ECLI:NL:GHARL:2020:9790

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
30 november 2020
Publicatiedatum
26 november 2020
Zaaknummer
21-001814-20
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie in hoger beroep wegens gebrek aan geldige volmacht

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 30 november 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Overijssel. De officier van justitie had hoger beroep ingesteld tegen een vonnis waarbij de verdachte was veroordeeld tot een gevangenisstraf van 48 maanden. De verdediging betoogde dat de officier van justitie niet-ontvankelijk moest worden verklaard in het hoger beroep, omdat de e-mail waarin het hoger beroep werd aangekondigd niet voldeed aan de eisen van een bijzondere schriftelijke volmacht. Het hof oordeelde dat de e-mail van 2 juni 2020, die niet was voorzien van een elektronische handtekening, niet kon worden aangemerkt als een geldige volmacht. De officier van justitie had pas op 23 juni 2020 een ondertekende volmacht gestuurd, maar deze was te laat om het gebrek te herstellen. Het hof benadrukte het belang van een handtekening voor de authenticiteit van processtukken en concludeerde dat de officier van justitie niet tijdig op geldige wijze hoger beroep had ingesteld. Hierdoor werd de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep, wat ook betekende dat er geen voorlopige hechtenis meer was. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer voor strafzaken, waarbij de voorzitter en de raadsheren aanwezig waren.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-001814-20
Uitspraak d.d.: 30 november 2020
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem‑Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Overijssel van 20 mei 2020 met parketnummer 08-910047-19 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1982,
thans verblijvende in [detentie] .

Het hoger beroep

De officier van justitie heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis, waarbij verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 48 maanden met aftrek van voorarrest, hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 11 november 2020 (dat is onderbroken en op 16 november 2020 is gesloten).
Het hof heeft kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. S.J. van der Woude, naar voren is gebracht.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door de advocaat-generaal naar voren is gebracht.

Ontvankelijkheid van het hoger beroep

Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair betoogd dat de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard moet worden in het ingestelde hoger beroep. Daartoe heeft hij – kort gezegd – aangevoerd dat de e-mail van de officier van justitie van 2 juni 2020 waarin zij kenbaar maakt hoger beroep te willen instellen niet kan worden aangemerkt als een geldige schriftelijke volmacht en dat het hoger beroep daarom niet op geldige wijze is ingesteld. Volgens de raadsman had deze e-mail vergezeld moeten gaan van een brief die wel als een schriftelijke volmacht kan worden beschouwd. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft hij gewezen op de arresten van de Hoge Raad van 22 november 2016, ECLI:NL:HR:2016:2654, en 10 november 2015, ECLI:NL:HR:2015:3253.
Indien het hof van oordeel is dat de officier van justitie inderdaad niet-ontvankelijk is in het ingestelde hoger beroep is er volgens de raadsman niet langer sprake van voorlopige hechtenis. Daarom heeft hij het hof verzocht om eerst op voornoemd verweer te beslissen opdat duidelijk is of het hof zich kan uitlaten over de voorlopige hechtenis.
Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de officier van justitie ontvankelijk is in het ingestelde hoger beroep. Zij heeft daartoe aangevoerd dat uit de door de raadsman genoemde e-mail duidelijk blijkt dat de officier van justitie hoger beroep heeft willen instellen in deze zaak. Daarnaast heeft zij gewezen op de omstandigheid dat de officier van justitie op 23 juni 2020 nog een formele schriftelijke volmacht heeft verstuurd en op het feit dat het openbaar ministerie op 10 juni 2020 een appelschriftuur heeft ingediend.
Oordeel van het hof
Uit de appelakte blijkt dat de officier van justitie op 2 juni 2020 hoger beroep heeft ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank van 20 mei 2020. In deze akte staat vermeld dat het hoger beroep is ingesteld door F. Bruinsma en dat deze ‘daartoe gemachtigd is namens de officier van justitie, mr. G. Verstegen, blijkens de aan deze akte gehechte brief welke dient te worden beschouwd als een bijzondere volmacht’.
Aan de appelakte is gehecht een print van een e-mailbericht van de officier van justitie, mr. Verstegen, van 2 juni 2020. In deze e-mail staat – onder meer – het volgende vermeld:
‘Geachte griffier, bij dezen machtig ik u uitdrukkelijk om appel in te stellen namens ondergetekende in de volgende zaken:
(…)
08-910047-19 [verdachte] [geboortedag] 1982 [geboorteplaats]
(…)’.
De datum van het vonnis wordt niet genoemd en in dit e-mailbericht ontbreekt een elektronische handtekening van de officier van justitie. De aan de appelakte gehechte print geeft ook een e-mail weer van 3 juni 2020 van mr. Verstegen waarin de datum van het vonnis wel wordt genoemd. Ook deze e-mail is echter niet van een elektronische handtekening voorzien.
Op 10 juni 2020 heeft de officier van justitie een appelschriftuur ingediend.
Op 23 juni 2020 heeft de officier van justitie vervolgens een – ondertekende – bijzondere schriftelijke volmacht tot het instellen van hoger beroep verstuurd. Deze schriftelijke volmacht bevindt zich als bijlage bij een e-mail van de officier van justitie mr. Verstegen van 23 juni 2020 waarin zij aangeeft dat er al eerder hoger beroep is ingesteld in deze zaak en waarin zij meedeelt: ‘Bij dezen stuur ik nog de formele volmacht, ondertekend door mij en ingescand’.
Ingevolge artikel 450, eerste lid, aanhef en onder b, van het Wetboek van Strafvordering kan het aanwenden van de rechtsmiddelen, bedoeld in artikel 449, ook geschieden door tussenkomst van een vertegenwoordiger die daartoe persoonlijk, door degene die het rechtsmiddel aanwendt, bij bijzondere volmacht schriftelijk is gemachtigd.
Deze bepaling geldt voor elke procespartij en dus ook voor de officier van justitie die door tussenkomst van een vertegenwoordiger een rechtsmiddel wil aanwenden. Niet alleen de raadsman namens de verdachte en de verdachte zelf maar ook de officier van justitie heeft zo de mogelijkheid om door middel van een bijzondere volmacht een medewerker van de griffie te machtigen om hoger beroep in te stellen.
Uit HR 22 november 2016, ECLI:NL:HR:2016:2654 (en eerder: HR 27 mei 2014, ECLI:NL:HR:2014:1241, en HR 10 november 2015, ECLI:NL:HR:2015:3253) volgt dat een e-mailbericht, dat niet van een elektronische handtekening is voorzien, op zichzelf niet kan worden aangemerkt als een bijzondere schriftelijke volmacht als bedoeld in artikel 450, eerste lid, aanhef en onder b, van het Wetboek van Strafvordering. Een als bijlage bij een e‑mailbericht gevoegde en daarmee binnen de appeltermijn ingekomen brief die voldoet aan de eisen die worden gesteld aan een bijzondere schriftelijke volmacht en die naar een voor het instellen van rechtsmiddelen aangewezen e‑mailadres is gestuurd, geldt wel als bijzondere volmacht.
De e-mail van de officier van justitie van 2 juni 2020 was kennelijk bedoeld als bijzondere volmacht in de zin van artikel 450, eerste lid, aanhef en onder b, van het Wetboek van Strafvordering. Zoals hiervoor al is overwogen, was dit e-mailbericht – en daarmee de kennelijk als bijzondere volmacht bedoelde verklaring – niet van een elektronische handtekening voorzien. Het e-mailbericht ging ook niet vergezeld van een bijlage met een afzonderlijke, ondertekende volmacht.
Deze gebreken zijn niet geheeld met de appelschriftuur of de uiteindelijk op 23 juni 2020 verstuurde bijzondere schriftelijke volmacht die wel door de officier van justitie is ondertekend, (reeds) omdat de appelschriftuur en deze volmacht pas na het verstrijken van de appeltermijn ter griffie zijn binnengekomen.
Een handtekening strekt tot waarborging van de authenticiteit van een (proces)stuk, in het bijzonder in verband met de herkomst daarvan. Artikel 450, vierde lid, van het Wetboek van Strafvordering biedt de mogelijkheid om een volmacht per elektronische voorziening over te dragen. Uit het Besluit digitale stukken Strafvordering blijkt de grote waarde die wordt gehecht aan de authenticiteit van digitale processtukken. In de artikelen 5 en 6 van dit besluit zijn eisen gesteld aan de elektronische voorziening en (de authenticatie van) de elektronische handtekening. Acceptatie van een niet‑ondertekend e‑mailbericht als geldige bijzondere volmacht zou die eisen overbodig maken.
Met de eis van een (elektronische) handtekening dan wel met het niet voor gedekt houden van het gebrek op grond van de buiten de termijn voor het instellen van hoger beroep overgelegde appelschriftuur en volmacht, is naar het oordeel van het hof geen sprake van onnodig formalisme. Het verlenen van een bijzondere schriftelijke volmacht is een rechtshandeling waaraan omwille van de rechtszekerheid strikte eisen moeten worden gesteld die, zoals gezegd, niet alleen gelden voor de raadsman en de verdachte maar ook voor de officier van justitie. Bovendien is er een eenvoudige mogelijkheid – ook tijdens de coronamaatregelen – om met behulp van een als bijlage bij een e-mailbericht gevoegde en ondertekende volmacht hoger beroep te laten instellen.
Het hof is van oordeel dat de officier van justitie niet tijdig op geldige wijze hoger beroep heeft ingesteld en zal de officier van justitie daarom niet-ontvankelijk verklaren in het hoger beroep.
Nu alleen de officier van justitie hoger beroep heeft ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank en dit hoger beroep niet‑ontvankelijk is, is niet langer sprake van voorlopige hechtenis. Daarom komt het hof niet toe aan het verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in het ingestelde hoger beroep.
Aldus gewezen door
mr. N.C. van Lookeren Campagne, voorzitter,
mr. A. van Waarden en mr. C.H. Zuur, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. R. Jansen, griffier,
en op 30 november 2020 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. C.H. Zuur is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
Proces-verbaal van het in dezelfde zaak voorgevallene ter openbare terechtzitting van het gerechtshof van 30 november 2020.
Tegenwoordig:
mr. J.A.W. Lensing, voorzitter,
mr. J. Zeilstra, advocaat-generaal,
mr. L.A.C. Veltman, griffier.
De voorzitter doet de zaak uitroepen.
De verdachte is niet in de zaal van de terechtzitting aanwezig.
De voorzitter spreekt het arrest uit.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de voorzitter en de griffier is vastgesteld en ondertekend.