ECLI:NL:GHARL:2021:6297

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
29 juni 2021
Publicatiedatum
29 juni 2021
Zaaknummer
20/00756
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake naheffingsaanslag BPM en waardevermindering van een personenauto

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de Inspecteur van de Belastingdienst tegen een uitspraak van de rechtbank Gelderland. De rechtbank had de naheffingsaanslag BPM die aan belanghebbende was opgelegd, verminderd en de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten. De zaak betreft de registratie van een Mercedes-Benz M-klasse 350, die in de Verenigde Staten was gebruikt en in Duitsland was geregistreerd voordat deze naar Nederland werd overgebracht. De Inspecteur had een naheffingsaanslag opgelegd op basis van een hogere handelsinkoopwaarde dan belanghebbende had opgegeven. De rechtbank oordeelde dat de handelsinkoopwaarde moest worden vastgesteld op basis van de koerslijst, maar met een correctie voor de afwijkende specificaties van de auto. In hoger beroep is de vraag of de handelsinkoopwaarde van de auto correct is vastgesteld en of er een waardevermindering moet worden toegepast vanwege de afwijkende uitvoering. Het hof concludeert dat de koerslijstwaarde niet is beïnvloed door transacties in Amerikaanse auto’s en dat belanghebbende aannemelijk heeft gemaakt dat er een waardevermindering van ten minste € 1.000 moet worden toegepast. Het hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst het hoger beroep van de Inspecteur af.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
nummer 20/00756
uitspraakdatum: 29 juni 2021
Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
de
inspecteurvan de
Belastingdienst/Kantoor Doetinchem(hierna: de Inspecteur)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 13 juli 2020, nummer AWB 19/3687, in het geding tussen de Inspecteur en
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende)
(gemachtigde mr. [A] )

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Aan belanghebbende is met dagtekening 26 oktober 2018 een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (hierna: BPM) opgelegd.
1.2.
De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar het bezwaar ongegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd, de naheffingsaanslag verminderd, de Inspecteur opgedragen het betaalde griffierecht van € 174 aan belanghebbende te vergoeden en de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 1.572.
1.4.
De Inspecteur heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. Belanghebbende heeft verweer gevoerd.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft op digitale wijze plaatsgevonden op 25 mei 2021. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.Vaststaande feiten

2.1.
Belanghebbende heeft op 21 maart 2018 aangifte BPM gedaan voor registratie in het kentekenregister van een Mercedes-Benz M-klasse 350 (hierna: de auto). De auto heeft als datum van eerste toelating 1 juli 2014. De auto is in de Verenigde Staten van Amerika gebruikt en op 30 januari 2017 ingevoerd in Duitsland. Na gebruik in Duitsland is de auto in maart 2018 overgebracht naar Nederland. De auto is voorzien van twee onderdelen welke afwijken van de Europese uitvoeringen. De koplampen wijken af van de Europese variant en de klimaatregeling kan de temperatuur slechts in Fahrenheit weergeven.
2.2.
In de (bijlage bij de) aangifte is ervoor gekozen de in artikel 10, lid 2, van de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 (hierna: de Wet) bedoelde afschrijving te bepalen met behulp van een taxatierapport. In het bij de aangifte gevoegde taxatierapport is de handelsinkoopwaarde van de auto gesteld op € 14.099, zijnde de handelsinkoopwaarde met normale gebruiksschade overeenkomstig de Eurotaxglass’s koerslijst (hierna: de koerslijst) van € 29.995 en een waardevermindering vanwege aanwezige schade van € 15.896. Bij het berekenen van die waardevermindering is volgens de bijgevoegde calculatie rekening gehouden met de kosten van het vervangen van het bedieningsapparaat van de verwarming/airco, van de behuizing van de middenconsole en van de twee koplampen. De verschuldigde BPM bedraagt volgens de aangifte € 2.311.
2.3.
De Inspecteur heeft na een ingesteld onderzoek het standpunt ingenomen dat buiten de normale sporen van gebruik geen sprake is van schade. Hij heeft de verschuldigde BPM berekend op € 5.324 en een naheffingsaanslag BPM van € 3.013 opgelegd.
2.4.
Ter zitting bij de Rechtbank hebben partijen overeenstemming bereikt over de uit de koerslijst volgende handelsinkoopwaarde (zonder andere schade dan normale gebruiksschade) van de auto. Deze is vastgesteld op € 27.458.
2.5.
De Rechtbank heeft geoordeeld dat geen sprake is van andere schade dan normale gebruiksschade, zodat moet worden uitgegaan van een handelsinkoopwaarde van € 27.458. Wel heeft de Rechtbank aanleiding gezien vanwege de afwijkende koplampen en klimaatregeling een waardevermindering van € 1.000 in aanmerking te nemen. Naar het oordeel van de Rechtbank is daarbij geen sprake van schade, maar wel van omstandigheid die de waarde vermindert. Het bedrag van de waardevermindering heeft de Rechtbank in goede justitie bepaald. Met inachtneming van een handelsinkoopwaarde van € 26.458 heeft de Rechtbank de verschuldigde BPM vastgesteld op € 4.432 (26.458/90.242 x 15.117) en de naheffingsaanslag op € 2.121.

3.Geschil

In hoger beroep is in geschil of bij het berekenen van de verschuldigde BPM moet worden uitgegaan van een handelsinkoopwaarde van € 27.458 (standpunt Inspecteur) of van een handelsinkoopwaarde van € 26.458 (standpunt belanghebbende). Tussen partijen is niet (meer) in geschil dat geen sprake is van schade.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
Ter zake van de registratie van een personenauto in het kentekenregister is BPM verschuldigd. In artikel 9 van de Wet is de berekening van de verschuldigde belasting voor de registratie van nieuwe personenauto’s geregeld.
4.2.
Indien sprake is van de registratie van een gebruikte auto wordt op grond van artikel 10, lid 1, van de Wet de op grond van artikel 9 (of, indien van toepassing, artikel 10b) van de Wet verschuldigde belasting (hierna: de bruto BPM) berekend met inachtneming van een vermindering.
4.3.
Indien de belastingplichtige daarvoor kiest, wordt die vermindering van de bruto BPM vastgesteld aan de hand van een bij ministeriële regeling vastgestelde tabel (artikel 10, leden 2 en 6, van de Wet).
4.4.
Indien de belastingplichtige niet kiest voor toepassing van de tabel, wordt de in het eerste lid van artikel 10 bedoelde vermindering van de bruto BPM gesteld op de afschrijving van de waarde van de gebruikte auto, uitgedrukt in een percentage van de som van de catalogusprijs en de BPM ten tijde van het eerste gebruik van de auto (hierna: de consumentenprijs). De afschrijving wordt op verzoek gesteld op het verschil tussen de consumentenprijs en de waarde vermeld in een in de handel algemeen toegepaste koerslijst voor de inkopen van gebruikte auto’s door wederverkopers in Nederland (artikel 10, leden 2 en 7, van de Wet).
4.5.
Indien sprake is van registratie van een auto met meer dan normale gebruiksschade of de auto niet voorkomt op een in de handel algemeen toegepaste koerslijst wordt de afschrijving op verzoek gesteld op het verschil tussen de consumentenprijs en de taxatiewaarde vermeld in een taxatierapport dat voldoet aan de in de Uitvoeringsregeling belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 (hierna: de Uitvoeringsregeling) gestelde voorwaarden (artikel 10, leden 2 en 8, van de Wet). In gevallen van meer dan normale gebruiksschade is het ook bij toepassing van deze methode toegestaan uit te gaan van de in een koerslijst vermelde waarde en deze te verminderen met de volgens het rapport uit de schade voortvloeiende waardevermindering (vgl. HR 10 november 2017, ECLI:NL:HR:2017:2822).
4.6.
Tussen partijen is niet in geschil dat de in overweging 4.2. bedoelde bruto BPM in dit geval € 15.117 bedraagt en de in overwegingen 4.4 en 4.5 bedoelde consumentenprijs € 90.242. Ook is tussen partijen niet in geschil dat de door belanghebbende ingevoerde auto (Amerikaanse variant) niet in de door belanghebbende gekozen koerslijst voorkomt, in die zin dat niet kan worden gekozen voor de Amerikaanse uitvoeringen van koplampen en klimaatregeling. Partijen zijn het er ook over eens dat de Europese uitvoering van de auto (met de hiervoor bedoelde consumentenprijs van € 90.242) wat betreft eigenschappen en kenmerken het meest overeenkomt met de door belanghebbende geregistreerde auto. Het Hof zal de auto’s afhankelijk van de uitvoering hierna aanduiden als de Amerikaanse auto’s en de Europese auto’s.
4.7.
De Inspecteur stelt zich primair op het standpunt dat de handelsinkoopwaarde zoals die uit de gehanteerde koerslijst volgt (€ 27.458) mede tot stand is gekomen door transacties van Amerikaanse auto’s, ook al zal dit aantal gering zijn geweest. Omdat de opstellers van de koerslijst de Amerikaanse uitvoering niet als variabele hebben opgenomen, moet ervan worden uitgegaan dat dit gegeven bij de waardebepaling niet relevant is. Op grond van het arrest van de Hoge Raad van 28 februari 2020, ECLI:NL:HR:2020:331 (het “ex-rental-arrest”), kan dan los van die koerslijst geen vermindering voor die afwijkende uitvoering in aanmerking worden genomen, aldus de Inspecteur. Belanghebbende betwist dat transacties in Amerikaanse auto’s mede ten grondslag liggen aan het bepalen van de koerslijstwaarde. De gemachtigde van belanghebbende heeft in dit verband aangevoerd dat hij voorafgaand aan de zitting de website www.gaspedaal.nl heeft geraadpleegd en daar 98 auto’s heeft gevonden die vergelijkbaar zijn met de onderhavige auto, maar dat geen daarvan een Amerikaanse uitvoering betreft. Belanghebbende wijst er ook op dat de import van een Amerikaanse auto een uitzondering betreft, met name vanwege de hoge CO2 uitstoot. Zijn inschatting is dat het aandeel van de Amerikaanse auto’s op de Nederlandse markt naar schatting tussen 1:5000 en 1:1000 ligt. Als transacties in deze auto’s al medebepalend zijn geweest voor het vaststellen van de koerslijstwaarde, dan is de invloed daarvan volgens belanghebbende slechts zeer beperkt.
4.8.
Een belanghebbende die stelt recht te hebben op een vermindering van belasting, zoals hier het geval is, dient de daarvoor benodigde feiten te stellen en bij betwisting aannemelijk te maken (vgl. HR 17 januari 2020, ECLI:NL:HR:2020:63, met betrekking tot de invloed van schade). In dit geval gaat het niet om de fysieke kenmerken van de auto, maar om de transacties die ten grondslag liggen aan de waardebepaling in de koerslijst waarvan belanghebbende gebruik wil maken. De Inspecteur heeft de stellingen van belanghebbende dat het aandeel van de Amerikaanse auto’s op de Nederlandse markt naar schatting tussen 1:5000 en 1:1000 ligt en dat, als transacties in deze auto’s al medebepalend zijn geweest voor het vaststellen van de koerslijstwaarde, de invloed daarvan dan slechts zeer beperkt is, niet gemotiveerd betwist. Daarnaast acht het Hof van belang dat de door belanghebbende gehanteerde koerslijst op gedetailleerde wijze rekening houdt met de verschillen tussen alle in Nederland gangbare auto’s en de voor die auto’s mogelijke opties. Dan ligt het naar het oordeel van het Hof niet voor de hand dat de opstellers van de koerslijst die incidentele transacties in Amerikaanse auto’s (met hun twee duidelijke fysiek afwijkende kenmerken) mede ten grondslag hebben gelegd aan de waardebepaling. De Inspecteur heeft slechts de stelling ingenomen dat de koerslijstwaarde mede beïnvloed is door transacties in Amerikaanse auto’s, maar heeft daarvan geen bewijs van overgelegd in de vorm van verklaringen van de opsteller van de koerslijst of anderszins. Gelet hierop acht het Hof aannemelijk dat de koerslijstwaarde niet althans in ieder geval niet in relevante mate, is beïnvloed door transacties in Amerikaanse auto’s.
4.9.
Het Hof concludeert, gelet op het voorgaande, dat ervan moet worden uitgegaan dat transacties in Amerikaanse auto’s geen rol hebben gespeeld bij het vaststellen van de handelsinkoopwaarde voor de vergelijkbare Europese auto’s en dat de in de koerslijst genoemde handelsinkoopwaarde de waarde voor de Europese variant is. Dan kan niet worden gezegd dat het verschil tussen Amerikaanse en Europese auto’s voor de opstellers van de koerslijst niet relevant is. Het hiervoor genoemde ex-rental arrest vormt daarom geen belemmering voor het in aanmerking nemen van een afzonderlijke correctie vanwege de Amerikaanse uitvoering van de auto. Dat betekent dat het belanghebbende is toegestaan aannemelijk te maken dat op de koerslijstwaarde voor de Europese uitvoering van de auto vanwege de afwijkende uitvoering een waardevermindering moet worden toegepast. Net zoals varianten/opties in de uitvoering van een auto die van vanwege hun zeldzaamheid niet in de koerslijst voorkomen tot een afwijking van de koerslijstwaarde leiden. In de toelichting van de Staatssecretaris van Financiën op de wijziging van de Uitvoeringsregeling met ingang van 1 januari 2013 is daarover al opgemerkt dat in de koerslijst ontbrekende gegevens “uiteraard” mogen worden aangevuld (Stcrt. 2012/26349, pagina 37). Anders dan de Inspecteur heeft gesteld, is een aanpassing (in dit geval vermindering) van de koerslijstwaarde niet beperkt tot correcties wegens schade aan de auto (hetgeen dan door middel van een taxatierapport zou moeten worden aangetoond). Een zodanige beperking zou ook in strijd komen met het Europeesrechtelijke uitgangspunt dat te allen tijde moet worden voorkomen dat bij invoer van een auto uit een andere EU-staat meer belasting wordt geheven dan het restbedrag dat is vervat in de waarde van een gelijksoortige gebruikte auto die al in Nederland is geregistreerd.
4.10.
Zoals hiervoor is overwogen, rust de bewijslast van de waardevermindering ten opzichte van de koerslijstwaarde op belanghebbende. Met de Rechtbank acht het Hof door belanghebbende aannemelijk gemaakt dat een wederverkoper bij de aankoop van een vergelijkbare in Nederland al geregistreerde Amerikaanse auto vanwege de twee afwijkende specificaties ten opzichte van een Europese uitvoering ervan uitgaat dat hij één of beide onderdelen op verzoek van een koper zal moeten vervangen en dat die wederverkoper daarmee rekening zal houden door aan de particuliere verkoper een lagere prijs te bieden dan uit de koerslijst volgt. Naar het oordeel van het Hof, is dat in ieder geval voor de klimaatregeling het geval. De vervangingskosten van de klimaatregeling bedragen volgens het taxatierapport van belanghebbende € 1.956 inclusief Btw en die van de vervanging van de koplampen € 1.064 inclusief Btw (beide nog exclusief montagekosten). Nog los van de vraag of de koplampen (omdat deze niet voldoen aan de Nederlandse eisen) moeten worden vervangen, acht het Hof aannemelijk dat sprake is van een waardevermindering van ten minste € 1.000.
4.11.
Hetgeen overigens door de Inspecteur is aangevoerd, kan niet tot een ander oordeel leiden.
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.

5.Griffierecht en proceskosten

Het Hof ziet aanleiding de Inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende voor de behandeling van het hoger beroep heeft moeten maken. Het Hof stelt deze kosten overeenkomstig het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 1.068 (2 punten (verweerschrift en bijwonen zitting)  wegingsfactor 1  € 534).

6.Beslissing

Het Hof:
– bevestigt de uitspraak van de Rechtbank,
– veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 1.068 en
– bepaalt dat van de Inspecteur op het moment dat deze uitspraak onherroepelijk is komen vast te staan een griffierecht zal worden geheven van € 532.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.I. van Amsterdam, voorzitter, mr. P. van der Wal en mr. G.B.A. Brummer, in tegenwoordigheid van mr. H. de Jong als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 29 juni 2021.
De griffier, De voorzitter,
De griffier is verhinderd de uitspraak
te ondertekenen.
(A.I. van Amsterdam)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 29 juni 2021.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raadwww.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.