Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
ASR Schadeverzekering N.V.,
1.Het verdere verloop van de procedure in hoger beroep
2 augustus 2021.
2.De vaststaande feiten
12 november 2010, de dag van het ongeval, is [appellant] ziek gemeld bij het UWV. [appellant] is nadien weer aan het werk gegaan, maar is per 12 januari 2011 opnieuw ziek gemeld. Vanaf 12 januari 2011 is zijn dienstverband beëindigd wegens het vele ziekteverzuim. In de periode van 15 november 2010 tot en met 13 januari 2013 heeft [appellant] een uitkering op basis van de Ziektewet ontvangen. Vanaf 16 januari 2013 ontvangt [appellant] een uitkering op basis van de wet Werk en Inkomen op basis van Arbeidsinkomen (een zogenaamde WIA-uitkering). [appellant] heeft een VBO diploma (techniek) en een MBO 2 niveau diploma (montage en techniek). [appellant] is alleenstaand en heeft geen kinderen.
L. de Kruijff van revalidatiecentrum De Hoogstraat als diagnose een whiplash associated disorder graad I bij [appellant] en vermeldt hij:
“Een 30-jarige man met een whiplash associated disorder met pijnklachten aan zijn linkerzijde en een zeer laag activiteitenniveau”.
“Whiplash trauma.”.Verder vermeldt hij in zijn verslag:
“Er is mijns inziens sprake van een passieve copingstijl waarin cliënt de neiging heeft spanning te vertalen in fysieke klachten.”en
“Bij mijn eigen onderzoek vind ik een lichte bewegingsbeperking van de nek in alle richtingen passend bij een hypertonie van de m. trapezius. Daarnaast een subjectieve sensibiliteitsstoornis in de linkerhand. Mijns inziens is er bij cliënt sprake van een verstoorde pijnbeleving en bewegingsangst. Er is sprake van een passieve copingstijl welke mede door de vele zorg van zijn familie in stand gehouden wordt. Daarnaast claimt cliënt cognitieve klachten in de vorm van concentratie- en geheugenproblemen en vertelt hij te stotteren sinds het ongeval. De informatie van eerdere bezoeken aan de revalidatiearts in 2011 vermeldt dat er geen cognitieve problemen zijn.
B. Gulmans, arbeidsdeskundige bezwaar en beroep bij het UWV, wordt [appellant] met ingang van 16 januari 2013 80-100% arbeidsongeschikt geoordeeld omdat er onvoldoende functies voor hem resteren en resterende verdiencapaciteit volledig afwezig is. In het rapport van verzekeringsgeneeskundig onderzoek op bezwaar van 18 maart 2013 dat aan dit advies vooraf ging, heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep Jansen-Bots van het UWV onder meer genoteerd:
“Geheugen in korte en lange termijn ongestoord. Het denken vertoont wat betreft vorm, inhoud en tempo geen duidelijke afwijkingen. (…) Lijdensdruk is aanwezig. (…) De copingstijl is passief en vermijdend. Er is sprake van negatieve cognities t.a.v. bewegen (pijn, vermoeidheid, gaan rusten). Er zijn geen aanwijzingen voor het bestaan van ernstige persoonlijkheidspathologie. De persoonlijkheid vertoont wel vermijdende trekken.”
“(…) Ik kan mij vinden in de conclusie van de primaire arts(de primaire verzekeringsarts van het UWV, toevoeging hof)
dat er sprake is van lichte psychische problematiek, waarbij cliënt psychische spanningen via het lichaam laat afvloeien (somatisatie). (…)”en
“(…) Het vele liggen dat cliënt doet en het mijden van lichamelijke inspanning komt voort uit dysfunctionele cognities en een vermijdende en passieve copingstijl (…)”.
“Er komen onvoldoende aanwijzingen voor suboptimaal presteren naar voren, de wisselende resultaten op dit vlak worden waarschijnlijk verklaard door de pijnklachten en fluctuaties in de aandacht. (…) Uit het intelligentieonderzoek komt naar voren dat het intelligentieniveau (…) passend is bij een licht verstandelijke beperking. Het profiel is echter disharmonisch en het lage totale intelligentieniveau lijkt met name voort te komen uit de trage informatieverwerkingssnelheid (…) en de zwakke score op de werkgeheugen index (…). De verbale (…) vermogens en het perceptueel redeneren (…) zijn van zwakbegaafd niveau en liggen wat hoger dan het totale IQ, maar zijn gezien zijn opleidingsniveau (MBO) aan de lage kant. Uit het neuropsychologisch onderzoek komt naar voren dat patiënt over een zeer trage informatieverwerkingssnelheid beschikt. Ook worden enkele problemen met de aandacht gevonden; (…). De traagheid en aandachtsproblemen passen bij wat er door patiënt gerapporteerd wordt en worden ook teruggezien in de observaties. (…) Op de vragenlijsten komt naar voren dat patiënt een verhoogde mate van psychische en lichamelijke klachten ervaart. Omdat er geen aanwijzingen zijn gevonden voor hersenletsel is het aannemelijk dat lichamelijke (pijn) en psychische klachten, naast een beperkte intelligentie en beperkte belastbaarheid ten grondslag liggen aan de gevonden cognitieve problemen.”In een brief aan de huisarts van [appellant] van 18 februari 2015 over onder meer de bevindingen van Winkler, vermeldt Van der Vorst in het beloop en in haar etiologische en diagnostische overwegingen bij afwezigheid van aanwijzingen voor hersenletsel te denken aan een ongedifferentieerde somatoforme stoornis bij (enigszins) beperkte verstandelijke vermogens, verhoogde prikkelgevoeligheid/beperkte belastbaarheid (mogelijk ook door onderbelasting en ontoereikende copingvaardigheden. Bij de zwakkere verwerkingssnelheid en werkgeheugen dan op grond van het opleidingsniveau zou mogen worden verwacht, lijken lichamelijke klachten (pijn en vermoeidheid) een rol te spelen. Somatiseren staat voorop in de coping, die bestaat uit een lichamelijke reactie op spanning en stress, naast passiviteit en vermijding, waarbij de onderbelasting van patiënt maakt dat hij niet zelf uit deze situatie kan komen, met als onderhoudende factor mogelijk het vele overnemen door moeder, aldus Van der Vorst. In haar DSM IV-classificatie heeft Van der Vorst genoemd:
“Pijnstoornis, gebonden aan zowel psychische factoren als een somatische aandoening (…) cognitieve stoornis NAO (…) posttraumatische klachten van de nek en schouders, aspecifieke rugklachten (…).”.
“De klachten van betrokkene, de bevindingen bij onderzoek en de gegevens uit het medisch dossier en bij aanvullend onderzoek zijn met elkaar in overeenstemming.”In antwoord op vraag 1h over de medische eindtoestand van [appellant] vermeldt Rutgers:
“Gezien de periode die sinds het ongeval verstreken is, de bevindingen bij onderzoek en aanvullend onderzoek, het beloop van de klachten en het relatief ongewijzigde patroon van de klachten in het afgelopen jaar, acht ik de huidige toestand op mijn vakgebied te duiden als eindtoestand. Niet uitgesloten is dat aard en ernst van de klachten nog zullen veranderen, maar het is niet te verwachten dat hierdoor een essentiële verandering van de mate van invaliditeit en/of de beperkingen zal optreden.”
“Op grond van het medisch dossier van betrokkene en de anamnese vind ik geen aanwijzingen dat betrokkene voor het ongeval reeds klachten en afwijkingen op mijn terrein had die hij nog heeft. Het huisartsendossier vermeldt intermitterende hoofdpijn, duizeligheid, rugklachten, maar er zijn geen aanwijzingen voor een structureel karakter van die klachten.”en (vraag 2 onder c)
“Op grond van mijn anamnese, de bevindingen bij onderzoek en het medisch dossier vind ik geen aanwijzingen dat betrokkene klachten en afwijkingen op mijn vakgebied heeft die er ook zouden zijn geweest of hadden kunnen ontstaan als het ongeval hem niet was overkomen.”Rutgers acht verder een neuropsychologisch onderzoek niet nodig voor zijn beoordeling van de gevolgen van het ongeval op neurologisch gebied.
“Bij de integrale overweging in bezwaar is gebleken dat het toestandsbeeld per datum in geding in essentie gelijk is aan het toestandsbeeld per datum onderzoek van primaire arts. Op basis van alle in bezwaar aanwezige informatie kan gesproken worden van sinds 2010, na een auto-ongeval, chronisch aanwezige pijnklachten in de nek, schouders/armen, rug en benen met cognitieve klachten, die door de revalidatiearts van de Hoogstraat worden verklaard als WAD I (2012), waarbij de psycholoog van de Hoogstraat vooral somatische kijk op zijn lichaam en vermijdende coping constateert, de psycholoog van Altrecht geen depressie (2013) vaststelt, de huisarts in 2017 Oxycodon toevoegt aan de behandeling van pijnklachten en uit het verslag van de neuroloog (2019) naar voren komt dat in 2014 IQ 64 was, MRI-hersenen normale bevindingen toonde, aan een ongedifferentieerde somatoforme stoornis werd gedacht, waarvoor bij Altrecht psychosomatiek weinig ingang voor behandeling werd gezien en waarbij de impact van het ongeval, de klachten en beperkingen die betrokkene na het ongeval heeft gekregen, niet op basis van een neurologisch substraat verklaard kunnen worden.
3.De beoordeling van het hoger beroep
15 grieven tegen in hoger beroep gekomen. Grief 1 betreft een processueel punt en zal hieronder als eerste worden besproken. De grieven 2 tot en met 9 zien op de overwegingen en beslissingen van de rechtbank met betrekking tot bestaan van de door [appellant] gestelde klachten en beperkingen en het causaal verband tussen die klachten en het ongeval en de daaruit voortvloeiende beperkingen. Deze grieven lenen zich voor gezamenlijke behandeling hieronder. De grieven 10 tot en met 15 zien op de omvang van de schade van [appellant] .
mr. Heijnemann na de mondelinge behandeling op 21 maart 2017 een tussenarrest heeft gewezen (op 23 augustus 2017), was op grond van dit arrest de plicht tot mededeling van de rechterswissel aan partijen komen te vervallen. [appellant] ’s beroep op het arrest van de Hoge Raad van 20 maart 2020 [2] , dat hierin een wijziging bracht, baat hem niet, omdat de Hoge Raad in het arrest van 2020 de rechtsgevolgen van deze wijziging heeft beperkt tot toekomstige gevallen. Het arrest van de Hoge Raad van 7 mei 2021 [3] , maakt dit niet anders.
2) Indien de benadeelde heeft aangetoond dat zijn subjectieve gezondheidsklachten in de hiervoor bedoelde betekenis bestaan, mogen aan het bewijs van het oorzakelijk verband tussen het ongeval en deze klachten geen al te hoge eisen worden gesteld, in die zin dat het ontbreken van een specifieke, medisch aantoonbare verklaring voor de klachten niet in de weg staat aan het oordeel dat het bewijs van het oorzakelijk verband geleverd is [4] . Als komt vast te staan dat de benadeelde voorafgaand aan het ongeval deze gezondheidsklachten niet had, de gezondheidsklachten op zich door het ongeval veroorzaakt kunnen worden en een alternatieve verklaring voor de gezondheidsklachten ontbreekt, zal het bewijs van oorzakelijk verband daarmee veelal geleverd zijn;
3) Indien het causaal verband tussen de subjectieve gezondheidsklachten en het ongeval is vastgesteld, dient te worden beoordeeld of deze gezondheidsklachten ook tot beperkingen leiden. Het gaat bij de beoordeling van de beperkingen niet zozeer om het vaststellen van de meetbare functionele beperkingen van de benadeelde, maar om het vaststellen van de mate van activiteiten en participatie van het slachtoffer. Bij die vaststelling zijn niet alleen de lichaamsfuncties en anatomische eigenschappen relevant, maar dienen ook de persoonlijke en omgevingsfactoren van de benadeelde te worden gewogen. Het enkele feit dat sprake is van subjectieve klachten, waarvoor een neurologisch substraat ontbreekt, staat dan ook nog niet in de weg aan de conclusie dat toch sprake is van beperkingen in de hiervoor weergegeven betekenis.
“(… ) de impact van het ongeval, de klachten en beperkingen die betrokkene na het ongeval heeft gekregen” niet verklaard kunnen worden op basis van een neurologisch substraat.”Daarmee is in dit geval sprake van niet medisch objectiveerbare (dus: subjectieve) klachten bij [appellant] . Zoals hiervoor onder rechtsoverweging 3.8 sub 1) is vooropgesteld, staat dat op zichzelf niet in de weg aan een oordeel dat het bestaan van de klachten toch is bewezen. Het gaat daarbij om de vraag of met betrekking tot de klachten van [appellant] sprake is van een plausibel klachtenpatroon. Naar het oordeel van het hof is dat het geval voor zowel de fysieke als de cognitieve klachten van [appellant] , zodat grief 3 in zoverre slaagt. Het hof licht dit hieronder toe.
12 maart 2012. Uit de overgelegde medische stukken blijkt verder dat vrijwel alle behandelaars en verzekeringsartsen van het UWV bij lichamelijk onderzoek bij [appellant] constateren dat [appellant] pijn aangeeft in de nek, schouders en rug en dat er sprake is van hypertonie van bepaalde spieren. Zo schrijft De Kruijff in zijn brief van 12 maart 2012 dat er sprake is van hoogstand van de linkerschouder en forse hypertonie in de trapezius links (
de spier die in de nek, schouders en hoge rug loopt; toevoeging hof). Vleugel schrijft in zijn rapportage van 13 november 2012 ook dat er sprake is van drukpijn en hypertonie van de trapezius en van pijn in de rug ter hoogte van de thoracolumbale overgang. Ook maakt Vleugel melding van een subjectieve sensibiliteitsstoornis in de linkerhand. Dezelfde pijnklachten (behalve de sensibiliteitsstoornis) worden door Jansen-Bots opnieuw vastgesteld bij lichamelijk onderzoek op 14 maart 2013 en ook op 6 januari 2021 in verband met de herkeuring van [appellant] is bij lichamelijk onderzoek weer
‘pijnaangifte’geconstateerd. Rutgers constateert in zijn deskundigenrapport bij het lichamelijk onderzoek in 2017 eveneens pijn in de rug en pijn in de benen met hypertonie van verschillende beenspieren bij passief bewegen. De verzekeringsartsen van het UWV, Van der Vorst en Rutgers vermelden allen dat sprake is van chronische pijn of klachten. Dat [appellant] chronische pijnklachten aan nek, schouders, rug en benen heeft, wordt ondersteund door het huisartsenjournaal waaruit blijkt dat [appellant] veelvuldig pijnstilling voorgeschreven kreeg (en krijgt) en uit de brief van de huisarts van 12 februari 2017 waaruit blijkt dat deze het destijds noodzakelijk achtte om de pijnmedicatie op te hogen en [appellant] morfine voor te schrijven in plaats van Tramadol. Rutgers schrijft voorts in zijn rapportage (in antwoord op vraag 1d, hierboven onder overweging 2.10) dat de klachten van [appellant] , de bevindingen bij onderzoek en de gegevens uit het dossier en bij aanvullend onderzoek met elkaar in overeenstemming zijn. Op grond van het voorgaande is het hof van oordeel dat met betrekking tot de fysieke klachten van [appellant] sprake is van een consistent, consequent en samenhangend patroon van pijnklachten en een verstoord gevoel in de linkerarm en -hand, zodat van het bestaan van deze klachten kan worden uitgegaan.
“1. (…) de bekende kneuzing/(o)verrekking van de (weke delen van de) nek”en:
“2. Dat gaat doorgaans gepaard met klachten/beperkingen van tijdelijke aard, terwijl slechts in een beperkt aantal gevallen chronische klachten ontstaan in het kader van een postwhiplashsyndroom. Gezien het opgetekende beloop met aanhoudende klachten ongeveer een jaar na het ongeval, lijkt hier sprake van laatstbedoelde minder gunstige situatie. (…)”.Dat het beloop van de klachten van [appellant] ongebruikelijk is en een deel ervan niet ‘passend’ is bij een post-whiplash syndroom, rechtvaardigt, gelet op het voorgaande, niet zonder meer de conclusie dat een causaal verband met het ongeval ontbreekt.
4.De beslissing
van 23 november 2021voor een akte aan de zijde van beide partijen zoals bedoeld in r.o. 3.18 hierboven en voorts ten aanzien van [appellant] tevens zoals bedoeld in r.o. 1.4;