In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen een naheffingsaanslag in de parkeerbelasting, opgelegd door de heffingsambtenaar van de gemeente Zutphen. De naheffingsaanslag werd opgelegd op 19 november 2019, nadat de parkeercontroleur had vastgesteld dat er geen parkeerbelasting was voldaan. Belanghebbende betwist de naheffingsaanslag en stelt dat hij de verschuldigde parkeerbelasting tijdig heeft voldaan. De rechtbank Gelderland verklaarde het beroep van belanghebbende ongegrond, waarna hij in hoger beroep ging bij het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.
Tijdens de zitting op 7 december 2021 werd de gemachtigde van belanghebbende gehoord, evenals de vertegenwoordiger van de heffingsambtenaar. Het Hof oordeelde dat de heffingsambtenaar niet voldoende bewijs had geleverd dat de parkeerbelasting niet tijdig was voldaan. De controleur had verklaard dat hij de auto om 14:02 uur had gescand, maar er was geen bewijs dat de auto eerder dan dat tijdstip geparkeerd was. Belanghebbende had de parkeerbelasting om 14:03:15 uur voldaan, wat binnen een redelijke termijn was. Het Hof vernietigde de naheffingsaanslag en verklaarde het hoger beroep gegrond.
Het Hof besliste dat de heffingsambtenaar het betaalde griffierecht aan belanghebbende moest vergoeden en kende een vergoeding toe voor de proceskosten van belanghebbende. De uitspraak werd gedaan door mr. W.A.P. van Roij, raadsheer, en is openbaar uitgesproken op 21 december 2021.