In deze zaak gaat het om het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland, waarin de afwijzing van zijn bezwaar tegen een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) werd bevestigd. De aanslag was opgelegd voor het jaar 2016, waarbij belanghebbende een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 3.925 had. Belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen de aanslag, omdat hij meende dat hij recht had op aftrek van scholingsuitgaven ter hoogte van € 80.043, die hij had gemaakt in verband met zijn opleiding tot leraar natuurkunde. De inspecteur van de Belastingdienst had dit bezwaar afgewezen, wat leidde tot de procedure bij de rechtbank en uiteindelijk het hoger beroep bij het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.
Het Hof oordeelt dat de door belanghebbende opgevoerde kosten niet als scholingsuitgaven in de zin van de Wet inkomstenbelasting 2001 kunnen worden aangemerkt. De kosten voor reiskosten en gemiste arbeidstijd zijn niet aftrekbaar, omdat deze niet zijn opgenomen in de limitatieve opsomming van aftrekbare scholingsuitgaven. Het Hof wijst ook het beroep op het vertrouwensbeginsel af, omdat de inspecteur in voorgaande jaren geen weloverwogen standpunt heeft ingenomen over de aftrekbaarheid van scholingsuitgaven. Het Hof concludeert dat het hoger beroep ongegrond is en dat er geen recht op schadevergoeding bestaat, omdat het beroep niet gegrond is verklaard. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd.