was geen direct bewijs dat de verdachte de schutter was. Het hof concludeerde dat de verdachte niet kon worden veroordeeld op basis van de beschikbare bewijsmiddelen.