Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
1.[appellant1] ,
[appellante2 hoofdzaak] ,
1.[geïntimeerde1 hoofdzaak/appellante1 vrijwaringszaak] ,
[geïntimeerde2 hoofdzaak/appellant2 vrijwaringszaak] ,
1.[geïntimeerde1 hoofdzaak/appellante1 vrijwaringszaak] ,
[geïntimeerde2 hoofdzaak/appellant2 vrijwaringszaak] ,
1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
2.Samenvatting en beslissing
c.s. heeft op haar beurt [geïntimeerde vrijwaringszaak] , degene die indertijd (in de tweede helft van 2006 dan wel de eerste helft van 2007) het schoorsteenkanaal heeft aangelegd in de woning, in vrijwaring opgeroepen.
In de vrijwaringszaak faalt het hoger beroep van [geïntimeerde1 hoofdzaak/appellante1 vrijwaringszaak] c.s. omdat het verjaringsverweer van [geïntimeerde vrijwaringszaak] slaagt. Het hof licht deze oordelen hierna toe.
3.De hoofdzaak (200.267.483)
meegekeken, gefotografeerd en gefilmd”. Op 16 november 2015 is echter niemand verschenen. [appellante2 hoofdzaak] c.s. heeft haar aannemer vervolgens opdracht gegeven om de schoorsteen te herstellen. De kosten hiervan bedroegen volgens [appellante2 hoofdzaak] c.s. € 24.318,88 (inclusief btw).
Zodra wij antwoord hebben van [naam1]op de 3 vragen, wordt de schoorsteen opengelegd zodat [naam1] , [geïntimeerde vrijwaringszaak] , Heide Smit en [naam2]ter plaatse kunnen kijken wat er aan de hand is. Met name [geïntimeerde vrijwaringszaak] moet hierop voorbereid worden zodat er bepaald kan worden of er indertijd iets fout is gegaan en wat er aan moet gebeuren”. Daarnaast leidt het hof dit af uit hetgeen [appellante2 hoofdzaak] tijdens de zitting in hoger beroep heeft verklaard over de inhoud van dit gesprek van 8 november 2015: “
Er is wel besproken of ik [geïntimeerde vrijwaringszaak] zelf zou moeten aanspreken of dat het niet zou kunnen, omdat ik geen contractuele relatie met hem had. Dat is gezegd, dus zo concreet is het wel.” [geïntimeerde1 hoofdzaak/appellante1 vrijwaringszaak] c.s. behoefde daarom op 8 november 2015 nog niet te verwachten dat zij zelf aansprakelijk gesteld zou worden. Op het eerdergenoemde e-mailbericht na dat op 9 november 2015 is verstuurd, heeft [geïntimeerde1 hoofdzaak/appellante1 vrijwaringszaak] c.s. daarna niets meer vernomen van [appellante2 hoofdzaak] c.s., totdat zij op 29 juni 2016 via e-mail een brief ontving waarin [geïntimeerde1 hoofdzaak/appellante1 vrijwaringszaak] c.s. aansprakelijk werd gesteld door [appellante2 hoofdzaak] c.s.
vluchtige en vooral eenzijdige vastlegging” van het gesprek - maar uit haar hiervoor al genoemde uitlatingen ter zitting (die op dit punt overeenstemmen met het betoog van [geïntimeerde1 hoofdzaak/appellante1 vrijwaringszaak] c.s.) valt op te maken dat het wel degelijk de bedoeling van partijen was om [geïntimeerde vrijwaringszaak] het door hem veroorzaakte probleem op zijn kosten te laten oplossen. Toen op 16 november 2015 niemand verscheen, had [appellante2 hoofdzaak] c.s. daarom naar het oordeel van het hof niet de gevolgtrekking kunnen maken dat - zoals zij stelt in de memorie van grieven onder 18.3 - [geïntimeerde1 hoofdzaak/appellante1 vrijwaringszaak] c.s. “
onder geen beding zouden overgaan tot herstel.” Zij had op dat moment, voordat zij opdracht tot het uitvoeren van de herstelwerkzaamheden gaf, op zijn minst contact op moeten nemen met [geïntimeerde1 hoofdzaak/appellante1 vrijwaringszaak] c.s. en haar ervan op de hoogte moeten stellen dat zij haar aansprakelijk hield voor de herstelkosten van het schoorsteenkanaal. Ook makelaar [naam1] ging ervan uit dat er na 16 november 2015 nog contact zou moeten worden opgenomen met [geïntimeerde1 hoofdzaak/appellante1 vrijwaringszaak] c.s., zo leidt het hof af uit zijn e-mail van 23 november 2015. In deze e-mail meldt de makelaar aan [appellante2 hoofdzaak] c.s. dat niemand is komen kijken op 16 november en dat hij van makelaar [naam2] heeft begrepen dat de verkoopster en haar aannemer ook niet met een reactie komen. Hij stelt voor: “
Dus dan moeten we ze[ [geïntimeerde1 hoofdzaak/appellante1 vrijwaringszaak] c.s. en [geïntimeerde vrijwaringszaak] , toev. hof]
maar uitnodigen of anders bij geen reactie het gebrek constateren en vastleggen.” Dit heeft [appellante2 hoofdzaak] c.s. echter niet gedaan. Zij heeft direct na 16 november 2015 opdracht gegeven voor herstel, zonder verder nog contact te zoeken met [geïntimeerde1 hoofdzaak/appellante1 vrijwaringszaak] c.s.
iets mis” mee was. Het hof acht daarom voldoende aannemelijk dat indien [geïntimeerde1 hoofdzaak/appellante1 vrijwaringszaak] c.s. ervan op de hoogte was geweest dat de constructie van het schoorsteenkanaal gebrekkig was, zij de koopovereenkomst met [appellante2 hoofdzaak] c.s. niet op dezelfde voorwaarden zou hebben gesloten. In dat verband acht het hof relevant dat [geïntimeerde1 hoofdzaak/appellante1 vrijwaringszaak] c.s. tijdens de zitting in hoger beroep desgevraagd heeft verklaard dat als zij had geweten dat de constructie niet deugdelijk was, de vraagprijs van de woning (€ 1.200.000,-) waarschijnlijk niet anders was geweest, maar dat zij dat dan mogelijk wel in de onderhandelingen zou hebben betrokken. Datzelfde geldt voor [appellante2 hoofdzaak] c.s.: zij heeft tijdens de zitting in hoger beroep verklaard dat zij in dat geval de onderhandelingen anders had gevoerd. Zij had een beperkt verbouwingsbudget en het herstel van de schoorsteen heeft een flinke hap (ongeveer 30%) uit dat budget genomen, hetgeen zij niet had voorzien bij de aankoop van de woning. Het hof acht daarom aannemelijk dat als partijen op de hoogte waren geweest dat de constructie van het schoorsteenkanaal gebrekkig was, het onderhandelingsresultaat lager was uitgekomen dan de € 1.060.000,- die [appellante2 hoofdzaak] c.s. voor de woning heeft betaald. Het beroep op wederzijdse dwaling (artikel 6:228 lid 1 sub c BW) slaagt daarom.
4.De vrijwaringszaak (200.267.533)
5.De slotsom
€ 741,00