Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
verweerder in het voorwaardelijk incidenteel hoger beroep,
verzoekster in het voorwaardelijk incidenteel hoger beroep,
1.De procedure in eerste aanleg
13 februari 2019 en 24 juli 2019, uitgesproken onder voormeld zaaknummer. De laatstgenoemde beschikking van 24 juli 2019 zal hierna ook wel worden aangeduid als "de bestreden beschikking".
2.De procedure in hoger beroep
- het beroepschrift met productie(s), ingekomen op 22 oktober 2019;
- het verweerschrift tevens voorwaardelijk incidenteel hoger beroep met productie(s);
- het verweerschrift tegen het voorwaardelijk incidenteel hoger beroep;
- een journaalbericht van mr. Van der Pol van 2 juli 2020 met productie(s).
3.De feiten
4.Het geschil
5.De overwegingen voor de beslissing
(€ 19,-), de kosten voor kleding/schoenen (€ 150,-). persoonlijke verzorging (€ 50,-), kabeltelevisie (€ 5,-), ontspanning (vakantie, uitgaan, uit eten e.d. € 300,-) en reserveringen (€ 150,-), maar de aard en hoogte van de door de man in de behoeftelijst opgenomen bedragen komen het hof niet onredelijk of onrealistisch voor en zijn deels onderbouwd met stukken. Daarnaast staat de maandelijkse aflossing op de creditcardschuld vast. Het door de vrouw gestelde bedrag aan totale behoefte van € 320,- kan niet serieus genomen worden, gelet op de hoogte van de bijstandsnorm en de veel hogere welstand van partijen gedurende het huwelijk. Het hof vindt het verder redelijk dat de man bij de vaststelling van zijn behoefte rekening heeft gehouden met toekomstige lasten voor wonen en vervoer, voor een bedrag van € 1.000,- totaal, gezien de welstand van partijen tijdens het huwelijk passend. In dit verband acht het hof aannemelijk dat het verblijf van de man bij zijn ouders sinds de verkoop van de echtelijke woning een tijdelijke noodoplossing is, die niet maatgevend dient te zijn voor de (huwelijksgerelateerde) behoefte.
€ 1.114,84 bruto per maand en dat correspondeert met een netto besteedbaar inkomen van
€ 924,- per maand. Het hof verwijst naar de aangehechte berekeningen. Het hof ziet geen aanleiding aan dit door de man geschetste beeld van zijn feitelijk inkomen in 2019 en daarna te twijfelen. Weliswaar ontbreekt de aangifte Inkomstenbelasting 2019 van de man, maar daar staat tegenover dat de stukken die wel zijn overgelegd en de toelichting van de man daarbij, passen in het beeld van zijn inkomen in de jaren daarvoor. Overigens heeft de vrouw evenmin haar aangifte Inkomstenbelasting 2019 ingediend. Gelet op de omstandigheden van het geval, waaronder de situatie tijdens het huwelijk, de duur van het huwelijk, de leeftijd van de man en wat uit de stukken blijkt omtrent zijn gezondheid en werkervaring, ziet het hof geen aanleiding een verdere verdiencapaciteit/fictief hoger inkomen aan de man toe te rekenen.
1 mei 2020 op € 1.487,- per maand. Vervolgens dient beoordeeld te worden of de vrouw voldoende draagkracht heeft om te voorzien in de behoeftigheid van de man.
* het inkomen5.22 Uit de door de vrouw ingediende stukken blijkt dat de vrouw met ingang van
11 februari 2019 een WIA-uitkering heeft van € 3.495,44 bruto per maand inclusief vakantiegeld. Na twee maanden, met ingang van 11 april 2019, is die uitkering lager (van 75% naar 70%) namelijk € 3.262,41 bruto per maand inclusief vakantiegeld. Om proceseconomische redenen heeft het hof voor de hele periode gerekend met het laatstgenoemd bedrag. Vast staat verder dat de vrouw een transitievergoeding heeft ontvangen ter hoogte van € 30.000,- netto (juni 2019). Het hof vindt het met het oog op haar onderhoudsverplichting jegens de man redelijk dat de vrouw daarvan twee derde deel aanwendt om gedurende vier jaren, te rekenen vanaf de ingangsdatum, haar inkomen aan te vullen, dus met een bedrag van € 417,- netto per maand. Het hof zal niet reeds nu een afzonderlijke berekening maken voor de periode na die vier jaar omdat intussen wijzigingen van omstandigheden kunnen optreden.
6.De slotsom
7.De beslissing
24 juli 2019 voor zover het de beslissing over de partneralimentatie betreft,