ECLI:NL:GHARL:2021:11833

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
21 december 2021
Publicatiedatum
24 december 2021
Zaaknummer
20/01125
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake naheffingsaanslag BPM en waardevermindering door ontbreken alarm klasse 3

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de Inspecteur van de Belastingdienst tegen een uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland. De rechtbank had de naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (BPM) van belanghebbende verminderd. De Inspecteur had een naheffingsaanslag van € 1.042 opgelegd, die door de rechtbank werd verlaagd tot € 831. De zaak draait om de vraag of de Inspecteur de naheffingsaanslag terecht heeft opgelegd, met name of er een waardevermindering moet worden toegepast omdat de auto niet voorzien is van een alarm klasse 3. De rechtbank oordeelde dat het ontbreken van dit alarmsysteem een waardevermindering van 72% van € 1.450 rechtvaardigt. In hoger beroep bevestigt het Hof dat de handelsinkoopwaarde van de auto, zoals vermeld in de XRAY-koerslijst, de waarde van een vergelijkbaar voertuig met alarm klasse 3 is. Het Hof concludeert dat het ontbreken van het alarm niet verdisconteerd is in de koerslijst en dat belanghebbende aannemelijk heeft gemaakt dat de waarde van de auto moet worden aangepast. Het hoger beroep van de Inspecteur wordt ongegrond verklaard, en de proceskosten worden aan de Inspecteur opgelegd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
nummer 20/01125
uitspraakdatum:
21 december 2021
Uitspraak van de zeventiende enkelvoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
de inspecteurvan de
Belastingdienst/Kantoor Doetinchem(hierna: de Inspecteur)
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 16 november 2020, nummer LEE 19/3625, in het geding tussen de Inspecteur en
[belanghebbende]te
[woonplaats](hierna: belanghebbende)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De Inspecteur heeft aan belanghebbende een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (hierna: BPM) opgelegd ten bedrage van € 1.042. Daarnaast is bij beschikking belastingrente berekend.
1.2.
De Inspecteur heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar het bezwaar ongegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Noord-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraken van de Inspecteur vernietigd, de naheffingsaanslag verminderd tot € 831, de belastingrente dienovereenkomstig verminderd, de Inspecteur gelast het griffierecht te vergoeden en de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 1.572.
1.4.
De Inspecteur heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. Belanghebbende heeft verweer gevoerd.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 november 2021. Daarbij zijn verschenen en gehoord mr. S.M. Bothof als de gemachtigde van belanghebbende, alsmede mr. [naam1] namens de Inspecteur, bijgestaan door mr. [naam2] en mr. [naam3] . Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.Vaststaande feiten

2.1.
Op 21 november 2018 heeft belanghebbende aangifte voor de BPM gedaan voor een voertuig, type Audi A6 Avant 3.0 TDI BiT quattro Competition (hierna: de auto). De datum eerste toelating van de auto is 21 oktober 2015 en de kilometerstand op het moment van aangifte bedroeg 129.559. De auto is geïmporteerd uit Duitsland.
2.2.
Belanghebbende heeft de aangifte gebaseerd op een taxatierapport met dagtekening 19 november 2018 van [naam4] (hierna: de taxateur). De taxateur heeft geconstateerd dat sprake is van schade, waaronder begrepen het ontbreken van een alarm klasse 3, en dat de reparatiekosten daarvan inclusief BTW € 5.192 bedragen, alsmede dat deze kosten voor 100% in mindering dienen te worden gebracht op de handelsinkoopwaarde van het voertuig in onbeschadigde staat. Laatstgenoemde waarde heeft de taxateur bepaald aan de hand van de koerslijst van XRAY op € 23.385. De aldus berekende handelsinkoopwaarde is € 18.193. Belanghebbende heeft een bedrag van € 3.695 aan BPM op aangifte voldaan.
2.3.
De Inspecteur heeft een ‘onderzoek waardebepaling’ van de auto laten uitvoeren door een medewerker van Domeinen Roerende Zaken (DRZ) te Soesterberg. In het daarvan op 4 december 2018 opgemaakte rapport is uitgegaan van een historische nieuwprijs € 92.141 en een handelsinkoopwaarde van € 23.448. Daarbij heeft DRZ geen in aanmerking te nemen schade aanwezig geacht.
2.4.
Bij brief van 1 februari 2019 heeft de Inspecteur aan belanghebbende een vooraankondiging gestuurd van de onderhavige naheffingsaanslag. In de bijlage bij deze brief is opgenomen dat de Inspecteur voor de berekening van de afschrijving uitgaat van een handelsinkoopwaarde voor de auto van € 23.385. Uitgaande van een historische nieuwprijs van € 92.141 en een bruto BPM van € 18.666, bedraagt de verschuldigde BPM dan € 4.737, zodat een bedrag van € 1.042 wordt nageheven.
2.5.
De Inspecteur heeft met dagtekening 10 april 2019 aan belanghebbende de naheffingsaanslag in de BPM opgelegd ten bedrage van € 1.042 en bij beschikking belastingrente berekend.
2.6.
Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de Inspecteur de naheffingsaanslag en de beschikking belastingrente bij uitspraken op bezwaar van 20 september 2019 gehandhaafd.
2.7.
De Rechtbank heeft het daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, de uitspraken van de Inspecteur vernietigd, de naheffingsaanslag verminderd tot € 831 en de belastingrente dienovereenkomstig verminderd. De Rechtbank heeft het aan de auto ontbreken van de alarm klasse 3 in aanmerking genomen als waardeverminderende factor voor 72% van € 1.450. Voor het overige heeft de Rechtbank geen waardevermindering wegens schade aannemelijk geacht. De handelsinkoopwaarde is aldus nader bepaald op € 22.341 (= € 23.385 -/- € 1.044) en de afschrijving op 75,75%. De naheffingsaanslag is op grond hiervan verminderd tot € 831 (€ 18.666 x 0,2425) -/- € 3.695).

3.Geschil

In geschil is of de Inspecteur de naheffingsaanslag terecht heeft opgelegd. In hoger beroep is uitsluitend in geschil of terecht een waardevermindering is toegepast vanwege de omstandigheid dat de auto niet voorzien is van een alarm klasse 3. De Inspecteur beantwoordt deze vraag ontkennend, belanghebbende bevestigend.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
Het in artikel 110 VWEU neergelegde discriminatieverbod brengt mee dat de heffing van BPM ter zake van een uit een andere lidstaat afkomstige gebruikte personenauto niet hoger mag zijn dan het restbedrag aan BPM dat is vervat in de waarde van een gelijksoortige gebruikte personenauto die al in het binnenland is geregistreerd. Daarom moet bij de heffing van BPM ter zake van een uit een andere lidstaat afkomstige gebruikte personenauto een reële waardedaling in aanmerking worden genomen, dan wel moet een waarde worden geschat die de werkelijke waarde zeer sterk benadert (vgl. HR 17 januari 2020, ECLI:NL:HR:2020:63).
4.2.
Een redelijke verdeling van de bewijslast brengt mee dat de belastingplichtige die stelt recht te hebben op een vermindering van belasting, de daarvoor benodigde feiten moet stellen en bij betwisting aannemelijk moet maken. De belastingplichtige die bij het vaststellen van de vermindering van BPM uitgaat van de handelsinkoopwaarde uit een koerslijst en stelt dat die handelsinkoopwaarde moet worden verminderd vanwege – niet in deze koerslijst verwerkte – beschadigingen aan de te registreren personenauto, draagt bij betwisting dan ook de last te bewijzen dat en in hoeverre beschadigingen een waardedaling ten opzichte van de uit die koerslijst volgende waarde tot gevolg hebben. Artikel 110 VWEU verzet zich niet tegen deze bewijslastverdeling (vgl. HR 17 januari 2020, ECLI:NL:HR:2020:63).
4.3.
In het onderhavige geval heeft belanghebbende – in hoger beroep – enkel nog gesteld dat de handelsinkoopwaarde moet worden verminderd vanwege de omstandigheid dat de auto niet voorzien is van een alarm klasse 3. De Inspecteur betwist niet (meer) dat de auto niet voorzien is van een dergelijk alarmsysteem.
4.4.
Tussen partijen is niet in geschil dat als uitgangspunt voor de waardebepaling de uit de XRAY-koerslijst volgende handelsinkoopwaarde van € 23.385 dient te worden genomen. Tussen partijen is voorts niet in geschil dat in de door belanghebbende gekozen koerslijst een “alarm klasse 3” niet als variabele is opgenomen en dat de Nederlandse uitvoering van hetzelfde type als de auto standaard is voorzien van een alarm klasse 3.
4.5.
De Inspecteur stelt primair dat het ontbreken van een alarm klasse 3 is verdisconteerd in de toegepaste koerslijst, omdat de handelsinkoopwaarde in de koerslijst mede tot stand is gekomen door transacties van voertuigen zonder een alarm klasse 3. Omdat de opstellers van de koerslijst de aanwezigheid van een alarm klasse 3 niet als variabele hebben opgenomen, hebben zij dit voor de waardebepaling kennelijk niet van belang geacht. Op grond van het arrest HR 28 februari 2020, ECLI:NL:HR:2020:331 (het “ex-rental-arrest”), kan dan los van die koerslijst geen vermindering voor die afwijkende uitvoering in aanmerking worden genomen, aldus de Inspecteur. Belanghebbende heeft daartegenover gesteld dat het meer voor de hand ligt dat de opstellers van de koerslijst er niet bij hebben stil gestaan dat er überhaupt een auto van deze prijsklasse zou kunnen zijn die niet voorzien is van een alarm klasse 3. Daarbij heeft hij onder meer verwezen naar een uitdraai uit XRAY met de specificatie van de standaarduitrusting van dit type auto (bijlage 4 bij het verweerschrift in eerste aanleg, met kopje “XRAY BPM import”), waarop de XRAY taxatiewaarde is vermeld en waaruit volgt dat een dergelijke auto in de Nederlandse uitvoering standaard is voorzien van een alarm klasse 3. De gemachtigde van belanghebbende heeft ter zitting van het Hof voorts gesteld dat voor voertuigen met een nieuwprijs van meer dan € 75.000 voor het verkrijgen van een volledig casco autoverzekering bij alle verzekeraars de verplichting bestaat dat het voertuig minimaal voorzien is van een alarm klasse 3. Desgevraagd heeft de Inspecteur ter zitting verklaard dat dit laatste zou kunnen kloppen, maar dat hij niet weet of alle verzekeraars deze verplichting stellen. De Inspecteur wijst erop dat op belanghebbende de bewijslast rust voor zijn stelling dat in de XRAY-koerslijst alleen auto’s met alarm klasse 3 zijn opgenomen. De Inspecteur stelt desgevraagd overigens niet te weten of belanghebbende bij de opstellers van de XRAY-koerslijst kan opvragen hoeveel auto’s zonder alarm klasse 3 in de koerslijst zijn opgenomen. Daargelaten dat de Inspecteur de stelling van belanghebbende over de verzekering onvoldoende gemotiveerd heeft betwist, acht het Hof, mede in het licht van het feit dat een alarm klasse 3 tot de standaarduitrusting van de Nederlandse uitvoering van hetzelfde type als de auto behoort, aannemelijk dat verzekeraars (op de Nederlandse markt) een dergelijke verplichting stellen voor voertuigen van een dergelijke prijsklasse. Voorts acht het Hof aannemelijk dat voertuigen van het type en de leeftijd als de auto doorgaans volledig casco worden verzekerd. Daarnaast acht het Hof van belang dat de Nederlandse uitvoering van hetzelfde type als de auto ook in voormelde specificatie van XRAY standaard is voorzien van een alarm klasse 3, en dat de XRAY-koerslijst op gedetailleerde wijze rekening houdt met de verschillen tussen alle in Nederland gangbare auto’s en de voor die auto’s mogelijke opties. Dan ligt het naar het oordeel van het Hof niet voor de hand dat de opstellers van de koerslijst die incidentele transacties in auto’s van dit type die niet voorzien zijn van een alarm klasse 3 mede ten grondslag hebben gelegd aan de waardebepaling. Gelet daarop acht het Hof aannemelijk dat de koerslijstwaarde niet, althans niet in relevante mate, is beïnvloed door transacties in voertuigen van dit type zonder alarm klasse 3.
4.6.
Het Hof concludeert, gelet op het voorgaande, dat ervan moet worden uitgegaan dat transacties in auto’s van dit type zonder alarm klasse 3 geen rol van betekenis hebben gespeeld bij het vaststellen van de handelsinkoopwaarde en dat de in de koerslijst genoemde handelsinkoopwaarde de waarde van het vergelijkbare type voertuig met alarm klasse 3 is. Dan kan niet worden gezegd dat het verschil voor de opstellers van de koerslijst niet relevant is. Het hiervoor genoemde ex-rental arrest vormt daarom geen belemmering voor het in aanmerking nemen van een afzonderlijke correctie wegens het ontbreken van een alarm klasse 3. Dat betekent dat het belanghebbende is toegestaan aannemelijk te maken dat op de koerslijstwaarde de door hem voorgestane waardevermindering moet worden toegepast.
4.7.
Subsidiair heeft de Inspecteur zich op het standpunt gesteld dat het ontbreken van een alarm klasse 3 niet tot een waardevermindering leidt, omdat er geen sprake is van een beschadiging als bedoeld in het arrest van de Hoge Raad van 21 februari 2020, ECLI:NL:HR:2020:318. Het Hof is, anders dan de Inspecteur, van oordeel dat een aanpassing (in dit geval vermindering) van de koerslijstwaarde niet beperkt is tot correcties wegens schade aan een auto (hetgeen dan door middel van een taxatierapport zou moeten worden aangetoond) (vgl. Hof Arnhem-Leeuwarden 29 juni 2021, ECLI:NL:GHARL:2021:6297). Een zodanige beperking zou ook in strijd komen met het Europeesrechtelijke uitgangspunt dat te allen tijde moet worden voorkomen dat bij invoer van een auto uit een andere EU-staat meer belasting wordt geheven dan het restbedrag dat is vervat in de waarde van een gelijksoortige gebruikte auto die al in Nederland is geregistreerd.
4.8.
Zoals hiervoor is overwogen, rust de bewijslast van de waardevermindering ten opzichte van de koerslijstwaarde op belanghebbende. Het Hof acht door belanghebbende aannemelijk gemaakt dat een wederverkoper bij de aankoop van een vergelijkbare in Nederland al geregistreerd voertuig van hetzelfde type als de auto dat niet uitgerust is met een alarm klasse 3 ervan uitgaat dat hij op verzoek van een koper een alarm klasse 3 zal moeten installeren en dat die wederverkoper daarmee rekening zal houden door aan de particuliere verkoper een lagere prijs te bieden dan uit de koerslijst volgt. Voor dat geval is tussen partijen niet in geschil dat de waardevermindering op 72% van € 1.450 dient te worden gesteld.
4.9.
Hetgeen overigens door de Inspecteur is aangevoerd, kan niet tot een ander oordeel leiden.
4.10.
Het hoger beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de belastingrente. Het hoger beroep is ook in zoverre ongegrond.
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.

5.Griffierecht en proceskosten

De Rechtbank heeft de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 1.572. Daartegen zijn geen grieven aangevoerd, zodat het Hof daarvan zal uitgaan.
Het Hof ziet aanleiding de Inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende voor de behandeling van het hoger beroep heeft moeten maken. Het Hof stelt deze kosten overeenkomstig het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 1.068 (2 punten (verweerschrift en bijwonen zitting) x wegingsfactor 1 x € 534).

6.Beslissing

Het Hof:
– bevestigt de uitspraak van de Rechtbank,
– veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende in hoger beroep tot een bedrag van € 1.068, en
– bepaalt dat van de Inspecteur op het moment dat deze uitspraak onherroepelijk is komen vast te staan een griffierecht zal worden geheven van € 532.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.B.A. Brummer, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. K. de Jong-Braaksma als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
21 december 2021.
De griffier is verhinderd de uitspraakDe voorzitter,
te ondertekenen.
(G.B.A. Brummer)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.